| |
Elfde hoofdstuk
De heuvel was hoog en steil, een natuurlijke vesting, bijna onneembaar en zeer gemakkelijk te verdedigen. Maar op ontzet dorst Heyward niet meer te hopen: er was te veel tijd verloopen, de afstand van de forten was te groot. Hij dacht dus slechts aan de beide zusters, en trachtte haar de rust zoo makkelijk en troostelijk mogelijk te maken.
Een der Indianen had onderweg een jong hert geschoten, en was nu met zijn makkers bezig, zonder eenige beoefening van kookkunst, zich aan het vleesch te goed te doen. Magua zat terzijde en nam geen deel aan den walgelijken maaltijd - hij scheen in gedachten verzonken te zijn. Heyward vond dit opmerkelijk, en wou het zijne doen, om een mogelijke aarzeling te overwinnen. Schijnbaar doelloos liep hij naar de plek, waar Magua zat.
‘Heeft Magua de zon niet lang genoeg in 't gezicht gehad, om aan alle gevaar van de Canadeezen te ontkomen?’ vroeg hij, als twijfelde hij niet aan hun goede verstandhouding. ‘En zou de commandant van William Henry niet beter in zijn schik en vrijgeviger zijn, als zijn dochters hem terug werden gebracht, vóór een nieuwe nacht hem beproefde?’
‘Is het hart van het witharig opperhoofd zoo week, dat hij aan kinderen denkt? Voor zijn krijgers is hij hard, en zijn oogen zijn van steen!’
‘Hij is streng tegen de boozen, maar voor zijn
| |
| |
kinderen is hij teeder. Je hebt hem enkel voor zijn strijders gezien, Magua - je hebt zijn oogen nooit vochtig gezien, als hij over zijn kinderen sprak!’
Even kwam er een zekere wilde vreugde in de trekken van den Huron, maar snel toonde hij zich weer doodelijk kalm.
‘Ga naar de donkerharige dochter,’ zei hij, ‘en zeg, dat Magua haar spreken wil. De vader zal gedenken wat de dochter belooft.’
Duncan ging de boodschap aan Cora overbrengen.
‘Beloof maar royaal kruit en dekens,’ ried hij, ‘en wat je verder noodig acht. Denk er om, dat je leven en dat van Alice van je scherpzinnigheid en je tegenwoordigheid van geest af kan hangen!’
‘En 't jouwe, Duncan!’
‘'t Mijne doet er weinig toe. Het behoort den koning, en op mij wacht geen vader. Sst! Daar zit hij. Magua, hier is de dame, die je wenscht te spreken.’
De Indiaan rees langzaam op en stond een minuut roerloos. Toen beduidde hij Heyward met een wenk, zich te verwijderen, en zei koel:
‘Als de Huron met vrouwen spreekt, sluit de stam zijn ooren.’
Duncan aarzelde, maar Cora zei met 'n kalm lachje:
‘Doe 't maar.... Ga Alice maar troosten.’ Zij wachtte, tot hij weg was, en sprak toen den inboorling aan: ‘Wat heeft de Vos te zeggen tot de dochter van Munro?’
‘Luister,’ zei de Indiaan, en hij legde zijn hand op haar arm, als wilde hij zoo haar aandacht boeien - een beweging, waaraan Cora zich rustig maar vastberaden onttrok. ‘Magua is geboren als stamhoofd en krijger onder de roode Hurons der meren; de sneeuw van twintig winters heeft hij door twintig
| |
| |
zomers zien smelten, vóór hij een bleekgezicht zag, en hij was gelukkig! Toen kwamen zijn Canadeesche vaderen in de wouden, en leerden hem het vuurwater drinken, en hij werd een schurk, en de Hurons joegen hem weg, zooals zij den buffel jagen. Toen werd hij, die als Huron geboren was, een krijger onder de Mohawks!’
‘Dat heb ik al eens gehoord,’ zei Cora.
‘Was het de schuld van den Vos, dat zijn hoofd niet van steen was? Wie gaf hem het vuurwater? Wie maakte een schurk van hem? De bleekgezichten, het volk van uw eigen kleur.’
‘Is het mijn schuld, dat er ook domme en slechte blanken bestaan?’ vroeg Cora kalm.
‘Neen,’ zei de Indiaan. ‘Maar luister verder. Het oude opperhoofd aan het Heilige Meer, uw vader, was de leider van onzen krijgstroep. Hij zei tegen de Mohawks: doe dit en doe dat, en hij werd gehoorzaamd. Hij maakte een wet: als een Indiaan het vuurwater slikte, en in de tenten van zijn krijgers kwam, zou het niet vergeten worden. Magua opende verdwaasd zijn mond, en de heete drank leidde hem in de tent van Munro. Wat deed het grijshoofd? Laat zijn dochter het zeggen.’
‘Hij vergat zijn woorden niet, en strafte den overtreder,’ zei het meisje onverschrokken.
‘Magua was de overtreder niet!’ riep de Indiaan uit. ‘Het vuurwater sprak en handelde voor hem! Maar Munro geloofde het niet. Magua werd voor alle bleekgezichten gebonden, en geslagen als een hond.’
Cora zweeg. Zij wist niet, hoe zij die onvoorzichtige strengheid van haar vader moest goedpraten, zóó, dat een roodhuid het begreep.
‘Zie!’ hernam Magua, het dunne katoen wegtrekkend van zijn beschilderde borst. ‘Hier zijn lit- | |
| |
teekens van messen en kogels - daar kan een krijger zich op beroemen voor zijn volk. Maar het grijshoofd heeft litteekens gemaakt op den rug van den Huron, die hij verbergen moet, als een squaw, onder het gekleurde doek van de blanken. Dat vergeet een Huron nooit!’
‘Als 't een onrecht geweest is, toon dan, dat een Indiaan vergeven kan, en breng mijn vader zijn dochters terug. Majoor Heyward heeft u gezegd....’
Met een hoofdschudden voorkwam Magua aanbiedingen van verachtelijk loon.
‘Zeg dan, wat u wilt,’ vervolgde Cora. ‘Is er geen middel, om den smaad goed te maken en uw hart te verzachten? Laat althans mijn zusje vrij, en wreek al uw toorn op mij!’
‘Luister!’ zei de Indiaan wederom. ‘De lichte oogen kunnen gaan, en het oude opperhoofd vertellen, wat er gebeurd is, als de donkerharige vrouw zweren wil bij den Grooten Geest van haar vaderen, dat zij haar woord niet breken zal.’
‘Wat moet ik beloven?’ vroeg Cora, door haar vrouwelijke waardigheid nog steeds de meerdere van den wilde.
‘Toen Magua zijn volk verliet, is zijn vrouw aan een ander opperhoofd gegeven. Nu is hij weer vriend der Hurons, en zal hij teruggaan naar de graven van zijn stam, aan de oevers van het groote meer. Laat de dochter van het Engelsche opperhoofd volgen, en voorgoed wonen in zijn wigwam.’
Hoezeer dit voorstel het meisje walgde, beheerschte zij zich om zonder zwakheid te antwoorden.
‘Welke vreugde zou het Magua geven, zijn tent te deelen met een vrouw, die hij niet bemint; die niet van zijn volk en zijn kleur is? Het zou wijzer zijn, het goud van Munro aan te nemen, en er het
| |
| |
hart van een maagd der Hurons mee te koopen.’
De Indiaan keek haar eenigen tijd strak aan, en sprak toen, met een stem vol boosaardigheid:
‘Toen de slagen den rug van den Huron schroeiden, wist hij waar hij een vrouw kon vinden, om de pijn te voelen. De dochter van Munro zou water voor hem putten, graan voor hem dorschen en wild voor hem braden. Het hoofd van den grijze zou slapen tusschen zijn kanonnen, maar zijn hart zou onder bereik zijn van het mes van den Sluwe.’
‘Monster!’ riep Cora. ‘Je draagt je venijnigen naam met recht! Maar overschat je macht niet! Het hart van Munro zal je weten te trotseeren!’
De Indiaan antwoordde met een kalm lachje, en wenkte haar, heen te gaan. Cora, die al spijt had van haar uitval, ging; en aanstonds was Heyward aan haar zijde, om te informeeren naar den uitslag van het gesprek. Zij gaf echter slechts een ontwijkend antwoord, om Alice niet ongerust te maken. Zij omhelsde haar zuster en wees naar de donkere groep, die door Magua werd toegesproken.
‘Kijk dáár maar,’ zei ze. ‘Ons lot staat op hun gezichten te lezen. Laten we maar afwachten....’
Lang sprak Magua zijn mannen toe; eerst rustig overredend, dan met steeds grooter opgewondenheid. Nu eens wees hij naar den kant, vanwaar zij gekomen waren, dan weer naar de gevangenen, en ook de naam van den ‘Langen Karabijn’ werd weer genoemd. Hij zweepte de wilden tot woede op.... want eensklaps sprongen zij overeind, op de gevangenen toe, met getrokken messen en opgeheven tomahawks. Magua echter trad tusschenbeiden, en eischte opnieuw de aandacht zijner mannen op. Hij scheen een voorstel te doen, dat toegejuicht werd, en aanstonds uitgevoerd.
| |
| |
Twee forsche kerels wierpen zich op Heyward, terwijl een derde den minder weerbaren zanger overmeesterde. Geen der gevangenen gaf zich zoo licht gewonnen; zelfs David sloeg zijn aanvaller tegen den grond; en Heyward kon eerst bedwongen worden, toen zijn tochtgenoot overwonnen was, en de Indianen hun vereende krachten aan hem konden wijden. Toen werd hij geboeid en vastgebonden aan een boomstam. Toen de jonge man weer oog kreeg voor zijn omgeving, zag hij, dat het heele gezelschap eenzelfde lot was toegedacht. Hij zag, dat ook Cora en Alice aan boomen waren vastgebonden, de eerste bleek en opgewonden, maar met een vastberaden en opmerkzaam oog; Alice bevend, en slechts door de touwen overeind gehouden. David zag rond, nu geen verzet meer mogelijk was, stil en nadenkend.
De Hurons maakten nu toebereidselen, om een spel van barbaarsche foltering te beginnen. Sommigen zochten dood hout bijeen, om brandstapels op te richten; een zat dennespaanders te snijden, om het vleesch der slachtoffers met gloeiende punten te doorboren; een paar anderen bogen de toppen van twee boomen neer, om Heyward bij de armen aan de veerende takken vast te binden. Maar de wraakzucht van Magua zocht een meer verfijnde voldoening. Hij trad op Cora toe, sarde en dreigde.
‘Wat zegt de dochter van Munro nu?’ begon hij. ‘Haar hoofd is te goed om een peluw te vinden in de wigwam van den Vos. Heeft zij liever, dat het den heuvel af rolt, als speelgoed voor de wolven?’
‘Wat bedoelt de schoft?’ vroeg Heyward verwonderd.
‘Niets,’ was het kalme antwoord. ‘Dollemanspraat.’
‘Zie je het kind met de gele haren huilen?’
| |
| |
hernam Magua, naar Alice wijzend. ‘Zij is te jong om te sterven! Stuur haar naar Munro, om zijn grijze haren te kammen, en volg jij Magua naar de meren, om zijn water te dragen en hem te voeden met maïs!’
‘Wat zegt hij, Cora?’ vroeg de bevende stem van Alice. ‘Wil hij me naar vader toe sturen?’
De oudste der zusters keek vele seconden de jongste aan met een blik, die sterk wisselende ontroeringen weerspiegelde. Eindelijk sprak zij, met een haast moederlijke teederheid.
‘De Huron biedt aan, ons het leven te laten, Alice - hij wil jou en Duncan naar vader laten gaan, als ik.... zijn vrouw wil worden! Geef mij raad, Alice.... en Duncan.... moet ik 't leven koopen voor dat offer? Willen jullie 't van me aannemen tegen dien prijs? Zeg het.... zooals jullie willen, zoo zal het gebeuren.’
‘Onze raad?’ riep de jonge man verontwaardigd. ‘'t Idee alleen is erger dan duizend dooden!’
‘Ik wist wel, dat dat jouw antwoord zou zijn,’ zei Cora blozend en met schitterende oogen. ‘En wat zegt Alice? Voor haar wil ik me schikken....’
Alice scheen in zichzelf te luisteren; haar vingers bewogen krampachtig en haar hoofd hing neer op haar borst; het was, of er geen leven meer in haar was, en toch een vol bewustzijn. Maar na enkele seconden begon haar hoofd langzaam te bewegen, ten teeken van onomstootelijke afkeuring.
‘Nee, nee, nee - wij hebben samen geleefd.... beter kunnen we samen sterven.’
‘Sterf dan!’ schreeuwde Magua, en met kracht slingerde hij zijn tomahawk naar het meisje. De bijl sneed een paar van haar blonde lokken af en bleef boven haar hoofd trillend in den boom steken. Die aanblik maakte Duncan razend. Met inspanning van
| |
| |
al zijn kracht rukte hij de twijgen door, die hem bonden, en hij wierp zich op een tweeden wilde, die zich gillend gereedmaakte tot den tweeden worp. Zij stieten op elkaar, grepen elkaar en sloegen samen tegen den grond. Heyward kreeg geen houvast aan het naakte lichaam - het ontgleed zijn greep, kwam overeind met een knie op zijn borst, en drukte hem met reuzenkracht neer. Duncan zag het mes al schitteren in het licht, toen een fluitend geluid langs hem heen ging en de knal van een geweer klonk. Hij voelde zijn borst vrijkomen van den zwaren druk; bij zag de wreede gelaatsuitdrukking van zijn tegenstander overgaan in een woeste wezenloosheid.... dood viel de Indiaan naast hem op de verdorde bladeren.
|
|