dat een blanke even mannelijk weet te sterven als een roodhuid, als 't er op aan komt.’ En hij wees naar Chingachgook, die rustig de arendsveer van zijn hoofd had genomen en de scalpeerlok gladstreek, om deze gereed te maken tot den laatsten dienst.
‘Sterven?’ riep Cora, een stap nader tredend. ‘U kunt aan alle kanten weg! Vlucht het bosch in - jullie hebben al veel te lang uw leven gewaagd voor het onze!’
‘De Irokeezen zullen ons heusch geen weg door 't bosch laten, juffrouw,’ zei Haviksoog, en in zijn eenvoud ging hij voort: ‘Stroomaf zou 't gaan - dan konden ze ons niet eens beschreeuwen, laat staan raken.’
‘Gaat dan langs de rivier! Waarom meer slachoffers maken dan noodig is?’
‘We sterven liever in vrede, dan te blijven leven met een kwaad geweten,’ zei de verkenner trots. ‘Trouwens, wat zouden we tegen Munro moeten zeggen, als hij ons vroeg, waar we zijn dochters gelaten hadden?’
‘Ga naar hem toe, en zeg dat wij u sturen, om hulp te vragen,’ hernam Cora. ‘En als die hulp te laat mocht komen, zeg hem dan, dat hij niet treuren moet, en dat de laatste gedachten van zijn kinderen bij hèm zijn geweest!’
Er trok iets in het verweerde gezicht van den jager, en met de kin in de hand dacht hij na.
‘Er zit iets in!’ zei hij eindelijk. ‘Chingachgook! Uncas! Hooren jullie, wat de dame zegt?’
Hij sprak zijn metgezellen ernstig toe, in hun eigen taal, en na een aarzeling zei de oudste der Mohikanen in 't Engelsch: ‘Goed!’ Toen stak hij mes en tomahawk weer in zijn gordel, liep zwijgend naar den rand der rots, die van de oevers af het minst