waar de jager de anderen al bijeen had gebracht.
‘Waar moeten we met die stomme dieren heen?’ mompelde Haviksoog. ‘Afmaken en in de rivier gooien houdt te lang op, en als we ze hier laten, weten de Mingo's, dat we in de buurt zijn!’
‘Laat ze loopen,’ stelde Heyward voor.
‘Nee - we kunnen ze beter in den waan brengen, dat ze hollen moeten als een paard, als ze ons in willen halen. Chingach.... St! Wat beweegt daar in de struiken?’
‘'t Veulen.’
‘'t Veulen zal in ieder geval dood moeten,’ besliste de verkenner. ‘Uncas, je pijlen!’
‘Halt!’ riep de eigenaar van het veroordeelde dier luid. ‘Spaar het veulen van de trouwe Miriam! Het zal niemand kwaad doen....’
‘'t Gaat om menschenlevens,’ zei de verkenner streng, ‘om ons eigen leven. En houd je stil, anders laat ik je over aan de genade van de Irokeezen. Gauw, Uncas. We hebben geen tijd.’
Een minuut later dreef het lijk van het jonge dier in den stroom, en die schijnbaar wreede, maar inderdaad onvermijdelijke daad was voor de anderen een ontzettende waarschuwing tegen het gevaar, waarin zij verkeerden. De zusters huiverden en drongen dichter bijeen, terwijl Heyward onwillekeurig de hand aan een van zijn pistolen bracht.
De Indianen aarzelden niet. Zij namen de paarden bij de teugels, en trokken ze mee, het water in. Een eindje van den kant wendden zij de onwillige dieren, en brachten ze stroomopwaarts, evenwijdig aan den oever. Intusschen trok de jager een kano van boombast onder eenig struikgewas uit en wenkte zwijgend de dames, in te stappen.
Zoodra Cora en Alice zaten wees de verkenner