| |
| |
| |
VII
NU STOND OOK HET NIEUWE KASTEEL ONBEWOOND. OOK HIER WAS HET INRIJHEK dicht en was tussen de spijlen stevig ijzerdraad gewonden om het slot. De eerste dagen na het vertrek van den baron sloeg het torenklokje nog, toen hoorden we 't niet meer.
In het klokkestoeltje op het oude kasteel hing tijdenlang het zichtbaar klokje bewegingloos en zonder geluid. Maar we waren er altijd op bedacht, dat het eens weer zou slaan, dat plotselinge geluid van het bedaard opnieuw ontwaken uit sluimer en droom van het verleden.
Maar het klokje van het nieuwe kasteel was voorgoed gaan zwijgen, dat wisten we. Toen op een goejen dag het hek weer open ging reden er weer hoge dichte transportwagens het kasteelplein op, zoals wij die nog maar kort geleden ook gezien hadden. Die kwamen toen propvol aan. Maar als nu die mannen, in blauwe en grijze lange kielen, de pin terug sloegen van den ijzeren sluitboom aan de achterzijde en de deuren opengooiden, die aan den binnenkant waren bekleed, dan zagen we, dat de hoge laadruimte leeg was, er lagen daarbinnen alleen maar stapels opgevouwen grauwe moltons tegen den kant op den vloer. Heel den dag stonden de wagens daar, en uit de verte zag je dat rustig bedrijf van de mannen, die af en toe buiten kwamen en tesamen kisten droegen, zware meubels, tafels, kastwanden en kastdeuren, glimmend gepolitoerde canapébanken, diepe fauteuils van mahonie en wortelnoten hout, en in het buitenlicht waren de kleuren van de bekledingen zo bont en
| |
| |
helder. Vanuit de verte gezien was het, alsof ze daarginds niet opschoten en den tijd hadden. Maar 's avonds zag je de sleperspaarden, de schonken dicht bijeen, de koppen neer en lijf en pezen gestrekt naar de schrap gezette achterbenen, die volgeladen hoge wagens over de Aabrug trekken. Het kasteel werd leeggehaald, het ging allemaal naar de vendu's. Die baron had zich overschat, en geleefd, alsof het niet opkon. Maar als je leeft zoals hij deed, dan stroomt het geld als water weg. We hoorden soms bedragen noemen van de kosten van zulke dingen als die stallen met raspaarden en de chrysanten- en orchideeënkwekerijen, die bedragen alleen al waren voor ons soort mensen ongehoorde rijkdommen aan geld. De baron moest ook veel verloren hebben op speelbanken in het buitenland, en hij had gespeculeerd. Bij het nieuwe kasteel waren geen landerijen en hoeven, zo waren er nogal wat leveranties uit het dorp aan het kasteel, en op het laatst hadden de boeren hun stro en hun haver niet meer betaald gekregen. De bakker liep met rekeningen en quitanties, en de bediende van het kasteel zei, dat mijnheer er niet was. We hoorden, dat J.B. Velddriel de rekeningen voor 't nieuwe kasteel naar de kwade posten had overgeboekt. Neen, van die bevordering van de welvaart in ons dorp en van de verlichting van den belastingdruk, waarover de redactie van De Aabode enige woorden uit de pen had laten vloeien, was niet veel terechtgekomen. Het was gauw uit geweest met de glorie, zeiden de mensen bij ons. A.H. Forster schreef aan J.W.G. Jeurissen: ‘Sic transit gloria mundi’ (sic). En J.W.G. Jeurissen antwoordde: Amice, castellum novum dilendum est, t.t. J.W.G. Jeurissen. Dit was niet zijn persoonlijke bezwering, het was de herhaling van wat de barones gezegd moest hebben. Volgens Jacob Cordewever was de baron failliet en had de barones het kasteel gekocht. Toen we dat hoorden, dachten we, dat de barones toch misschien onmetelijke rijkdommen zou hebben, wat we ook weer niet konden begrijpen, want waarom waren er dan al weer boerderijen van het kasteel
| |
| |
verkocht en lag op sommige hoeven een zware hypotheek? 't Kon natuurlijk zijn, dat de jonge barones op haar beurt een erfenis had gehad. Maar het onbegrijpelijke was, dat zij het nieuwe kasteel gekocht had, om het af te breken. En er werd verteld, dat zij al gezegd had dat te zullen doen, toen het nog in aanbouw was. Wie weet, had zij er geen landerijen voor moeten verkopen en nieuwe hypotheken moeten nemen, om haar plan, dat kasteel aan den anderen kant van de Aa met den grond gelijk te laten maken, te kunnen uitvoeren.
In de raadsvergadering, bij de rondvraag, waarbij ze het anders alleen maar over slechte straatverlichting en wegen in onhoudbaren toestand hadden, vroeg zo'n onnozel boerke aan den burgemeester, of hij gehoord had, dat het nieuwe kasteel zou worden afgebroken en of die geruchten juist waren. Ja, zei de burgemeester, daar was het gemeentebestuur van op de hoogte. 't Staat er nog niet of ze breken het weer af, zei het boerke, het lijkt wel Barnum en Baily. Daverend gelach! stond tussen haakjes achter die opmerking in het raadsverslag van De Aabode. Het boerke vroeg aan den burgemeester, of hij het niet zonde vond. Een ander lid zei iets van stappen, die het gemeentebestuur moest doen. De burgemeester zei, dat op zichzelf het verlies van dit kasteel natuurlijk niet te vergelijken was met wat het verlies van het oude kasteel zou betekenen. Maar het gebouw stond er nu eenmaal, het was voor particuliere bewoning ongeschikt, maar het gemeentebestuur zou graag bemiddelen om er de aandacht op te vestigen van een groeiende kloosterorde, die uitbreiding en huisvesting nodig had, of van een stichting ter verpleging van zenuwzieken, waar de rustige ligging en de fraaie omgeving zich uitstekend voor leenden. Zoiets zou voor onze gemeente een prachtige aanwinst zijn. Een ander raadslid vroeg, of het niets voor de gemeente was om het kasteel door aankoop te behouden en er een tehuis voor ouden van dagen van te maken. A.H. Forster schreef in De Aabode een ingezonden stuk, buiten verantwoordelijkheid van
| |
| |
de redactie. Dat men liever de krotwoningen opruimde, dan de gemeentefinanciën met zo'n schadepost te belasten. Hij waarschuwde de ingezetenen voor het verder aandraaien van de belastingschroef. Moeten de tijden van Alva terugkeren? Tua res agitur, A.H. Forster. Maar later vertelde de burgemeester in de raadsvergadering, dat het gemeentebestuur tevergeefs getracht had, de afbraak van het nieuwe kasteel te voorkomen. Het gold een onherroepelijk besluit van de eigenaresse, de barones van ons oude kasteel, die in het buitenland vertoefde en volgens haar zaakwaarnemers was het gebouw al aan een slopersbedrijf en af braakhandel verkocht.
Toen we dit in het raadsverslag van De Aabode lazen, waren de wagens van dat slopers- en af braakbedrijf al de Aabrug overgereden en er was toen aan den anderen kant van de Aa eenzelfde bedrijvigheid als kort tevoren. Het was wonder te zien, hoe gauw de leien van het dak en de torentjes waren gehaald en op den grond gekrat en gekist klaar stonden voor het vervoer. Dakbetimmering, kap, spanten en binten, het was nog niet bloot, of het kwam, gaaf uiteengenomen, naar beneden en werd daar gesorteerd in planken en balken, opeengelegd tot mooie, rechte houtstapels. Daar liepen vrank en vrij tegen het opene van den hemel die mannen over den blootliggenden zolder en midden in 't geklop en gehamer droegen ze de rechte planken, die zwevend aan katrollen werden neergelaten. En door de vensters kon je al de gaten zien, waardoor je van den grond af dwars door het huis in de lucht keek. Daarop was het weken lang een lieve lust zoals daar beneden de mannen, van afstand tot afstand gezeten, leerbeschermers aan knieën en handen, de klinkende stenen bikten, die, achter hen weggekruid, opgestapeld werden, zoals bij de loodsen van een ringoven. Door dat korte klinkende geluid heen was het een dreunend gehamer heel den dag door. De eiken slagvensters, smetteloos nog in hun vernis, werden afgehaakt en stonden beneden aan rijen. Deuren en raamkozijnen kwamen eruit, bijna nog net zo mooi als toen ze
| |
| |
er nieuw werden ingezet. We zagen het kasteel in zijn inwendigheid, de kamers open voor wind en weer op de verdiepingen, goedkoop behangen of kaal tot de spouwmuren, want de dure zijden en leren behangsels hadden die kundige vakmannen er tevoren al zoveel mogelijk heelhuids uitgehaald. De loodglasruiten zagen wij in de kratten met houtzaagsel geschoven. Marmerplaten van vloeren, zandsteenblokken en houtsnijwerk van schouwen, het fijne hout en lijsten van lambriseringen lagen onder beschermende dekzeilen bijeen tussen al die opstapeling van materiaal. Er was een druk gerij de Aabrug over naar het station, waar de wagens op het bekeide wegje voor het zijspoor reden en de vracht werd overgeladen in de open en gesloten goederenwagens. Het was vreemd, daar aan den anderen kant van de Aa week in week uit dat kasteel al lager en lager te zien worden, alsof de lucht erboven zelf een gat van leegte en kaalheid kreeg. Net als dat bij Jeruzalem het geval zal zijn bleef geen steen op den ander. Toen er van het kasteel nog maar lage muurtjes stonden was er van de neerhuizing al niets meer te zien, je moest met de ogen zoeken, waar het gebouw ook weer precies had gestaan. Er kwamen eigen vrachtwagens met den naam van een kwekerij, die namen de ruiten en deuren van de serres en broeikassen mee. Toen die kassen daar achter in den tuin stonden hadden we er dikwijls de zon in zien vlammen, nu was er een grote, kale plek; en arbeiders zaten er de stenen te bikken van de ondermuurtjes. Er was op een zware balken onderlaag een noodbrug gelegd over het smalle gedeelte van de gracht langs den straatkant, de gracht daar was één modderpoel. Er kwamen een paar wankele palen te staan met blauwe dwarsplaatjes: verboden toegang, want ook het inrijhek was afgebroken en al weg. En op een goejen dag kwamen de grondwerkers, bij den bouw de eersten, nu welhaast de laatsten. Waar de grond opgehoogd was geweest werd hij weer gelijk gegraven, en langs smalle loopplanken kruiden mannen de aarde de gracht weer in; je zag niets dan modder en troebel
| |
| |
schuim. De sluisdam op den waterloop naar de Aa werd gedicht en de opgehoogde grachtbodem begon hier en daar droog te vallen. De mensen gingen allemaal kijken, hoe het werk vorderde en 's Zondags kwamen er uit de omgeving net zoveel mensen als een paar jaar geleden, toen het kasteel werd gebouwd. In ons dorp was een winkel van galanteriën en speelgoed, en onder de dorps gezichten, die ze er als prentbriefkaarten verkochten, was er ook een van het nieuwe kasteel. We gingen er allemaal een paar kopen, om tenminste deze herinnering aan ons kortstondig tweede kasteel te hebben, als het er niet meer zou zijn.
Ja, de barones nam wraak op den minnaar, die haar had bedrogen. Wat dat met die liefde geweest was begrepen wij natuurlijk niet. Die baron van Herelaef was hier nooit bemind geweest. Hij was stroef en stug. In zijn landauer naast zijn vriendelijk lachende, donkere vrouw zat hij, één handschoen aan, één losjes tussen de vingers, den lichten vilthoed schuin getrokken, stuurs voor zich uit te kijken, alsof alles wat hij zag van onze wereld niet de minste betekenis voor hem kon hebben. Maar het kan zijn, dat wij hem verkeerd beoordeelden, wij moesten op het uiterlijk afgaan en wisten niets van zijn innerlijk. Wij spraken er nog wel eens over, hoe het een mooi gezicht was, als de barones en hij samen het inrijhek van het kasteel uitreden, op hun glanzende roodvossen, zij als amazone met een grijzen sjaal om den breedgeranden hoed, hij in lichte laarzen, rijbroek en kort grijs jaquet, hoe zij, de handen bijeen, de leidsels hielden dicht bij de gele, krakende zadels. De paarden konden dan zo mooi lopen, stapvoets driftig knikkend en de geelwitte vlokken schuim drijvend van 't bit op hun glanzende borst. De amazone en de ruiter zaten daar hoog boven alles uit en waren dan altijd samen in gesprek, en dan klonk de stem van den baron warm en vriendelijk. Wij herinnerden ons ook, hoe ze gearmd, dicht tegen elkaar, zij de opgestoken parasol een beetje zijwaarts, samen door het kasteelpark konden wandelen.
| |
| |
En dan dat schaatsen, als ze in het maanlicht dicht bijeen stonden en hij haar kuste, - dat was toch een droom van jeugd en liefde. Het kan voor de barones wel de diepe, grote hartstocht van haar leven geweest zijn, waarvan zij dacht, dat het al het geluk van de wereld was. Wie weet, hoe zij, diep in hem ontgoocheld, den baron geminacht heeft, toen hij haar met dat kamermeisje bedroog, waarom zij nu, beledigd in haar trots door zijn uitdaging om hier onder haar ogen met die Marokkaanse te komen wonen, zich wreekte door dit kasteel tot den grond te laten afbreken.
Op een middag hoorden we ontploffingen in het dorp, het geluid kwam van den anderen kant van de Aa. Er waren mensen, die zich haastten om te gaan kijken. De slopers waren daar met de funderingen bezig, die moesten er ook uit en die waren zo zwaar, dat ze er kleine dynamietladingen voor hadden meegebracht. Maar ze kregen die funderingen er toch niet helemaal uit. Er zijn wat muurbrokken van natuursteen blijven staan als overblijfselen van een ruïne.
Daar speelden later graag kinderen, toen er al brandnetels en hagewinden groeiden op dat woest, ongelijk stuk grond met laagten, waar de bedding van de gracht was geweest en waar bramen en brem opschoten tot een warrige wildernis. Aan de resten van de fundering en de tekening van het vierkant in den bodem, waarover de wind woei door het gras, kon je nog zien, waar het kasteel had gestaan. De kinderen droomden er zich hun kamers in en speelden Fatma en den baron en hun bedienden. Waar precies had zij gedanst met de tamboerijn? De vlinder, die fladderde boven dit vierkant van den grond, op welk punt precies doordartelde hij de ruimte, waar eens de echtelijke slaapkamer was? En waar in die onmiddellijke hoogte hier was de plaats, waar Fatma aan het venster had staan staren naar de luchtspiegeling van de woestijn met den eenzamen kameel op de toplijn van een zandheuvel en kleine palmen boven de kim?
Een goed jaar na de afbraak van het kasteel graasden waar
| |
| |
een paar jaar tevoren het park was aangelegd, koeien langs de Aa, en we herinnerden ons toen, hoe we vroeger ook ons roodbont vee daar in de wei hadden gezien. Er rilden nu jonge, dunne populieren in den wind, dat was een nieuwe aanplant. Verderop langs de Aa stonden om de weien heen die hogere, oude peppels, scheef van den wind af; 's zomers is al hun lover in beweging, het ruist als groot, stromend water. Je kon hier nu weer in de eenzaamheid wandelen achter het oude kasteel door de dreven aan den anderen oever van de beek en 's avonds tussen de stammen van de populieren de rode zon zien en haar rossen gloed over de roodbonte koeien, die dan telkens zo klaaglijk roepen. Maar daar kwam langs het smal hard pad onder de hoge bomen al zo'n boerenmeiske op een sleetse werkfiets, de grote melkkruiken aan het stuur, en als ze u kende kon ze u niet groeten of ze lachte alsof ze uw hart wilde veroveren.
Op den terugweg de Aabrug over zag je het oud kasteel. Een ongetoomde, wilde groei in den tuin, en het grint groen van de vegetatie, de paden lagen in het groen van het onkruid verloren. Een dik eendenkroos lag als een effen kleed over de gracht, zodat de gedachte opkwam, dat je erover kon lopen naar de gesloten deuren van dat slapend slot. Vlak voor den grachtkant onder de muren zou je moeten springen, daar was een smalle zoom water, donker van oever en gevel, die het weerspiegelde. Over de vensterruiten lag hier en daar een dof waas, een vlies van vuil en aanslag met de kleuren van petroleum. Uit een hoge daklijst hing een regenpijp neer, halverwege gebroken en de muur was daar groen uitgeslagen. Maar in de ramen van den westgevel vlamde een rosse gloed, alsof daarbinnen het kasteel in brand stond.
|
|