| |
| |
| |
VIII
Prager indrukken
Alle schoone steden liggen aan een stroom. De stroom brengt die vrije ruimte van water en wind en licht en vergezicht in de stad, hij deelt haar in twee deelen, die in het breede water hun spiegelbeeld aanschouwen. De rimpelingen onder de bries breken dezen Narcissusdroom, en de beide overspoelde spiegelbeelden glimlachen naar elkander. Vele bruggen verbinden de beide stadsdeelen. Breed en vol bedrijvigheid is deze Moldau, en zij is bruin, de zomerzon geeft dat bruin een gloed van goud. Op elk van deze bruggen ziet men in het perspectief de vele andere bruggen, duidelijk zijn die van het voorplan, waarover traag het verkeer van voetgangers gaat dat doorijld is van dat van auto's, en vaag en vager zijn de bruggen in de verte. Maar in de bedding van de rivier met dien ononderbroken stroom van snelle en ijlende keerkringen, overhuifd door laag lommer van neergehurkte boomen aan den oever, zomervol tegen de grijsheid van schoeiing en wallen, of door dat van de stroomomarmde groene eilandjes, verzinkt tot een mijmering van geluid dat eeuwige gegons der bedrijvigheid van een groote stad. En van hier uit ziet men ook altijd dien hoog gelegen
| |
| |
Pragerburg, de forsche muren met de lichte lijn-verspringingen tot de ronding der gerekte gebouwen met de niet eindigende rijen van ramen, en daar boven uit het silhouet van de Sint Veit met de twee hooge, zware en toch kantigranke gothische Domtorens en den lageren zwaarderen toren van het zuidertransept. Behalve deze torens ziet men op sommige punten ook de twee torentjes van de mooie, romaansche St. Joriskerk binnen die hooge muren. En op het voorplan de torens van de Keizer-Karelbrug en de koepel der kerk van de Kruisheeren.
De burg ligt zoo hoog, dat het is alsof hij in den hemel ligt. Deze burg is de standvastige, onvergankelijke, hemelhooge en hemelschoone dominant, die het Prager stadsbeeld voltooit en bij den eersten oogopslag in zijn vertrouwdheid herkenbaar maakt. Men behoeft zich niet af te vragen, waarom men Praag de stad van de duizend torens noemt. Waar men kijkt boven die daken - overal, overal rijzen de torens den hemel in - Rome kan niet zooveel torens hebben. Ik heb me echter wel eens afgevraagd waarom men Praag het gouden Praag noemt. Maar deze burg en de breede Moldau en die honderden torens onder den blauwen zomerhemel van het vastelandklimaat in die goudige, zondoorlichte nevelen boven het
| |
| |
water en in het verschiet, geven de stad waarlijk een gulden toon. Zooals het Hollandsche licht het oude Delft zijn grijzen toon geeft en Amsterdam dien lommerblonden toon der statige gevels aan de zwaarbeboomde grachten. Zijn onze steden steden van het laagland onder den hemel van het lage land, - Praag is een stad op heuvelen en hoogten weerszij van de rivier, en heele stadsgedeelten zijn langs hellingen en heuvelflanken gebouwd met straten, die stijgen en waarlangs de wandelaar telkens de mooiste vergezichten heeft over de zonovergoten, goudene stad.
Bijzonder mooi kan men de stad zien liggen als men op een van de rotsterrassen zit van het buitenrestaurant Barrandov. (Er is hier ook een duur casino met nachtlokaal, het is de buurt van mooie, moderne villa's, heel speelsch van architectuur soms, en iets verder liggen de uitgestrekte studio's van het staatsfilmbedrijf.)
De snikheete zomerdag geeft hier in de hoogte een illusie van koelte. Een orkestje speelt tijdens het namiddag-theeuur en er is een dansvloer - dit is in alle steden hetzelfde. De ijle klanken van de viool en het gesprankel van die van den vleugel dwalen wat dunnetjes rond in de zomerwarmte, en op het trage, rhythmische gedrum van den slowtrot en de tango schuifelen
| |
| |
de loome paartjes door elkaar, - hij in shirt en met opgestroopte mouwen en zij in 't katoenen jurkje of in rokje met bloes van het mantelpakje, maar het manteltje hangt over de leuning van haar stoel. Net als in alle steden klappen de paartjes, wanneer het uit is, een beetje verveeld in de handen, om lusteloos te kennen te geven dat ze door willen dansen, het orkestje is daar al op voorbereid en strijkt, pingelt en drumt weer verder.
Maar heel Praag schijnt op en langs de Moldau te zijn, daar beneden in de diepte, en het wordt steeds drukker naarmate de zon lager schijnt. Traag, met witte zeilen laveeren de zeilbootjes, kleine, vlug gepaddelde kano's schieten krioelend door elkaar en langs den oever geneert men zich niet, men ligt en luiert en zont er en famille, en honderden en honderden gloeihoofden dobberen op 't water langs den kant. De stad komt na den onbarmhartig heeten dag de avondlijke koelte van de Moldau zoeken.
Van oogenblik tot oogenblik wordt het donkerder in het blauw van den hemel. Door de ijle muziek heen hierboven gonst dat groot bijenkorf-rumoer van de stad en over de verre bruggen kruipt en ijlt, heel kleintjes, het verkeer. (De stad is dus niet leeggeloopen, die verkeerde indruk, dien
| |
| |
men krijgt, als men die menigte ziet op en aan het water hier aan de buitenzijde.) Het wordt koeler. Een te dun gekleede vrouw in haar stoeltje slaat losjes haar jasje om de bloote schouders en armen. En daar gaan de lichten van Praag op.
Niets kan geluidloozer zijn dan de schokjes, waarmee die lichtjes aangaan. Ze zijn hier, ze verspringen naar daar, ze loopen uit, de guirlandes verlengen zich, ineens zijn de lichten met lijnrechte snoeren vlak langs de Moldau - de lichten langs de bruggen gaan aan - heel de rivier is vol vonkende, naar beneden verlengde vuurdroppen, vol beweeglijke gloeiwormpjes. De lichten ontgloeien ineens langs alle heuvelen, ze ontspringen vonkend in alle hoogten, ze klimmen en staan gedaald hellingen langs, tot ze plotseling in een snel bereikten stilstand heel die wijdheid hebben vervuld en heel die stad in haar hoogten en laagten hebben omlijnd en vol gezet hebben van een duizendvoudige, gespikkelde vuren gloeiing. Ook, en trager na elkaar, gaan de lichten aan in al de duizenden zomerramen van de huizen. Daar overheen legt de nachtelijke avond zijn sterrenmantel van donkerblauw fluweel. Praag is als een stad uit een oosterschen zomernacht, het is als een stad van louter pracht en levenslichtheid, zooals de steden van de gezegen- | |
| |
de vorsten zijn, waarvan de Duizend-en-één-nacht vertelt.
De gulden pracht van Praag verdonkert tot violet en oker en grauw paars in de schemerhoekjes van het oude Ghetto. Er zijn weer Joden in de winkeltjes, en de uitdragerijen zijn er weer - maar in de Jodenstad is het opvallend stil. De Joden, die Hitler's Jodenkampen en massamoorden hebben overleefd, loopen bedachtzaam, alsof zij de lieve vrijheid nog maar weinig gewend zijn. Het is als het oogenknipperen van heele oude menschen, die onverwacht treden in een lang niet meer geziene zon. Een enkele oude Jood komt een deur uit, loopt dicht langs de huizenrij, en gaat een eindje verder een deur in. Er spelen ook een paar jongetjes, een klein meisje zit op een stoep, - ook kinderen, de toekomst, hebben het overleefd. Het is alles de beklemde bedaardheid na een pas uitgeraasden storm. Ik zie ook het oude, mooie Jodenkerkhof met de overlommerde, verweerde muren en de uitgesleten scheeve treden van de steenen trap naar het ingangshek. Hier is ook de vermaarde, vroeg-gothische synagoge, maar zij is gesloten en ik kan er niet binnengaan. Men ziet dit Ghetto in de Meyerinksche sfeer, - een boek maakt een zekeren sterken indruk, men
| |
| |
kijkt in dien indruk met de oogen van den magischen schrijver mee, en heel dit beeld wordt de achtergrond voor die legende van den Golem, de menschfiguur van klei door de toovermacht van de rabbi's tot levend wezen gemaakt. In de nabijheid van de synagoge kom ik aan een oud Joodsch gebouw, men daalt eenige steenen treden af, om het binnen te gaan. De Duitschers hebben dit gebouw ingericht tot een anti-Joodsch museum, om daarmede het Jodendom te schande te maken, en de orthodoxe Joden hebben het gelaten voor wat de Duitschers ervan gemaakt hebben. Het is, zonder eenige verandering, even goed een pro-Joodsch museum, en het is ontroerend door wat men hier ziet van Joodsch gebed, van Joodsche liturgie, van Joodsche symboliek, van Joodsche kerkgewaden en kerkelijk vaatwerk, alles van den Joodschen eeredienst, van de vele godvruchtige Joodsche gebruiken in het huisgezin. De conservator, een vriendelijke, opvallend intelligente jonge man, geeft geduldig uitleg en het onbegrijpelijke en raadselachtige wordt, zoo gauw de zin ervan is onthuld, devoot, schoon en stichtend. Maar hoe ter wereld hebben de Duitschers dit museum als anti-Joodsch kunnen bedoelen, vraag ik, en mijn begeleider weet er ook geen antwoord op. Of hebben ze beoogd de merkwaardigheden
| |
| |
van den Joodschen eeredienst in een museum te behouden, als, wat zeker hun oogmerk was, het heele Jodendom zou zijn uitgeroeid? De Joden verheugen zich in elk geval over dit goed ingerichte museum, dat veel kostbaarheden bevat, de zorg ervoor is aan een bekwaam conservator toevertrouwd en de bedoeling is, aan de verzameling nog uitbreiding te geven.
Alle steden hebben dat: de oudstad, en men vergeve dit overigens juiste germanisme, dat veel scherper tot een stadsdeel onderscheidt dan ‘de oude stad’. Alle steden hebben dat labyrinth van smalle, donkere steegjes met dat onbeschrijfelijk patina van vuil tegen de gevels, dat weer mooi wordt in elk licht, in regen of zon, met die verdroomde stemming van schaduwhoekjes en een stijlvol geveltje hier of daar. Praag heeft in de benedenstad op den rechter Moldau-oever ook dat warnet van steegjes, waar het met al de schilderlijke schoonheid zoo onhygiënisch is. Veel van het vervallen Praag is evenwel opgeruimd en door nieuwe gebouwen vervangen - en daarmee is ook heel veel schoons verloren gegaan. (Er bestaat een mooi fotoboekje, Het verdwenen Praag, van wat sinds de tweede helft der vorige eeuw werd afgebroken.) Maar geen tweede stad heeft
| |
| |
een oudstad als Praag in de Mala Strana, de Kleine Zijde en Kleine Ring, het eigenlijke glorieuze oude Praag. Vele oude, klamme straatjes zijn hier gesloopt. Daarmee is niet alleen maar verloren aan dit schemerig en schilderlijk stadsschoon. Er is ook wel degelijk gewonnen, aan woonhygiëne, ongetwijfeld, maar ook op het stadsschoon zelf, omdat door dit sloopen het uitzicht op de fraaie en rijke gebouwen van het oude Praag op vele punten is open gelegd. Menig oud geveltje is klaarblijkelijk gerestaureerd. En ik weet niet, hoeveel mooie poortjes, hoeveel mooie trapjes, hoeveel mooie portalen, hoeveel mooie geveltjes er hier, in die Kleine Zijde zijn, met fresco's, met beeld- en figuurreliefs, met wapens, met heel die weelde van strenge en overdadige barokversiering, met, plotseling, een omsloten plein waar men de oude eeuwen zelf in het aangezicht ziet, waar, te midden van de pracht der huisgevels, de ingesloten façade van een oude barokkerk staat, (zooals die van de St. Salvatorkerk en die van de St. Jacobuskerk, en daarbinnen viert de barok orgieën van stuwende drommen van heiligen, en van engelen, engelen, engelen, die boven elk altaar zweven, die dartelen boven elken biechtstoel, die den preekstoel omspelen, die opfladderen langs de schragen van
| |
| |
het tongewelf, die stoeien in het priesterkoor, die het geschilderd altaarstuk omstuwen, het hoog tot de stralende zon en het Drie-eenheidsbeeld in de nok van het gewelf overstijgen, het van onderen bestormen in een vlucht, waarin zij zich op het randje af er nog maar net aan vastgrijpen). En dan zijn er de oude kloosters, de abdijen, de oude roemrijke paleizen, zooals het prachtige Waldsteinpaleis en het weergalooze Kinskypaleis - er zijn straten waarvan heel het huizenaanzicht één barokke pracht van paleisfaçades is.
In den tuin van het Waldsteinpaleis heb ik een ballet bijgewoond, Don Juan van von Gluck, en het was een Tsjechische dansgroep, die het uitvoerde. Deze paleis-tuinen hebben een wonderlijk mooie architectuur in den barokken trant, te mooier omdat wat er aan muren en beeldnissen en tuinvazen op hooge piedestals en trappen en fonteinen is, zoo door de vegetatie van de natuur is overwoekerd, dat het, verweerd, geheel in loover en lommer en blad en klimop en in weelde van rozen is opgenomen. In den tuin van het Waldsteinpaleis staan ook vele barokke tuinbeelden op sokkels en het is voor ons merkwaardig, dat de oorspronkelijke beelden, waarvan deze natuurgetrouwe copieën zijn, gemaakt zijn door den
| |
| |
Nederlandschen beeldhouwer Adriaen de Vries uit Den Haag, een leerling van Giovanni de Bologna. Deze oorspronkelijke beeldhouwwerken zijn tijdens den dertigjaren oorlog door de Zweden naar Drottingholm vervoerd.
Het was een mooie, warme zomeravond en de tuin zat vol menschen, rij aan rij. De vertooning had plaats achter de zuilen van de sala terrena aan de achterzijde van het paleis onder het hooge, mooie en overrijk-bewerkte plafond, dat, door de zware zuilen geschraagd, zich als een gewelf eroverheen boog. Het podium was weinig doelmatig, de zuilen benamen het gezicht, onder de enorme en zware verhoudingen van deze peristyleachtige ruimte waren de figuurtjes maar klein en de belichting gaf het voortdurend bewegen van groote schaduwen. De balletten werden op verschillende vloerhoogten gedanst, in drie groepen, een in 't midden, twee, hooger aan de zijkanten. De muziek was de muziek in den ouden Bachschen stijl, de dansvormen waren oud, de gavotte, de sarabande, de menuet. En de geschiedenis van den tragischen Don Juan was oud. Zeker, in vergelijking met andere balletten die men in die dagen in Praag zag, was dit alles ‘overleefd’. Maar juist het archaïsche in deze barok-omgeving, waarmee het in harmonie was, had een eigenaardige beko- | |
| |
ring, de illusie van een verleden, waarin men zich wegdroomde. Zelfs de storende elementen, de zuilen, de op het lichte spel drukkende zware verhoudingen van de tooneelruimte, de schaduwen, het speelde alles in deze atmosfeer een eigen zomeravondspel.
De fonteinen in het park waren met roode schijnwerpers verlicht, boven hun wijnroodklare stralen sproeide een nevel van droppen als een windbewogen fijne, roode sluier. En groene schijnwerpers gaven aan het reeds ontkleurd loover van de boomen een nieuwe verf, een hard groen van gras in April, een onwezenlijke tint van boomen in een operadécor.
Wel hadden de menschen, denk ik, toen het eindigde, het gevoel, dat een kleurige illusie ophield. Maar de beide deelen eindigden slechts heel stil, met buigingen van de spelers voor een klein applaus, dat eventjes opklaterde in den nachtelijken tuin.
In dat oude, oude, onvergelijkelijke Praag zijn ook de bloedteekenen van het lijden, waaraan we allen geleden hebben, het lijden van de Duitsche verschrikking.
Praag heeft veel van zulke jonge roode bloedsporen.
| |
| |
Daar is dat vreeselijke bloedspoor in de Pancratius-wijk, waar in den nacht van 6 op 7 Mei 1945 Duitsche S.S.-ers burgers uit de openbare schuilkelders joegen en doodschoten en doodsloegen, ja, ook de vrouwen, en - altijd weer heeft men dat molensteenzwaar getuigenis tegen de Duitschers - ook de kinderen. Ik heb er de foto's van gezien. Daar, op die straat, lagen ze in een rijtje te verbloeden met ingeslagen hoofdje, die kleine, lieve mannen van acht, van tien jaar, en een gewurgd meisje, ook hoogstens acht jaar oud, en waarop iemand, toen men na het weggaan van de Duitschers bij de lijkjes kon komen, witte seringen heeft gelegd.
Nu, in deze doordwaalde straatjes van de oude stad, sta ik stil bij zulk een punt, zooals ook wij die in Amsterdam kennen, zooals alle steden van het ongelukkige Europa die kennen: een teeken aan den gevel, de kleuren van de vaderlandsche vlag, bloemen, dorrend in den wind, een gebed, een naam; Josef Vashalik † 7 Mei 1945.
Er zijn vele zulke rouwgeteekende herinneringsgevelsteenen in Praag.
Bij Sint Thomas, zoo luidt een opschrift boven een oud portaal tot een kloosterhof. Als men er binnengaat zou men aan een Beierschen bierkelder
| |
| |
kunnen denken, zoo althans de Tsjechen luidruchtiger waren. Maar Tsjechen zijn nooit luidruchtig, hun grootste gezelschappen zijn nog rustig en stil - zij het altijd opgewekt - zooals hier, waar het vol zit. Maar al die halve litersche pinten bier, die hier worden geschonken en gedronken, die zouden aan Beieren kunnen doen denken.
Het is een klooster van Augustijnen, en zij hebben een brouwerij en slijten hun eigen, bruine bier. Ze doen het 's winters in de kloosterkelders en daar zijn gewelven en muren bontbeschilderd met Bibamus-paters, schrijlings op de vaten gezeten en de gevulde, overschuimende potten in de hand. 's Zomers worden de dorstigen onder de linden gelaafd in den kloosterhof. Daar staan ijzeren tafeltjes en ijzeren stoeltjes en het zit er zoo vol als maar kan. Vrouwtjes, die er uitzien als stovenzetsters, maar ze zijn zeer bedrijvig, brengen het schuimende, donkere bier rond en houden met gemak acht halve litersche glazen, aan de ooren tot een krans bijeengetrost, in elke hand. Men kan er gemosterde worstjes bij eten en brood, dat met zuurdeeg is gedeesemd. Er speelt een orkest. Het begint, in stijl, met het Ave Maria van Gounod, maar dan komen de slowtrot en de Engelsche wals voor de danslustige paartjes, die hier op een dansvloer dansen onder de vriende- | |
| |
lijke oogen van de Augustijnerpaters zelf, die daarboven voor de open ramen zitten te brevieren of van de koelte genieten met een stevig glas van hun eigen voortreffelijk brouwsel voor zich.
Op het Wenceslausplein, hartader van het stadsverkeer, en waar alle tramlijnen op uitkomen. Men zou dit plein kunnen vergelijken met de Cannebière van Marseille, maar het is gezelliger, of met den Coolsingel van Rotterdam, maar het is veel mooier. Niet dat de gebouwen weerszijden van het groote, lange plein mooier zijn dan die langs den Coolsingel van Rotterdam. Maar als plein is het een gaver, geslotener en grootscher geheel en het heeft zulk een fraaie afsluiting in het hooggelegen Nationale Museum, de vorige eeuw in een namaak klassieken renaissancistischen stijl gebouwd, met een architectuur van trappen en terrassen. Museum Regni Bohemiae, staat er in de middenfries van het monumentale gebouw. Het mooiste evenwel is het kolossale standbeeld van den heiligen Wenceslaus, den patroon van het land, een ruiterstandbeeld, dat op zijn enorm basement met beeldfiguren op de hoeken tot de hoogte reikt der dakranden van de pleinbebouwing en dat het geheele plein beheerscht. Het is een prachtig, indrukwekkend standbeeld van den
| |
| |
grootsten Tsjechischen beeldhouwer van de vorige eeuw, Josef Vaclav.
Het is altijd druk hier, een levendige, opgewekte, gezellige drukte. Breed zijn de trottoirs van kleine steentjes langs de winkelpuien. Hier zijn de mooiste winkels van Praag en van de étalages is veel werk gemaakt, en het rijkst in pracht zijn de étalages van de glas- en kristal-winkels. Er is ook altijd straathandel, bloemen en dagbladen en kleine sieraden en een bepaald soort gebak en heel veel warme worstjes, en men ziet er dikwijls Slowaken in de kleurige volkskleederdrachten van de bergstreken, en zij verkoopen kleine, met de hand vervaardigde en beschilderde houten gebruiksvoorwerpen. De étalages van de boekwinkels zijn lokkend overvol: de nieuwste Tsjechoslowaaksche verschijningen van de groote Prager uitgeverijen, opvallend veel Benesjmonographieën en boeken over Thomas Masaryk, maar ook boeken over Rusland en over Stalin. Alle geruchtmakende Engelsche en Amerikaansche boeken van den laatsten tijd liggen er in oorspronkelijke uitgaven en in vertaling. De vertalingen zijn meest uit de Westersche literaturen, en Nederland maakt een opvallend goede beurt. De Tsjechen, dit intelligente volk, lezen veel, ik heb als de uitkomst van een statistische becijfering de uit- | |
| |
spraak gehoord, dat zij driemaal zooveel lezen als wij Nederlanders. Wat de dag- en weekbladen betreft, ik kan den inhoud daarvan niet beoordeelen. Ik heb gehoord, dat het verboden is tegen den pact- en bondgenoot, het bevriende Rusland, te schrijven. Maar aan alle kiosken kan men alle mogelijke buitenlandsche bladen krijgen - zij liggen ook op de leestafels van de grootere hotels en koffiehuizen - en ook die bladen waarvan de artikelen uitgesproken anticommunistisch zijn. Ik kocht er aan de kiosken regelmatig een Zwitsersch blad, dat als vervolgverhaal had: Ik koos de vrijheid, van Kravchenko.
Den naam Holland ziet men in Praag veel op de vrachtwagens van Nederlandsche transportbedrijven, en in de omgeving van het Wenceslausplein staan altijd de mooie, zware, grijze wagens met den ancestralen naam van Van Gend en Loos. Ze zijn geliefd bij menig Pragenaar, en groepjes Tsjechen, die wat Nederlandsch kennen en die kennis willen bijhouden en uitbreiden, komen een praatje maken met de mannen uit de cabine. De Hollandsche jongens hebben hun vertrouwde kringetje van kennissen en ze zijn populair om hun Hollandsche geaardheid en om dat kalm-beheerscht, stoutmoedig avontuur der regelmatige
| |
| |
onderneming van den zwaren tocht. Wat brengen ze, die vrachtwagens? Ik weet het niet. Maar in Praag op de markt komen Hollandsche groenten en Hollandsche bloemen en bollen en Hollandsche kaas en in de bars kan men Hollandsche Bols krijgen en Seahorse uit Rotterdam. Wij behoeven er de vermelding van het oord van afkomst niet bij verplichtend te stellen, opdat ze in Praag zouden weten wat Nederland stuurt (in ruil voor wat het krijgt). Op de markt hoort men de kooplieden groenten en kaas als ‘Hollandsch’ aanprijzen. Wat nemen ze mee terug, die vrachtwagens? Bij ons ziet men het Boheemsche glas en kristal, Slowaaksche pateelen, wijnen van Slowakije, en de Slivovice, die hier, net als onze Bols in Praag, peperduur is.
De groote filmstudio's van Barrandov, daar op die hoogte buiten Praag. (De naam is ontleend aan Barrande, een Fransch geoloog, die in de tweede helft van de vorige eeuw in Bohemen werkzaam was). Het complex beslaat een oppervlakte van ruim zeventig hectaren en omvat zeven groote studio's. Voor den oorlog waren er in Tsjechoslowakije drie film-ondernemingen, die tijdens het protectoraat onder een gecentraliseerde Duitsche leiding stonden. Onmiddellijk na den
| |
| |
oorlog zijn stappen gedaan, om het gansche filmbedrijf te nationaliseeren, en bij decreet van den president van de republiek, Benesj, zijn in Augustus 1945 alle filmbedrijven aan den staat gekomen.
Behalve over de zeven groote studio's van Barrandov beschikt het Tsjechoslowaaksche staatsfilmbedrijf nog over vier studio's in Hostivar en over twee studio's in Radlice, beide in de Prager omgeving. Een kleine studio is er nog in Zlin, waar voornamelijk reclamefilmpjes worden gemaakt.
Ik zag in Barrandov opnamen van een film uit het leven van een klein straatje in een Prager volkswijk, naar een populaire novelle uit den tijd van het realisme, een scène in een ouderwetsch kruideniers- en grutterswinkeltje, waar eenige typen uit de buurt voor de toonbank staan; - schmink, kleeding, spel, alles levendig naar het realisme, zou men kunnen zeggen, van Herman Heyermans. De hoofdrollen werden gespeeld door acteurs van een van de Prager theaters. Vooraleer een scène werd opgenomen nam een juffrouw, in een eigenaardig gespannen houding, voor de dichte groep van spelers plaats, die in het heete winkeltje onder de lampen zichtbaar stonden te zweeten. Deze juffrouw had een zwarte houten klep in de handen, waarvan zij het plank- | |
| |
je, dat den slag moest geven, aan het scharnier hield opgetild in doodsche stilte. De lampen gonsden onderwijl en in de geluidscabines zaten de technici en gaven lichtseinen. Dan riep iemand iets, de juffrouw met de klep riep het na en liet het plankje van de klep vallen, waarbij ze een bepaald manuaal maakte en neerduikend wegglipte. Dan ruischte de camera, in het heet, vol winkeltje ging de buitendeur open en een man kwam de paar treden naar binnen af. Deze scène heb ik een keer of tien gezien, ze moest telkens opnieuw worden gespeeld, waarom, dat weet ik niet, en dan gingen iederen keer die gonzende lampen uit en stonden wij bij het nagloeien in een eigenaardig, grauw donker, waarin zoetjesaan op alle mogelijke hoogten van vervaarlijke stellages mannen met opgestroopte mouwen zichtbaar werden. Ik kon ook niet doorgronden, waarom het signaal voor den aanvang drievoudig was, de waarschuwing van de mannenstem, de herhaling door het meisje en dan nog eens de klap van de klep met dat bepaalde, zonderlinge gebaar. Dit alles is vreemd voor den oningewijde, maar het lijkt mij boeiender het niet te weten dan het wel te weten. Moeilijk is ook voor den buitenstaander zich te verzoenen met den samenhang
tusschen dit zweeten en getob bij de opnamen, waarbij geen
| |
| |
speler zich kan concentreeren, en het oogenblik, waarop men in de bioscoop geboeid of ontroerd naar dezelfde scène in de film zit te kijken.
In een andere studio was een kleine straat van Warschau natuurgetrouw opgebouwd, hoog en smal, en in geveltinten van grijs en blauw. In het voorste gedeelte waren metselaars, stucadoors en stratenmakers bezig, maar daarachter was alles décor, hout en linnen, en aan de achterzijde stellages. Een Poolsch gezelschap zou hier een kleine film komen opnemen, een kindertragedie die zich afspeelde in deze straat en gedurende deze film moest het onafgebroken in die straat regenen, waartoe reeds de regenmachines werden gereed gemaakt. De hobbelige straat met de ongelijke keien, deze lichttinten van grauwblauw en grijs, een kindertragedie, en daarover een onophoudelijke regen - 't is zooveel ‘industrie’, maar de suggesties van de film lieten zich reeds voorvoelen.
Ik zag ook het zeer ingewikkelde proces van de kleurenfilm, en ten laatste heb ik in het studiotheater een gedeelte van een kleurenfilm gezien van den regisseur Vladimir Borsky. Het was een historische film uit den Hussietenstrijd, waarmee de Tsjechische vrijheidsstrijd vereenzelvigd wordt en ze brengt het heroïsche en tragische lotgeval in
| |
| |
beeld van den Hussietenheld Jan Rohac van Duba, die, bij de verovering van zijn burcht door zijn vijanden gevangen genomen, na vreeselijke martelingen zijn leven op het schavot eindigt. De kleuren waren opvallend goed en zuiver, maar de film, met de reconstructie van een begin vijftiend'-eeuwschen burcht en van de oorlogvoering van die dagen en met zeer langdurige, verwarde en verwoede gevechten op de kanteelen en de wallen met stormladders, waarmee men van vervaarlijke hoogten aanvallers achterover naar beneden zag storten, was nogal Cecile B. de Mille-achtig.
Ik heb heel wat zuiverder Tsjechische films gezien, documentaires van Karel Plicka over de Prager barok - men zag daarop eerst scherp in detail op detail, hoe weergaloos mooi dat oude Praag is - en over de Slowaaksche landelijke gebruiken en heerlijke liederen in de bergen, een filmpje van Stanek over het wonderbaarlijke en dramatische leven onder den waterspiegel van een rietbegroeiden plas, en speelfilmpjes van Sadek en Tyrlova, poppenfilmpjes, waarin tusschen de poppen levende figuren optreden, als Gullivers onder de dwergen.
Toen een sirene het signaal gaf stroomden al die werkplaatsen van Barrandov leeg, honderden menschen, die gelijktijdig de poorten uitgingen.
| |
| |
Een fabriek. En ik moest aan die kenschetsende benaming denken van Ehrenburg: Droomfabriek....
In Praag is een plein, waar op een zwaar, massief, vierkant basement een Russische tank staat, voor immer in rust en buiten gebruik, en mooi okergeel opgeschilderd met de witte sovjetster. Het is de eerste Russische tank, die bij de gevechten in Mei 1945 Praag binnendrong. In het onderstuk staan, ik meen in marmer, met gulden letters de namen van de Russische soldaten, die deel uitmaakten van de tankspits welke het eerst tot de binnenstad doordrong. In het breede gazon voor het monument is een bloemperk aangelegd in den vorm van de ster der Sovjets. Men ziet die ster overigens heel veel in Praag en in heel Tsjechië en dikwijls ook juist als bloemperk.
Een tank op een voetstuk is in het stadsbeeld natuurlijk geen mooi monument. Maar dit monument trekt wel de aandacht en, zou het uw aandacht niet trekken, dan wordt zij er wel op gevestigd door de Pragenaars in uw gezelschap, die er met u omheen loopen. De tank is niet op dit voetstuk getakeld. Zij is er met eigen beweegkracht langs een hellende stellage opgereden, en wel door dezelfde Russische soldaten, die bij
| |
| |
de bevrijdingsgevechten haar bemanning uitmaakten. Toen het kunststukje was volbracht en de tank met dreunenden motor langs haar wentelende rupsbanden daarboven was aangekomen, schudde ze, als een broedlustige gans, die op haar eieren gaat zitten, nog even heen en weer, voor ze ‘goed zat’, een klein detail, waarom heel die menigte, die de triomfantelijke plechtigheid op het plein bijwoonde, eensgezind lachte. Zoo is, uit de Russische steppen, deze zegevierende tank komen aanrollen tot op dit voetstuk, en aan dit beeld hebben de Pragenaars herinnering, zooals wij herinnering hebben aan die dreigend met voorwaartschen vuurmond aanrollende tanks van Patton en Montgomery, toen ze het étappegebied in het zuiden van ons land doorstormden naar den Rijn.
Praags bevrijding! De stad was al in opstand tegen de Duitschers, de Tsjechen vochten in de straten en in dien dapper en verwoed verdedigden burcht van het omroepgebouw, waarvan de Duitsche vlag was neergesmeten, en vervangen door de Tsjechische en de Amerikaansche, waaraan, in een Duitschen kogelregen, de Engelsche en de Sovjetvlag werden toegevoegd. De nationale omroep in de benauwde maar niet meer prijsgegeven veste, richtte zich om hulp tot de wereld.
| |
| |
De Amerikanen talmden bij Pilsen, waar ze halt hadden gehouden, om den Russen de gelegenheid te geven Praag zegevierend te nemen - dat was de afspraak van Yalta. Heel de Prager vreugde-uitbarsting gold de Russen, en men sloot onmiddellijk vriendschap met hen, zooals wij vriendschap sloten met onze bevrijders, met de Canadeezen en de Engelschen. Dat de vlag met de sikkel en den hamer een vrijheidssymbool en een bejubelde vlag werd spreekt van zelf, en de latere bezorgdheid van het Westen over de Russische invloedssfeer in Tsjechoslowakije moge minstens getoetst worden aan het vooropgezette Yalta-plan, om in de vervoerende sfeer der bevrijding Tsjechoslowakije naar de Russische invloedssfeer te redresseeren. De verbroedering met de Russen was te gemakkelijker om de verwantschap met het Slavenvolk, en zij was aan den kant van de Tsjechen te spontaner, omdat zij zich maar al te zeer het München van 1938 herinnerden, waarbij Frankrijk zijn door Engeland gegarandeerde verbond met Tsjechoslowakije niet nakwam en de westelijke machten de Tsjechoslowaken in den steek lieten en prijs gaven aan Hitler, - het Protectoraat en de ongelukkige staat van Tiso.
Ik kan niet anders dan indrukken geven, en ik maak het voorbehoud, dat het slechts de indruk- | |
| |
ken zijn van den toerist - die overigens in zijn aanraking met vele Tsjechen en met een aantal Slowaken van beiden heeft leeren houden. Mijn indrukken zijn evenwel, dat de Tsjechen zeer Russophiel zijn - na de vele ontgoochelingen, die ze in het Westen opdeden. Stalin's solidariteit met Hitler tegen diens vijanden in de dagen dat Frankrijk capituleerde is of vergeten of ze wordt nauwelijks geloofd of ze wordt beschouwd als een vooropgezet militair-politiek spel, of het Westen wordt het recht ontzegd daaraan te appelleeren, omdat, toen het de Tsjechen betrof, Frankrijk en Engeland zelf zulk een ontgoochelend politiek spel speelden. Vrijwel iedere Tsjech zal de sympathie voor Rusland verdedigen of verklaren of minstens verontschuldigen, er voor alles begrip voor vragen. En opvallend is bij den eenling van dit zachtmoedige volk zoo voortdurend aan het Münchener verraad te hooren herinneren, en zoo hartstochtelijk aan Chamberlain's woorden in het Engelsche Lagerhuis, dat Engeland niet in den oorlog kon gaan voor de Tsjechen, ‘waarvan het nauwelijks iets wist’. (Een doktersvrouw zei mij: ‘Die woorden staan in onze harten gebrand’. Zij stak haar dankbaarheid jegens de Russen niet onder stoelen of banken, maar hoe hartstochtelijk waren haar interesses Westersch gericht!)
| |
| |
In de Tsjechische revolutie, die met het einde van den oorlog en met de komst van de Russen samenviel, hadden de communisten de conjunctuur mee, en mijn indruk is - maar het is niets dan een indruk en ik spreek slechts aarzelend over het onderwerp zoo gauw het politiek raakt waarvan ik weinig weet - mijn indruk is, dat men in de sociaal-economische omwenteling met de communisten, die haar stuwden, samenging in een concept, dat men voor alles democratisch dacht en met de vrijheden van de democratie, inderdaad, zooals wij die in het Westen verstaan. Als winst werd beschouwd, hoe de op alle verantwoordelijke posten meeregeerende communisten niet langer een oppositie vormden (onrust, stakingen) en de democratie niet zouden pogen te doen bezwijken onder avonturen van partijextremisme, ten einde hun positie niet in gevaar te brengen. Want vormden zij de sterkste partij, zij vormden bij lange na geen meerderheid en konden zich slechts handhaven als zij de meerderheid der andere partijen niet tegen zich innamen. Daarvandaan ook die indrukken van samenwerking in het nationale plan op dien korten termijn van twee jaren, - waarbij het Tsjechoslowaaksche volk bewees, hoezeer het een arbeidzaam volk is. Daarvandaan ook die indrukken van verdraagzaamheid, ook
| |
| |
met de katholieken, (zooals de Adalbertsfeesten, door de heele stad Praag gevierd en waarbij de Aartsbisschop en de Bisschoppen ten stadhuize werden ontvangen, zooals communistische ministers bij katholieke plechtigheden e.d.). Men verlieze ook niet uit het oog de populariteit van Monseigneur dr. Beran, meer dan een symbool van het katholieke verzet en die zelf de gevangene was van de Duitschers in Dachau, - voor den oorlog seminarie-president en in 1946 tot primaat van Praag verheven, resideerend in het fraaie aartsbisschoppelijke paleis in de Burgstad.
Het weergeven van deze indrukken wil niet meer en niet anders zijn dan het is: het objectief inlichten omtrent wat ik zag of hoorde, vooral in die oogenblikken als men om begrip vroeg voor de positie van Tsjechoslowakije, dit naar Centraal-Europa vooruitgeschoven Slavenvolk - dit beminnelijke en beminnenswaardige volk, dat zoo trotsch op zijn Slavendom is - en als men er lachte om het ijzeren gordijn.
Ik heb een bezoek mogen brengen aan den Aartsbisschop van Praag, Monseigneur dr. Josef Beran. Mij was gevraagd, om een tolk mee te brengen, maar dit was slechts een formaliteit, want na de eerste Tsjechische woorden sprak de Aartsbisschop
| |
| |
Duitsch. (Hij vroeg lachend, of ik daar bezwaar tegen had.) In de zaal, waar wij onze opwachting maakten, stond een groot geschilderd portret van president Benesj - dat intelligente, knappe, rustige en edele gelaat.
Monseigneur Beran kwam binnen en liep vlug naar ons toe met uitgestoken handen. Na de eerste Tsjechische woorden en toen hij reeds Duitsch sprak deed hij ons weerszijden van hem neerzitten aan een ronde tafel. Hij heeft weinig en grijzend haar, een fijnbesneden, wilskrachtig, helder, open en innemend gezicht en vriendelijke oogen, die veel lachen. Van de neusvleugels naar de mondhoeken gaat een diepe plooi en twee rechtstandige groeven plooien de wangen weerszijden van den mond. Ik was zeer onder den indruk van de verschijning van dezen kerkvorst. Een herinnering aan Dachau wees hij glimlachend van de hand, - maar zijn verschijning als primaat maakte op mij te meer indruk, omdat ik vereenzelvigd met al deze priesterlijke zachtmoedigheid de onverzettelijkheid, de gevangenis- en doodbereide beginselvastheid zag van zijn houding tijdens de zwaarste uren van zijn vaderland.
Monseigneur Beran vroeg naar mijn indrukken over Tsjechoslowakije, ik vertelde hem ervan, opmerkend, dat het slechts de indrukken waren van
| |
| |
een kort verblijf en dat ik natuurlijk geen ‘besonnentätig’ oordeel kon hebben. Nee, zei hij lachend, maar hij liet wel merken, dat het hem pleizier deed, dat een vreemdeling zoo enthousiast over de Tsjechen was te spreken. Ik vertelde hem van ervaringen, die Nederlanders in gevangen- en concentratiekampen met Tsjechen hadden opgedaan en dat zij altijd zoo vol lof over hen waren. Ik sprak hem er ook van, hoe de verzetshouding van de Tsjechen met dat symbool van hun lijden, Lidice, in Nederland bekend was, en hoe men daar ook op de hoogte was van zijn, Monseigneur Beran's houding en van die van de Tsjechische katholieken. Het bleek, dat hij van zijn kant op de hoogte was van de houding van de Nederlanders, ook van die van de katholieke Nederlanders en van de moedige brieven van de kerken en het Nederlandsche episcopaat. Hij vroeg mij naar Nederland, naar zijn problemen van herstel en wederopbouw, naar de politieke constellatie. Ik vertelde van de eerste coalitie tusschen katholieken en socialisten, hun program eener progressieve politiek, den breeden grondslag dien zij vormen voor een waarborg van de democratische en constitutioneele vrijheden. De prelaat informeerde naar ons onderwijs, ons aantal hoogescholen, en vanzelfsprekend vroeg hij
| |
| |
ook naar het katholieke onderwijs, het lager, middelbaar en hooger onderwijs, en naar de katholieke dag- en weekbladpers. Verwonderd was hij te hooren, dat gedurende de geheele bezetting in de katholieke kerken 's Zondags na de Hoogmis de smeekbede gezongen bleef: Domine salvam fac reginam nostram. ‘En hebben de Duitschers daar niets tegen gedaan?’ (De bede is eigenlijk: ‘regem nostrum’, het reginam nostram is ad libitum en in vele kerken vast gebruik.) Tenslotte kregen de tolk en ik ieder een gedachtenisprentje van Monseigneur Beran's bisschopswijding, waarop de primaat zijn handteekening zette. De tekst aan de achterzijde heeft dezen aanhef: Door Gods hulp ben ik wat ik ben (1 Cor. 15, 16.) en de vermelding van de wijding: te Praag Burgstad 8 December 1946. Op de voorzijde staat een reproductie van een afbeelding van den jongen St. Adalbert uit de kapel van Dubetek bij Praag. Binnen weinige dagen zou de Aartsbisschop, door zijn bisschoppen gevolgd, den schedel van St. Adalbert op het kussen onder de fijn geslepen glazen stolp door de straten van Praag dragen. In de St. Veit van de Burgstad was men druk bezig met de voorbereidingen voor het feest.
In Praag is het jeugdfestival, - de stad is vol
| |
| |
jeugd. Die jeugd trekt door de zomerheete straten met vlaggen en met trommen. Zij is in kampen ondergebracht, in allerlei gebouwen, die als haar tehuizen zijn ingericht. Praag heeft dat willen doen, de na-oorlogsche jeugd uit zooveel mogelijk landen hierheen halen om ze met elkaar in aanraking te brengen, - ik hoor op zekeren dag het getal noemen van 70.000 vreemde kinderen, die op dat oogenblik in de stad zouden zijn. (De stad overgaapt er zich wel een beetje aan, in de restaurants van de city wordt men soms teruggestuurd: na een heelen dag van koken en braden en slaven is er niets meer.)
Deze jonge meisjes en jonge jongens van ik weet niet hoeveel nationaliteiten ontmoeten hier elkaar, eten gezamenlijk, spelen sportwedstrijden, vertellen elkaar van hun eigen land en dit laatste doen zij vooral met demonstraties van de folklore van hun land in spel, dans en kleederdracht. Bij dit internationaliseeren van de jeugd wordt het landseigene, zelfs in den voor de demonstraties gecultiveerden zin, wel zeer in waarde gehouden, met het aankweeken van begrip voor het mooie en kleurige der verscheidenheid van landaard.
Ik heb nooit zooveel jeugd bij elkaar gezien, op sommige uren puilen de straten uit van meisjes en knapen, van jonge menschen, allemaal
| |
| |
met het eendere insigne van het jeugdfestival.
De stad vlagt. En de nationale schouwburg vlagt, die schouwburg daar bij de Moldau. Het is er een breede ruimte bij de brug over de openheid van de rivier en hier sta ik op een avond als tusschen al die drommen van menschen de jeugd stroomt en stroomt door de straat. Men kan maar voetje voor voetje vooruit, en het beste is maar te blijven staan en te kijken. De matverlichte peristyle van den nationalen schouwburg is een witte weelde van bloemen, die soms bewegen als de wind langs de colonnade tocht. Het is iets zeldzaam moois daar, boven dien stroom van jeugd tusschen de dichte drommen van menschen weerszijden op de trottoirs, dien forschen schouwburg te zien oprijzen met die heerlijke bloemen in de indirecte verlichting achter die colonnade. Want die nationale schouwburg op zichzelf is al iets aparts in gansch het leven van het land en in dat van de stad Praag. De oorspronkelijke schouwburg in 1868 in nieuw renaissancistischen stijl gebouwd naar de plannen van Jozef Zitek, dateert uit het tijdperk van den taalstrijd onder de dynastie van de Oostenrijkse Habsburgers, die niets voor de stichting van een nationaal Tsjechisch theater voelden. En zoo kwam het fraaie gebouw uitsluitend uit giften, die, groot of klein, uit het heele
| |
| |
land binnenstroomden, tot stand. En toen het, vlak na de opening, afbrandde, bracht het volk binnen drie weken opnieuw een bedrag bijeen dat grooter was dan de som die voor den wederopbouw van den schouwburg noodig was: geen uithoek in het land zoo ver, geen dorpje zoo klein of men deed aan de inschrijving mee. Men heeft mij dit verhaal verteld met trots, en ik denk, dat ik, beter dan van het nationale karakter van dezen schouwburg, kan spreken van het nationale hart, dat er klopt in het nationale tooneel. Dit schoon en grootsch gebouw is een der ruim twintig theatergebouwen die deze stad, iets grooter dan Amsterdam, rijk is. En in vele van die schouwburgen zijn nu avond aan avond de voorstellingen van de jeugd uit tientallen landen, zang, dans en spel.
Neen, zooveel jeugd heb ik nog nooit bij elkaar gezien, de stad krijgt er een surplus van leven door, van jong, trillend leven. Het krioelt hier op dit breede punt, men kan die menigte niet overzien. Geen gehos, geen eentonig gezang van altijd eendere domme refreinen - ja, ik zinspeel hier op de toffe jongens en het bal der meisjes. - De Tsjechen bezitten hun wellevendheid, ook op straat en in de bewegingen van de massa, van nature gedragen zij zich goed. Geen geschreeuw, geen luid geroep, het is opvallend, hoe rustig zulk
| |
| |
een menigte is. (Men moet zelfs niet in het openbaar fluiten, zooals een van mijn jongens wel eens deed - ....en gauw naliet bij zooveel booze blikken en réprimandes.) En, wat deze jeugd betreft, de ontgoochelde, cynische, losgeslagen, naoorlogsche jeugd, ik weet niet of het feit dat ze weinig illusies had en weinig illusies liet haar uiterlijk was aan te zien, - maar deze jeugd is blij, opgewekt, gezond en zij heeft discipline. In allen Tsjechischen eenvoud heeft de populaire minister van buitenlandsche zaken Jan Masaryk, in het We live-nummer van Mlada Fronta (Jeugdfront) zich tot deze jeugd gericht: ‘Ik zal jullie geen raad geven. Al wat ik wil is jullie te vragen een te zijn, het geloof van anderen te eerbiedigen en te werken voor twee idealen, welke jullie een veilige en behoorlijke toekomst verzekeren: trouwe democratie en trouwen vrede. Als de jeugd van de wereld het vastberaden besluit neemt te samen te leven en te werken voor den vrede, dan zullen niet opnieuw millioenen jonge menschen moeten sterven, zooals zij tot nu toe zoo menigmaal in de geschiedenis deden. Geef niet je recht op, een vol, vrij leven te leven, denk aan je gevallen makkers en beloof hun, dat je verwezenlijken zult, waarvoor zij zonder een woord van gemor hun leven hebben gegeven. Weest vroolijk, maar
| |
| |
zorg, dat je een gedeelte van den dag overhoudt, om ernstig na te denken. Geloof mij, er zijn veel dingen, waarover nagedacht moet worden. Ontvangt de warme groeten van den eens ook jongen Jan Masaryk.’
Ik vind dit een hartelijk woord, een blij woord, een ernstig woord, en het neemt in de onderteekening die wending - als een zinseinde bij Andersen - die op het luisterende gezicht als een vleug zonlicht den glimlach te voorschijn toovert. Dit is wat deze jeugd mij het meeste suggereert: flinkheid, opgewektheid, optimisme, vertrouwen in de toekomst. (God zegene dit vertrouwen, en wat hebben we het noodig!)
Een der feesten van het jeugdfestival op een Zondagmiddag in het overvolle Sokolstadion. Buiten het enorme stadion, ergens tusschen de lange rij kraampjes en tentjes, trekt een fel en groot aanplakbiljet mijn aandacht: Max Havelaar. Zoo juist is van dit boek een Tsjechische vertaling verschenen - tusschen de opvallend veel vertalingen uit het Nederlandsch, die in Tsjechoslowakije verschijnen. Op het aanplakbiljet staan een paar slagzinnen met een kenschetsing van het boek, het biljet appelleert aan den Indischen vrijheidsstrijd, het verkondigt de actualiteit van het
| |
| |
boek, maar deelt het jaar van de verschijning in Nederland mee. Het is merkwaardig, dat het ruim tachtig jaren oude boek deze strijdbare actualiteit behouden heeft, (het is een communistische uitgeverij, die het uitgaf). Het pleit voor de literaire kracht van het boek - de literaire, want ondanks zijn grooten invloed bij ons heeft het toch niet die kracht gehad, die het nu, na tachtig jaar, alle actualiteit moest ontnemen, maar, kan men zeggen, dat ligt niet aan het boek, doch aan de Nederlanders.
Zon en wind in het stadion, en al die kleine menschjes langs de hoogoploopende volle tribunes. En die opgewekte, pittige stemming van verwachting. Een enorme rij van motorrijders komt met kruipend gangetje het ontzaglijke veld in met vlaggen van drieënzestig nationaliteiten wier jeugd zich hier bevindt - en de vlag van Nederland is er ook bij. De motoren zijn gloednieuw - het is gelijktijdig een reclamerit voor een befaamde Tsjechische motorenfabriek. En dan komen afvaardigingen en dansgroepen van al die nationaliteiten het stadion binnen, allen in hun landseigen kleederdracht en ook zij elk met vlaggen voorop. Er zijn fijne, mooie kleederdrachten bij, alles is zoo kleurig, men wordt niet moe van het kijken. De jeugd van drieënzestig volken, -
| |
| |
de Tsjechen zijn niet bepaald ontvlambaar, maar ze zijn toegankelijk voor zekere ontroeringen, en die ontroering is er nu. Van volk na volk van al die drieënzestig gaat de naam langs al de rijen van de tribunes. Ik denk aan Jan Masaryk's woorden: weest blij, maar bewaar een gedeelte van den dag om over ernstige dingen na te denken, geef je recht niet op, een vol vrij leven te leven, werk samen aan den vrede en de vrijheid van de toekomst. De twee laatste begrippen zijn de ontroerendste in dit blij en spelend samenzijn van een schoone jeugd van drieënzestig volken.
Daar komt nog bij, dat deze plaats op bijzondere wijze tot de Tsjechen spreekt. Als dit ontzaglijke speelveld tusschen de duizendkoppige menigte met de Sokols was gevuld, de jongens en de meisjes in hun turncostuums en in hun lineaalrechte en diagonale lijnen bewegend in het feilloos rhythme van hun massale gymnastische spel, dan konden de volwassenen, die toekeken, schreien van ontroering, om hun kinderen, hun kinderen van Tsjechoslowakije, kracht en schoonheid en lieftalligheid en hartslag en hoop en toekomst van een volk, dat in zijn geschiedenis zoo bitter weinig en doorgaans zoo kortstondige vrijheid van zijn nationale leven heeft gekend. Hitler kende de nationale kracht van het Sokolsymbool, en daar- | |
| |
om werden de Sokols in het protectoraat verboden - en op zijn beurt werd dit weer een heilig symbool van de jeugd en voor de jeugd in den Tsjechischen vrijheidsstrijd.
Nu is die Sokoljeugd hier terug, niet in de turnuitrusting, in blauwe uniformpjes en zij treedt op als de jeugd, die die van drieënzestig landen ontvangt. Alleen de jeugd uit de vrije democratieën is gekomen, zegt men mij, natuurlijk niet die van Franco-Spanje. Toch is er jeugd uit staten van het totalitaire regiem: Russen, Polen, Joegoslaven. Er is de jeugd uit Frankrijk, Italië, uit de Scandinavische landen, uit West-Bohemen, Bulgarije, Moravië, uit de Oekraine, uit Palestina, van het eiland Korea, Mongolen en Indiërs. Plotseling zwelt onder de overkapping van vak na vak uit de tribunes een applaus aan: het is voor de Indonesiërs uit Soekarno's republiek, prachtig donkerbruine mannen, gekleed in de drapeering van donkerroode Oostersche gewaden. Indonesië, en de strijd voor de vrijheid, en deze Indonesiërs zijn er de helden van. In mijn omgeving verontschuldigt men zich tegenover mij - die Tsjechische wellevendheid! wat niet noodig is. Ik weet en kon het uit alles ondervinden, dat Nederland een goede beurt maakt in Tsjechoslowakije en er een opvallende populariteit geniet. Maar met het
| |
| |
politie-optreden in Indië maken wij een slechte beurt. ‘Dat uw land, dat de vrijheidsgedachte zoo hoog stelt, dat pas van het Duitsche juk is bevrijd, den Indischen vrijheidsstrijd niet anders is tegemoetgekomen dan met een politiek, die op dezen oorlog is uitgeloopen!’ Men kan van den buitenlander met geen mogelijkheid vergen, dat hij het euphemisme ‘politie-optreden’ aanvaardt. Als ik mij op het standpunt stel van het Nederlandsche beleid - right or wrong my country - (wat ik overigens niet deed), dan denk ik vanzelf aan de klacht van de Nederlandsche pers, die met het regeeringsbeleid instemde, dat het buitenland zijn afkeurend oordeel zoo lichtvaardig vormde zonder kennis van de feiten ter plaatse. Gelooft men, dat de Tsjechoslowaken geen aanleiding hebben tot dezelfde klacht ten aanzien van het Nederlandsche oordeel over hun ijzeren gordijn-positie? Het beleid van de Nederlandsche regeering ten aanzien van Indonesië vond in Tsjechië algemeene afkeuring, maar men vroeg en luisterde naar de verklaring van dit beleid (voor zoover die verklaring te geven was, want de regeeringsvoorlichting liet veel te wenschen over). Men stond onverbloemd aan de zijde van de republiek, maar men beging nooit de domheid van het simplisme, dat men dus ‘anti-Nederlandsch’ was, ook in de
| |
| |
pers niet, als ik me daaruit liet voorlezen. De toon was principieel, maar nimmer vijandig en nooit die van de grove demagogische tegenstellingen.
- ....Hier, in het Sokolstadion vertrekt nu een groep wielrenners, zij zullen heen en terug naar Kladno rijden, 60 kilometer ver en door een bergachtige streek. En dan gaan al die dansgroepen naar de tallooze verhoogingen, die in het speelveld van het stadion zijn opgericht. De regie is fout. Elke groep heeft haar eigen muziek, op simpele instrumenten, maar het klinkt door elkaar. Bovendien is de afstand tusschen de tribunes en de podia te groot. Enkele van de dansgroepen, in fantastische mooie costuums en die prachtige, beweeglijke, en sterk dramatische balletten opvoeren, vragen alle aandacht. Van de tribunes holt men in golf na golf over het speelveld ernaar toe en staat in nauwen kring om hun podium. De Sokols vormen hand in hand eindeloos lange cordons om, men mag wel zeggen de duizenden die van hun plaats liepen met vriendelijken aandrang langzaam weer terug te dringen, maar het is onbegonnen werk; is de eene helft van de ruimte schoon geveegd, dan loopt ze weer vol als men aan de andere helft begint. De Indonesiërs hebben geen enkel bekijks, hun muziek is te zacht, hun dans te ingetogen, te moeilijk, te innerlijk ook
| |
| |
om een schouwspel te zijn in zulk een ruimte en valt te zeer in stilte weg bij de kleurige, fel-dramatische balletten van sommige andere groepen.
Er komt een koen Tsjechisch militair vlieger, die duizelingwekkende kunststukjes uithaalt boven onze hoofden. En daar zwelt een applaus tot een orkaan: de eerste van de Kladno-renners is terug, (hij deed er een uur en vier en twintig minuten over) krijgt een krans en rijdt daarmee een eererondje langs ovatie op ovatie. De sterkste emotionaliteiten liggen bij den homo ludens, - het applaus voor de Indonesiërs was niets in vergelijking tot dit.
Maar ik heb het Russische ballet gezien. Ze zijn met den eersten prijs uit het Festival gekomen en nu gaven zij een tweetal voorstellingen in de als openluchttheater ingerichte ijsbaan. De tribunes zijn daar al, en wat in den winter ijsbaan is, dat is nu parterre. Het groote tooneel is geïmproviseerd, het décor is een gordijndécor van zilvergrijs fluweel. De verlichting van het tooneel onder het donkerblauw van den warmen zomernacht - met een onafgebroken zwak onweer aan den einder - is zoo hel en dagklaar, alsof het onder een palle zon ligt. In de volle breedte voor het tooneel zit een groot orkest. Daar zit ik, met mijn Rus- | |
| |
sisch programma, dat een inlegvel heeft in het Tsjechisch. Ik lees den naam van den conferencier: M. Balaksejev - hij is een innemende verschijning en een heer om door een ringetje te halen. De namen van de dirigenten zijn S. Falperin en J. Avkentev. Het grootst gedrukt is de naam van den choreograaf Igor Moisejev - deze heeft dus dat groote apparaat, ik denk een honderd dansers, in de machtige hand.
Het begint met de volksliederen, het Russische, het Tsjechische, het Slowaaksche. Daar, als één man - een oud beeld maar ik kan het niet anders zeggen - rijst die compacte menigte beneden in het parterre en langs de hooge front- en zijtribunes overeind en staat zwijgend en roerloos, doodstil - in de korte, diepe stilte tusschen de volksliederen in hoort men den donder iets nadrukkelijker in de verte. Altijd kom ik weer onder den indruk van de wijze waarop Tsjechen en Slowaken hun volkslied aanhooren en, nu, dat van een ander volk. En dan geeft de conferencier uitleg. Zijn Russisch wordt door de Tsjechen verstaan, ik denk zooals bij ons Duitsch door de menschen. De uitleg gaat langs mij heen, maar bij het zien van het eerste ballet, een Ruska suita, voel ik, wat een geringe bijzaak de tekstverklaring van de gedanste pantomime is.
| |
| |
Dit is schooner en grootscher dan eenig ander ballet, wat ik ooit heb gezien. Daags tevoren was ik in de opera en zag er een kleine, nogal pretentieuze Fransche dansgroep, die bovendien de assistentie noodig had van de prima ballerina van de Opera van Praag, en niettemin het programma met eenige pianosoli moest aanvullen. Het was het klassieke Fransche operaballet, het groepje was te zwak (de pers was een beetje beleedigd dat men verondersteld had, dat dit wel goed was voor Praag) maar ook afgescheiden daarvan, hoe verbleekt het klassieke ballet bij deze levende, geladen kunst van de Russen. Ik denk, dat de danstechniek, waarvan gister de Fransche inleider Jean Dorey (van Le Vieux Colombier) zulke uitvoerige bijzonderheden vertelde, ook door de Russen wordt toegepast. Maar hun schijnt ze geen wetten van beperking te stellen, of ze hebben die techniek eindeloos uitgebreid, verrijkt, opgevoerd, om niet te zeggen opgezweept. Ik ben technisch niet op de hoogte, ik zal ook geen technische termen gebruiken - zooals de journalisten dat doen in hun critieken - maar dit dansen leek mij volmaakt, het ballet verjongd, vernieuwd tot vormen, die onuitputtelijk zijn.
Daar zijn grootsche schouwspelen, groote groepen, die uit de gordijnen aantreden in kaarsrechte
| |
| |
linie, uit het fond, uit de zijkanten. Ze zijn de collectiviteit, zou men kunnen zeggen, die de dramatische idylle van de solodansers omspeelt - maar men kan eigenlijk van geen solodans spreken, want alles is opgenomen in een geheel, in één machtige golf van rhythme, beweging en kleur. Ze treden aan, de drie rijen, die uit het fond, die van de zijkanten, tot drie gesloten zijden van een carré, zij zijn in de Russische kleederdrachten en deze zijn gestyleerd, kostbaar van stof en overrijk, de Russische kiel, de overhangende mouw, rood en wit met kleurige borduursels, en allen dragen roode laarzen, ook de meisjes. Zij treden stil en langzaam, de eene groep doorkruist de andere, keert, vormt er een geheel mee, en al die laarzen, bij heffen en dalen, zijn een onberispelijke, haarscherpe lijn met het feillooze rhythme van de wisselende, twee langzame en een korten snelleren pas. De groote figuur wisselt, ze wisselt eindeloos in een voortdurend verspringen van lijnen, een in elkaar overvloeien, elkaar ontvloeien van beeld op beeld en alles met een rust van rhythme, dat noch onderbroken noch gestoord wordt. Uit die voortdurende wisseling van figuren maakt het spel zich los, de kleine groep, de jongen, het meisje, - neen, zij maken zich niet los, heel die groote golf van rhythme, kleur en beweging stuwt
| |
| |
mee. Dit dansen is van een helderen, stralenden ernst. Het is door en door kuisch - het plastisch spel van het lichaam is de plastiek van het bekleede lichaam, de mooie kleeding speelt zinvol mee. Het is puur, van een gezonde decentie, die een schoonheid op zichzelf wordt, en het is zoo eindeloos en aanstekelijk blij. Ik zie geen ‘strakke’ gelaten, geen maskers, maar een rustigen glimlach op al die jonge gezichten. De choreographie heeft levendige passages - vreugdeuitbarstingen, als wind en wildheid van de steppen en misschien moet ik zeggen van de groote zomerende, groene prairiën erover heen komen. Het is het blijde einde der idylle van het door den oorlog gescheiden paar, de onverhoopte wederkeer van den verloren gewaande, een simpel motief en het blijft jong en schoon, zooals ook een tuin van rozen simpel is en jong en schoon met ieder jaar. Men wil alle vergelijkingen aan de natuur ontleenen, het is zoo lentelijk en landelijk, de dansers schijnen nu aan alle wetten der zwaartekracht ontstegen. Zij dansen gehurkt op de hielen, veeren op, elastisch als kaatsballen, tot een grooten zwevenden sprong over de hoofden der rijen van anderen. Dan is het een wervelwind van sprongen en pirouettes, tot plotseling al die bliksemsnelle bewegingen, beheerscht tot in het geringste detail,
| |
| |
weer in een figuur van volmaakte en verbluffende schoonheid gevangen zijn tot het diminuendo, dat stil als de aanvang is.
De toeschouwers zijn meegesleept, - de storm van applaus schijnt niet tot bedaren te kunnen komen - totdat de conferencier, die den volgenden dans wil uitleggen het maar opgeeft en heengaat. Want elke dans moet herhaald worden en liefst twee keer, - en geen beweging, geen stap, geen heffen van het hoofd, geen gebaar van den arm is in de herhaling anders of komt ook maar een seconde later of geschiedt een centimeter verder dan den eersten keer.
Een komische onderbreking, een burleske, twee wanhopig worstelende, overeenrollende, elkaar aangrijpende en neerwerpende beertjes, beurtelings onder en boven, en de verrassing is, dat uit de huid één jonge man stapt, die het virtuosenstukje uithaalde. Dan moet men de vreugde van de kinderen zien en hooren. (Ze zijn er met honderden.)
Er is een dans van een kleine groep - een dans met den naam van het geboorteland van Stalin, de styleering van een volksdansmotief uit die streek - zonder orkest, alleen begeleid door de trom. De dansers, een kleine groep mannen, zijn in het korenbloemblauw. Zij vormen een gesloten figuur, die soms langzaam iets opengaat en zich
| |
| |
onmiddellijk daarna weer sluit tot een spel van een strak gespannen rhythme met staccato's. Een die ver terzijde staat en de figuren meespeelt in vlekkelooze evenmaat - met dezelfde bruuske en toch weer uit- en in elkander vloeiende gebaren, - slaat de trom met de bloote hand. Hij slaat, en het is als de donder, als het knallen van schoten, met plotselinge overgangen naar een weemoedig gegons en eindelijke fluisteringen, ritselingen als van regen in riet, wanneer langs den rand de vlakke hand het tromvel nauwelijks nog beroert. De dans is ‘geladen’ inderdaad, zóó vol spanning van binnen uit, zóó fascineerend dat men den adem inhoudt - en de spanning is voelbaar onder de toeschouwers in heel die compacte menigte, die bewegingloos, voorover, en inderdaad ‘gefascineerd’ zit te staren naar die kleine, korenbloemblauwe groep in dat wit licht. De uitwerking is een explosie: een minutenlange klatering van applaus in den zomernacht, het kent geen genade, de eerste herhaling is nog niet genoeg, men bedelt zoo lang tot de vermoeide groep zich weer gewonnen geeft.
Hier, onder dien zomernachtelijken hemel, voelt men niet alleen de aantrekkingskracht der zielseigenkunst van een volk op een ander volk, maar ook de magische kracht van het bindmiddel tus- | |
| |
schen de menschen, dat de illusie is, de schoonheid, die men niet alleen bewondert maar liefheeft, - zij is misschien vluchtig als het zomernachtelijk uur zelf, maar zij is even diep als de hemel ervan, zij kent niets van die reserve, die politiek oplegt - en ik denk, dat de Tsjechen zich nooit onbevangener laten gaan in hun Russophiele sentiment dan in zulke oogenblikken, waarin over en weer de harten voor elkander openstonden. Er was alles ook van de burgerlijke hoofschheid, zoo men wil, - bloemen voor de Russische meisjes, voor het lieftallige groepje kinderen, dat meedanste en dat afzonderlijk danste, de buiging, de kushandjes van die kleinen -.
Een ding van schoonheid is een vreugd voor immer - het een beetje afgezaagde, dichterlijk gezegde schiet vanzelf te binnen èn de wensch - dien men uitspreekt bij het verschieten van een ster in den Augustusnacht welke haar glanzende parabool beschrijft - de wensch, dat men een symbool zou mogen zien in deze stralende, vlammende, witlichte helderheid, die den bliksem verbleekt van dat gedempte onweer, dat verder naar den einder aftrekt....
|
|