| |
| |
| |
VI
Lidice
Lidice, een glooiende grasvlakte in het midden waarvan, met heldere bloemen aan den voet, een hoog, eenzaam kruis staat, - meer is het niet.
Het is min of meer een toeval, dat ik het zag. Op een tochtje van Dobris over Praag naar Louny, dat kleine, aardige stadje in het gebergte bij de Duitsche grens, zag ik het richtingbordje: Lidice. Het was bij een slingerenden zijweg, die de laagte inging.
Met den klank, dien de naam heeft in den Tsjechoslowaakschen mond en in de Tsjechoslowaaksche ooren, eigenlijk moet ik zeggen: in het Tsjechoslowaaksche hart, was ik al een beetje vertrouwd: een klank van wonde, van nimmer te stillen rouw en van een ontzetting, waarvan men niet meer geneest.
Den naam op het richtingbordje herkennend had ik hem luid uitgesproken voor ik het wist. Mijn gastvrouw in den auto, een doktersvrouw uit Louny, vroeg, of ik het wilde zien? Het was een afstand van slechts een paar kilometer. De chauffeur had al iets snel in het Tsjechisch gezegd, remde en wendde den wagen. Wij reden langs het bordje. De weg ging de laagte in. De afstand was
| |
| |
inderdaad kort. Daar zag ik al het hooge, houten kruis en 't groen van het gazonnetje aan den voet van dit kruis en de lieve, heldere kleuren van een frisch en welonderhouden bloemperk. Altijd weer verstillen zulke drama's daartoe: tot bloemen en het kruis, dien laatsten toeverlaat der snikken van de menschelijke smart over de misdaad van Herodes, die de onnoozelheid vermoordt. Na de zomerhitte was het een dag van koelte onder een voortdurend betrokken hemel. Het regende niet. Maar er stond een straffe, stijve wind, die onzen adem beving zoo gauw toen wij uit den auto waren gestapt, en waartegen we moeizaam de vlakte ingingen om te blijven staan op een hooger punt, waar de dalkom van het weggevaagde Lidice voor ons lag.
In deze vlakte groeit hoog gras, het is gedord onder de zengende zon van den te drogen, heeten zomer. Het gras siddert en ligt neergestreken onder den wind, die in 't ongeremde, vrije spel over deze verlatenheid zijn weemoedig geluid heeft. Daar voor ons lag eenmaal het vriendelijke dorpje, nu zoekt de voet tevergeefs in het gras de steenen der dorpsbestrating, want ze zijn er alle uitgenomen. Naar den vloeienden einder glooit het landschap omhoog en de blik dwaalt over velden en akkers in de verte. Op den achtergrond der plaats, waar
| |
| |
eenmaal het dorp lag, staan eenige houten barakken en keeten voor de arbeiders, die Lidice weer zullen opbouwen.
Onder den onuitsprekelijken indruk van weemoed verdiep ik er mij niet in, hoe het nieuwe Lidice wordt. Ik heb er integendeel alle belangstelling voor, hoe het oude, weggevaagde Lidice was. Er staat hier een aankondigingsbord, het is bevestigd tusschen twee palen, op dat bord ziet men achter glas het panorama van het oude Lidice. In het midden een kleine, tamelijk hooge kerk, daaromheen die toevallige ordening van huizen tot iets harmonisch, en op den voorgrond een aardig boomenlaantje. Daalt men naar die zwakke dalkom af en speurt men waar die huizen, die straten eenmaal waren, dan ziet men aan kleine, dunne paaltjes, die sidderen in den fluitenden wind, aanduidende bordjes: hier stond de kerk, hier stond de school, hier stond het gemeentehuis. En dan zijn er die bordjes, die de plaats aangeven van de Horakboerderij, waar de mannelijke bevolking is doodgeschoten. Winddoorvaren, neergestreken gras ook hier. In het toograam van een houten barakje, wat verder achter ons, is ook een foto, waarop in die dalkom, waar eenmaal straten, huizen, de kerk, de school waren, een kudde schapen graast in de stilte der winddoorzongen eenzaamheid.
| |
| |
Het is niet die onbedwingbare behoefte tot reconstructie van de plaats der misdaad. Maar die misdaad ligt nog zoo versch achter ons. We kunnen niet blijven kermen, na alles moeten wij den toestand koel en nuchter beschouwen, ginds staan de barakken voor de arbeiders, die zullen beginnen met den wederopbouw van Lidice. Maar in hoeveel Lidices is het bloed nauwelijks geronnen. Met nuchterheid valt de nuchtere werkelijkheid niet te ontkennen van het drama, dat hier plaats had, heelemaal in onze eigen dagen.
In dien zomer van 1942 was hier het ingetogen leven van een dorp. Dat leven lag wat afzijds en stil, zooals het in die kleine dorpen kan zijn. Daar waren die bijna geluidlooze straten, waarover in den dag maar een enkele voetstap klinkt, omdat ieder aan zijn werk is. De huizen, bepleisterd en helder van kleur, de erven en de plaatsjes, het tuintje met het hekje ervoor op een muurtje van natuursteen, een binnenplaats met wat zwervende ganzen. Boven alles uit dat vertrouwde beeld van iederen dag: de dorpskerk en de toren, die van uur tot uur zijn slagen door de dorpsstilte zond. De mannen werkten in de omgeving, in de mijnen van Kladno, in de ijzerfabrieken, of op het veld. De vrouwen waren in huis, een enkele in de akkers. De kinderen leerden in de school of speelden
| |
| |
voor de drempels der huizen. En buiten de dorpskom glooiden de zomerhellingen, daar woei de wind in de bloemen van Sint Jan, 's avonds doolden er de gelieven, de jongens en de meisjes, die de vaders en de moeders zijn van straks, opdat van geslacht op geslacht dit leven zou doorgaan.
Maar wij weten welke loodzware druk er op de schijnbaar ongestoorde vredigheid van zulk leven lag, de alles verstorende druk der Duitsche bezetting, dien ook wij kenden en nimmer vergaten, hoe mooi het zomerkoren ook was, omdat hij elk zomerkoren, elke vreugde, elke lente ontluisterde. Maar het leven ging zijn gang. De zon ging op en ging onder, de veldgewassen groeiden, de regen viel over de rechtvaardigen, over de vredigheid van dit dorp hier, en over de boozen wier laarzen dreunden in het gekwelde Praag, en die dichterbij nog, in Kladno, een der hoofdkwartieren van de Duitsche misdaad hadden, het kwartier van de lugubere Gestapo.
De waarschijnlijk te zachtzinnige von Neurath was met ziekteverlof van zijn ambt van Reichsprotector van Bohemen en Moravië ontheven. Hij werd opgevolgd door een man in wiens titel alleen reeds een waarborg lag, dat hij de Duitsche plannen met het protectoraat krachtiger zou doorzetten: het was S.S. Obergruppenführer und
| |
| |
General der Polizei Reinhard Heydrich. Hij was een van die mannen, die geen twijfel lieten aan hun opvatting van de groote Duitsche levensconditie, het bindmiddel der Reichseenheid: De Duitschers meer dan allen en baas over allen, de haat tegen alles wat zij minderwaardig aan henzelf achtten, en tusschen de Slavische volken was er geen wat zoo minderwaardig en verachtelijk was als het volk der Tsjechen. Wie, kort voor de overweldiging van Tsjechië, Hitler's rede tegen hen en tegen Benesj hoorde, heeft de woede en het schuimbekken van dien haat gehoord en toen reeds gebeefd voor het Tsjechische lot. De Tsjechen hadden geen recht op hun grond, hij hoorde den Duitschers toe, Sudeten eerst, Bohemen en Moravië later, waar de Duitsche minderheden zaten en het gastvrij verblijf in het vaderland der Tsjechen beloonden door Hitler's komst af te bidden en voor te bereiden, opdat het lot van Tsjechië bezegeld zou zijn. Nooit en nooit heeft ook maar één Duitscher geprotesteerd tegen de misdaden begaan aan het land waarin hij tusschen de Tsjechen was opgenomen. Integendeel, hij moedigde ze aan en deed er aan mee, - zooals bij ons, ambtenaren, leeraren bij het middelbaar onderwijs, neringdoenden, jaren lang Duitsche gasten in ons leven, na 10 Mei 1940 zich als S.S.-ers en
| |
| |
als Sicherheitspolizeibeulen ontpopten en zich keerden tegen het land, dat hun een bestaan had gegeven.
Het is gebeurd in een Praagschen schuilkelder bij een luchtalarm, dat een Tsjechische vrouw het kind van een Duitsche vrouw melk gaf en dat die Duitsche moeder haar dankbaarheid wilde uitdrukken: zij beloofde onder de Duitsche vrouwen in Praag ter teekening een verzoekschrift aan den Führer te zullen laten rondgaan, om een mooi eiland uit te zoeken, waarheen de Tsjechen na den oorlog zouden worden gedeporteerd. De Duitsche moeder was zelf getroffen door het roerende dezer Duitsche moederlijke sentimentaliteit en begreep niet, waarom de Tsjechische moeder het gelaat afwendde van deze Duitsche moederlijke monsterachtigheid. Als ik aan de Duitsche moeders denk, dan denk ik aan de moeders van de vijfhonderdduizend S.S.- en Gestapo- en S.A.-lieden, die weldra Tsjechië zouden overstroomen en er hun bloedbaden zouden aanrichten, ook hier, op deze nu verlaten plaats, die voor onze oogen ligt, zooals zij en andere duizenden, zonen van Duitsche moeders, hun bloedbaden aanrichtten, ook onder moeders en kinderen, in Polen, in de Oekraine, in Wit-Rusland en Joegoslavië.
Met dien haat tegen alles wat Tsjechisch was
| |
| |
kwam in September 1941 S.S. Obergruppenführer Reinhard Heydrich naar het protectoraat. Na twee maanden had hij reeds zijn stempel van bloed op het land gedrukt: 429 executies, en daar zijn dan nog niet bijgerekend zij die in de gevangenissen van de Gestapo waren doodgemarteld. Zijn Duitsche macht stelde hem veilig. Hij hield er angst en beven in. Maar hij wakkerde den toch al niet sluimerenden geest van verzet aan. Toen een aanslag op Heydrich beraamd was vonden zij, die dien aanslag zouden uitvoeren, alle medewerking: gekweld en moedig richtte men zich doodelijk tegen zijn machtigen beul en gaf de wereld een manifestatie van zijn dapper aandeel in den strijd tegen de Nazi-terreur. Zoo'n manifestatie kwam hard aan, de vrees bleek n.l. overwonnen waarop de terreur steunt. Die steun mocht niet wankelen, maar ik geloof niet, dat menschelijkerwijs voorzien kon worden, welke buiten alle verhoudingen gaande middelen de Duitsche Nazi's zouden aanwenden, om nog grooter vrees er in te krijgen.
Een groep van twaalf Tsjechische Engelandvaarders vloog in het voorjaar van 1942 van Engeland naar Tsjechië: zij hadden zich tot taak gesteld hun vaderland van den bloedhond Heydrich te bevrijden. Bij Pilsen en Podèbrady kwa- | |
| |
men zij met parachutes naar beneden. Twee hunner, Josef Gabeik en Jan Kubis, slaagden erin naar Praag door te dringen en kregen contact met de ondergrondsche verzetsbeweging: bij het voorbereiden van den voorgenomen aanslag was een der voornaamste helpers de onderwijzer Prockazka. Den 21sten Mei begaf Heydrich zich van zijn buitenverblijf in Panenske Biezany naar Praag, maar de onverschrokken strijders, die tot zijn dood besloten hadden, waren op de hoogte van dezen tocht: Heydrich zou het doel van zijn reis in Praag niet bereiken. In de Primalorska ulice, de straat van den Primator in Praag VIII, werd op zijn wagen gevuurd. Heydrich werd getroffen, maar niet onmiddellijk gedood. Naar het ziekenhuis Bulovka van de stad Praag vervoerd, overleed hij daar eenige dagen later. Hij heeft dus alle gelegenheid gehad zich te bezinnen op zijn misdaden, op de honderden onschuldigen die hij dood liet martelen en den kogel liet geven, vooraleer hem, om deze onmetelijke schuld, de doodelijke kogel trof. Dat hij die gelegenheid heeft gehad is bij wijze van spreken. Het is natuurlijk niet in zijn hoofd opgekomen, dat zijn dood een dood van bloedschuld en van vergelding was: het toepassen van de moordterreur op de onderdrukte volken was immers het zedelijke leerstelsel van
| |
| |
den door het geheele Duitsche volk gehoorzaamden en verheerlijkten Nazistaat.
Daarom was na Heydrich's dood de hel losgebroken.
De eerste, die in handen van de Duitschers viel, was de onderwijzer Prockazka. Hij werd met zijn geheele familie vermoord. Het zou dwaasheid zijn te veronderstellen, dat in afwachting van het vinden der daders, de Duitsche strafmaat daarmee voldaan was. De Duitsche doctrine was: moordterreur, en, als men zich daartegen verzette, zooveel nieuwe moordterreur, dat het volk van schrik voor zijn vreeselijke heerschers verlamde. De arrestaties en de executies namen geen eind: reeds in de eerste maand na den aanslag werden 695 mannen, vrouwen en kinderen vermoord; een half millioen politiemannen, S.S. en S.A. en Gestapo en andere Nazi-organisaties was ingezet en overstroomde het land. De daders zelven van den aanslag hadden een schuilplaats weten te vinden in de kerk van St. Carolus Borromaeus in de Reslovastraat in Praag II, maar ze werden verraden. Toen de S.S. de kerk binnendrong maakten zij zelf met den kogel een einde aan hun leven, om aan de martelingen, die de Duitschers aan hun zekeren dood zouden doen voorafgaan en over de afschuwelijkheid waarvan zij niet in
| |
| |
twijfel behoefden te verkeeren, te ontkomen.
Maar of de daders bekend waren of niet, of al rijen onschuldigen, waaronder de onschuldigsten van al: kinderen, waren neergeknald, wat deed het er toe voor het Duitsche monster in zijn honger naar bloed? Honger naar bloed, die theatrale woorden zijn niet geschikt om het relaas van nuchtere feiten te doen. Maar de onverzadigbare Duitsche bloedhonger was een even nuchtere als vreeselijke werkelijkheid. De Führer, deze Führer van wien later in van emphase vrije studies vastgesteld is, dat hij in buien van psychose altijd vervoerd sprak van ‘stroomen bloeds, die moesten vloeien’, deze Führer gaf het bevel, dat het bloed van Lidice vloeien zou.
Waarom het dorp Lidice? Altijd zoekt het Duitsche systeem nog drogredenen voor het wreedste onrecht - het is het bepleiten van het recht van de leerstellige terreur. De onweerlegbare bewijzen waren er, dat inwoners van Lidice de schuldigen aan den aanslag op Heydrich hadden geholpen, en in Lidice zouden zich illegale radiotoestellen en opslagplaatsen van wapens hebben bevonden. Waarom Lidice? Was Lidice het niet geweest, dan was een ander dorp het geweest, het lag er maar aan, waar het bloedslurpend monster blindelings en toevallig zijn doodelijke voeten zette, - het
| |
| |
voorwendsel was pasklaar voor elk dorp, voor elke gelegenheid. Nu trof een gril van den Führer het dorp Lidice, en deze gril was den Führer in het hoofd gespeeld door Heydrich's opvolger Reichsminister Frank, die niet rustte vooraleer het bevel tot liquidatie van Lidice was gegeven.
Dit bevel bereikte den 9den Juni het hoofdkwartier van de Gestapo te Kladno. En dit kwam onmiddellijk in beweging. De Gestapo aarzelde nooit en nergens. Met haar honderdduizenden hield zij al de bezette landen van het continent in een verstikkenden en doodelijken poliepengreep, laten we dat nooit vergeten als we ooit zouden twijfelen aan een collectieve Duitsche schuld en naar de zwakke opvatting zouden neigen, dat de verantwoordelijken slechts eenige lieden zouden zijn. Geen van de millioenen moorden, geen der duizenden en duizenden Duitsche misdaden hoefde waar dan ook maar een minuut uitgesteld te worden omdat er gebrek was aan mannen, die bereid waren ze uit te voeren: deze hongerige bereidwilligheid stond altijd klaar, of het executiepelotons gold, gaskamers, vernietigingskampen, foltergevangenissen, - of het neerbranden van dorpen of steden.
Allerlei eenheden van de Duitsche politie waren in Kladno samengetrokken. Stevig bewapend,
| |
| |
voorzien van vrachtwagens waarop zij blikken benzine hadden geladen, gingen zij in het donker op weg naar Lidice. Natuurlijk in den nacht: dan verlaten de ratten hun holen. Bij voorkeur kozen de Duitschers voor zulke misdaden het nachtelijk uur: de voorkeur van alle misdadigers voor het tijdstip van hun misdrijf. Ze verhoogden er ook de uitwerking van de terreur mee op de uit hun slaap en hun bed gehaalden. Tegen middernacht kwamen zij hier aan, langs dien toegangsweg daar, door dit landschap, waarover nu de dag glanst. Zij omsingelden het dorp, deze zwaar gewapende mannen, die wisten tegenover volkomen weerloozen te zullen staan. Andere groepen gingen het slapende dorp binnen. Op het gedreun van hun laarzen zal hier en daar wel iemand uit den te lichten slaap zijn wakker geworden. Van iemand, die zoo gewekt werd, kon het hart zoo bonzen: wij weten dat allen in de herinnering aan onze eigen nachten als de Duitsche laars trad voor den weerloozen drempel van onze deur. Misschien is ook in die onrust en in dien angst van ieder geluid, dat een catastrophe voorafgaat, hier en daar een kind wakker geworden en heeft moeder geroepen. De moeder, half verlamd van schrik voor het lot van man en vader en voor dat van den volwassen zoon, heeft misschien het kind bij zich
| |
| |
genomen en het gestild en getroost, in de gedachte, dat immers de Duitschers een kind niets zouden doen. Maar in Polen, in de Oekraine en in Wit-Rusland en overal in Europa en ook bij ons in Nederland, hebben Duitschers zich aan kinderen vergrepen, en het geweeklaag der kleinen verstilt niet meer in de geschiedenis. Die Tsjechische moeder heeft het misschien niet geloofd of niet kunnen en niet willen gelooven, - zij zou het nu ondervinden.
De leider van de afschuwelijke expeditie was intusschen met een kring van zijn mannen, die hem omgaven, op het dorpsplein aangekomen en daar klonk de Duitsche stem: S.S. Hauptsturmführer Harald Wiesman kondigde aan, dat de Führer bevel had gegeven Lidice met den grond gelijk te maken, de mannen boven de 15 jaren dood te schieten, de vrouwen naar een concentratiekamp te vervoeren, en de kinderen te verspreiden en in Duitsche omgevingen te brengen waar ze een passende opvoeding zouden krijgen. Ik weet niet, of deze mededeeling tot de bevolking was gericht, dan wel of het een formaliteit was tegenover de Duitschers, die om den leider heen stonden. Vele dorpelingen zouden het Duitsch, hadden zij het al gehoord, niet hebben verstaan, en de stem, die op het dorpsplein klonk, drong
| |
| |
zeker niet tot de verdere dorpshuizen door, waarvan de meeste bewoners nog sliepen. Zeker is, dat, toen tot de tanden gewapende S.S.-mannen op de deuren beukten en de huizen kwamen binnengestormd, de uit hun slaap en uit hun bed gehaalden niet wisten wat hun verschrikkelijk lot was. De barsche bevelen luidden, dat men binnen tien minuten met medenemen van geld en geldswaardige zaken de woning moest hebben verlaten, dat de mannen zich naar de Horakhoeve moesten begeven en dat de vrouwen met de kinderen naar het schoolgebouw moesten gaan.
Onmiddellijk stond in de huizen alles in rep en roer. Opgejaagd tot die eeuwige haast der Duitschers zochten mannen en vrouwen hun geld bij elkaar, hun geldswaardige zaken: een armband, een ring, een horloge. De uit hun slaap gehaalde kinderen huilden van schrik en deden de moeders hun angstvragen, en de moeders konden er geen antwoord op geven. Nagenoeg allen geloofden zij het slachtoffer te zijn van een verschrikkelijk Duitsch misverstand, dat later zou worden opgehelderd, in afwachting waarvan er niets anders op zat dan zich nu neer te leggen bij de Duitsche woede. In deze gedachte susten en troostten de moeders haar bange kinderen en namen zij ook geen afscheid van haar mannen, toen zij met haar
| |
| |
kinderen van hen werden gescheiden, en van haar jongens boven de vijftien, die bij de mannen werden gevoegd: in de schuwheid onder het barsche Duitsche geschreeuw hadden de van elkander gescheidenen slechts een bangen blik, een gebaar, maar de laatste gedachte was, dat na opheldering van het misverstand allen naar huis en naar elkaar zouden terugkeeren. En de moeders hadden nog dezen troost, haar kleine kinderen, uit de bedjes gehaald en opgejaagd in den nacht, mochten zij bij zich houden, om ze nog te bezitten en om ze nog te beschermen.
Zoo gingen ze onder den sterrenhemel van den zomernacht, de moeders met de kinderen naar het schoolgebouw, de mannen en de jongens verderop naar het erf van de Horakhoeve....
Intusschen had Lidice's burgemeester op het dorpsplein boeken, papieren en gelden van de gemeente aan de Duitschers moeten overdragen. Ja, ook de gelden en alles wat geldswaarde had. Bij een bloedmisdaad zoo groot als deze vergaten de Duitschers de berooving niet. Ook van de mannen en de jongens daar op het erf van de Horakhoeve, die arbeiders en kleine dorpsluiden, namen zij alles af wat deze aan waarde bij zich hadden, een horloge, een horlogeketting, en de gehuwden deden hun trouwring af en legden dien in
| |
| |
de uitgestoken Duitsche hand. En tegelijkertijd moest ieder zijn identiteitspapieren inleveren, ze werden met de gegevens van het gemeentehuis vergeleken en het bleek, dat elf mannen ontbraken. Die waren in een nachtploeg in een naburige mijn of in een fabriek. Die wisten van niets. Misschien hadden die onder het werk hun gedachten bij hun nachtelijk dorp, bij den slaap der hunnen, bij het bed van een jonge echtgenoote. Maar behalve deze elf waren ze er allemaal, al de mannen. Honderddrieënzeventig in getal, allen, van den oudste af, de vierentachtigjarige grijsaard Emanuel Kovarovsky, tot den jongste toe, het kind Josef Hronik, vijftien jaar en twee maanden oud, twee maanden, die dezen ‘man’ noodlottig werden.
Kijk, daar is de ledige plaats van de Horakhoeve en daar hebben die mannen gestaan in dien Juni-nacht. Wat ging er in hen om, terwijl de Duitschers bezig waren met de berooving en met die formaliteit, het nazien van de papieren? Wist een van hen, welk lot hun wachtte? Hebben ze er met elkaar over gesproken in die stamelende, bevende woorden, die men in zulke omstandigheden vindt, met die stem, die heesch klinkt van aandoening, omdat men tevergeefs achter ‘gewoon doen’ wil verbergen dat men vergaat van angst? Hebben die
| |
| |
Duitschers met een hondsch gesnauw deze fluisteringen verboden? Misschien hebben die mannen daar gegeeuwd van angst en van die eigenaardige nachtelijke kou, zoo plotseling na het warme bed. Ze hebben daar hun dorp zien liggen in die doorschemerde duisternis, waarin zoetjesaan de eerste grauwblauwe klaarte begon door te dringen van den vroegen zomermorgen, dat dorp in zijn vertrouwde eenderheid, waarvan de stilte zoo gevaarlijk gestoord was door die gewapende Duitschers met koppelriem en geweer. Immer hadden zij die ransige geur van bloed, waar zij verschenen, en hoe klein zal van menig man daar het bange hart zijn samengeknepen in dit instinctief aanvoelen van het bloedig slot van het aangevangen drama van schrik. Duizend gedachten moeten die koortsige hoofden doorflitst hebben in die zware uren.
Tusschen de ontruimde huizen van het leege dorp bewogen zich intusschen de Duitschers en bereidden Lidice's verwoesting voor: den brand.
En de vrouwen in het schoolgebouw. Ook haar werd bevolen alles af te geven wat zij aan waarde bij zich hadden: geld en broches en oorringen, en de getrouwden en verloofden legden haar gouden ring in de ongeduldige en graaiende Duitsche hand. Schreiend zagen de vrouwen toe, hoe dit alles met het geld in koffertjes bij elkaar werd
| |
| |
gepakt en hoe de Duitschers het met hun laarzen aanstampten als zulk een koffertje niet onmiddellijk sloot. In die bekommernis vergaten zij de zorg om haar bange kinderen niet, die kinderen, van wie de grooteren de vertrouwde school nu zagen in die nachtelijke Duitsche verschrikking. En toen de Duitschers met de berooving klaar waren werden de vrouwen met de kinderen het schoolgebouw uitgedreven: een kudde blatende schapen. De kinderen klampten zich aan de moeders vast. Onder de vrouwen waren grootmoeders, ouden van dagen, die verstilde dorpsvrouwtjes, die zich als onnoozelen hebben gevoeld bij dit barsch en ruw geweld. Het was intusschen morgen geworden en het daglicht was doorgebroken, dat nuchter lag op alle dingen na dien snellen nacht van ellende. Op de trappen van het schoolgebouw lagen verstrooide kinderdekentjes, babyspeelgoed: een bal, een rammelaar. Op de stoep stonden kinderwagens, waarin de moeders de slapende zuigeling hadden laten liggen, de Duitschers schopten die kinderwagens woedend omver, nu de moeders haar wicht eruit tilden en het bij zich namen. Groote vrachtwagens wachtten bij het schoolgebouw, daar werden de vrouwen en kinderen door de schreeuwende Duitschers op samengedreven. De motoren werden aangeslagen en
| |
| |
raasden in den morgen. Daar ging de droeve karavaan. Honden huilden er achteraan. De vrouwen zagen, hoe in de huizen de Duitschers het achtergelaten huisraad door de ramen de straat op smeten. Neen, zij hoefden niet meer te twijfelen, aan alles was een einde gekomen. Nog één keer, voor zij het dorp uitreden, zagen zij daar, voor de Horakhoeve, de mannen triest bijeengetroept onder de Duitsche bewaking. En toen stegen reeds de eerste rookwolken op: de brandstichters waren aan het werk. Dit was het laatste wat de vrouwen zagen: snel reden de wagens naar Kladno.
En die mannen. Zij van hun kant zagen de vertrekkende vrouwen - en zij zullen niet meer in twijfel hebben verkeerd over den zin van hun eigen achterblijven. Ook zij zagen den rook. En zij zagen nog meer: zij zagen, hoe de Duitschers matrassen aansjouwden en die tot kogelvangers rechtstandig tegen den gevel der boerderij plaatsten. Dat was duidelijke taal. Natuurlijk zijn die mannen verbleekt. Zij hebben naar die matrassen gekeken, en naar de Duitschers en naar elkaar. Zij hadden dat gevoelen, te groot voor de menschelijke spankracht: den dood toe te behooren en nog gezond in leven te zijn, nog in dat gewone leven van dezen lichtgeworden allerlaatsten zomermorgen, waarin men kucht, gaat verstaan, een te
| |
| |
moeden voet verzet en met doodbestorven lippen misschien nog glimlacht tegen elkaar. Want men kan zich dat beeld niet vormen, wat het zijn zal, aanstonds, in dat oogenblik dat men dood zal zijn, en dat ontzettende mysterie van einde ingaat, dat nu het klamme, koude zweet uit voorhoofd en handpalmen jaagt. Dit nuchter leven, waarin men nu de beklemde keel schraapt, den Duitscher aankijkt die iets schreeuwt, krijgt er zijn ondoorgrondelijken zin door. Daar deelen de Duitschers een groep van dertig soldaten af: het vuurpeloton, dat, gedisciplineerd en stram, met militaire passen aantreedt. Toen moesten de eerste tien mannen van Lidice voor de matrassen gaan staan.
Zij zullen hebben gewankeld. Zij zullen door hun knieën zijn gezakt, zij hebben het aangejaagde bloed suizend voelen stampen in hun ooren en den scherpen klop ervan pijnlijk gevoeld in het hamerend hart. Het waren arbeiders, boeren, dorpers. Zij hadden den verzetsgeest, zeer zeker, maar zij waren op het oogenblik toch niets anders dan weerlooze dorpelingen, net uit hun slaap gewekt, en ik weet niet, welk heroïsme van hen nog meer gevergd kon worden dan dit, dat ze deze oogenblikken, dit treden voor de geweerloopen doorstonden. Daar gingen op een kort bevel de geweren omhoog van dat peloton voor hen. Daar
| |
| |
werden de geweren gericht. Daar klikten de grendels. Die tien bleeke en stille mannen wisten, dat nu het oogenblik was gekomen en dat nog slechts seconden hen scheidden van den dood. Wat is er in die laatste seconden in hen omgegaan? Hebben zij hun moordenaars nog in het gezicht gekeken? Of keken zij naar de ronde, donkere gaatjes van de geweerloopen, of naar iets anders, naar den rook van het brandende dorp, naar een wolk in de lucht, naar een boomtak, naar een kameraad, die graag vastberaden wilde zijn en verlegen was met zijn angst? Hebben zij gedacht aan wat zij zagen, of aan een moeder, hun vrouw, een kind, of aan een van die nietige dingen waaraan de gedachte ons invalt in oogenblikken van rouw en catastrophe? Of konden hun gedachten niet meer gaan naar dingen achter hen doch slechts naar dat ééne, geheimzinnige vóór hen, waarin zij toch nog onverwachts vooroverstorten, het onzichtbaar suizen van den doodelijken kogel tegemoet, die hen doordringt terwijl zij het wegratelen van het korte salvo reeds niet meer hooren? Tien mannen wankelen, vallen languit neer en vormen de droeve rij, waarin een hoofd zich nog heft, een mond verwonderd nog reutelt bij den grond, een arm zich nog beweegt. Een gelaarsd Duitsch officier komt haastig en geeft met de korte revolver
| |
| |
elk van de tien mannen een kogel in den slaap en met den schok daarvan liggen zij nu, voorgoed roerloos, in het stof.
Zoo hebben de schoten gedreund, en dat is de aanvang slechts.
Voor hun reeds gedoode makkers moeten nu tien anderen aantreden. Hun ontzetting is wellicht nog grooter dan die van de eerste tien. Zij immers hoorden die schoten, die gedood hebben, den slag, het ratelen, het tjingelend fluiten als van een aangeraakten, strak gespannen draad. Het hart, dat er getuige van was, bonst wild. Die tien, die nu aantreden, voelen de verlamming nog van het schrikbeeld dat zij zagen, zij hadden hun eigen dood gezien in dat eindeloos triest neervallen van die kogeldoorboorde makkers....
En toen zij met tienen in de rij stonden trad het peloton eenige schreden terug en legde opnieuw aan. Weer het bevel. De korte knallen, hun echo's in den morgen. De tien vielen neer vóór de lijken achter hen en vormden de tweede rij, waarlangs de officier met de revolver ging.
Voor de twee rijen der gedoode makkers, die daar lagen, trad de derde groep van tien aan, en het peloton ging met den dreunstap van zijn laarzen weer achterwaarts eenige schreden terug....
| |
| |
De schoten knalden. Het brandende dorp ontrolde zijn vanen van vuur en rook.
En toen de vijfde rij mannen neerlag, kreeg het peloton rust. Die Duitschers stonden te kijken, volkomen onverschillig voor wat zij gedaan hadden en voor wat zij nog zouden doen, zij letten niet op de lijken van de mannen en de jongens en die jonge jongens voor hen. Onverschillig, - na vijftig mannen te hebben vermoord! Maar dat was immers het leerstelsel! Hoevele malen vijftig mannen hadden zij al niet vermoord en vermoord zien worden in dat groot moordbedrijf, dat de Gestapo was? Drie mannen van het peloton werden nu afgelost en vervangen door drie anderen, die in reserve gereed stonden.
Toen trad de zesde groep van tien mannen aan en nam plaats vóór de vijf rijen lijken van de gevallen makkers achter hen. Het vuurpeloton ging, stram en in 't gelid, eenige schreden achterwaarts. En toen het salvo galmde en wegratelde ploften de zesde tien neer en vormden de zesde rij.
Toen trad de zevende groep van tien aan, en 't vuurpeloton, in 't gelid en met den dreunstap der laarzen, ging eenige schreden achteruit.
Totdat zeventien rijen lijken voor de voeten van de Duitschers lagen. Zij lagen daarginds, daar, waar nu de wind zoo weemoedig en klagend door
| |
| |
het gras waait. Daar lagen zij als rijen garven op het gemaaide veld. Het morgenlicht, vertroebeld en vervaald door den scherpen rook van Lidice's brand, onthulde en befloerste heel dat macaber schouwspel van den Duitschen doodenoogst, een veld van lijken. De Duitschers zelf hebben een documentatie over Lidice aangelegd, schriftelijke bescheiden, foto's, en zij hebben een film van de voltrekking van het vonnis aan Lidice gemaakt. Ik zag die foto van deze in rijen liggende lijken, die mannen en die jongens, in de werkedaagsche kleeding, in wat haastig was aangeschoten, en in al die armzaligheid van de lugubere houding der onder den kogel neergevallenen, de gezichten van pijn verwrongen, een opgetrokken lip, een grijns, een smartelijke trek, armen langs het lichaam, vuisten in de zij, of een hand, als op zoek naar een laatste gedachte, naar het hoofd geheven. En bij die lijken staan ook zij op de foto, de gelaarsde en gehelmde daders, wachtposten, wijdbeens, een groepje bij wat boomen waarvan de kruin half geblakerd hangt, een, die de handen aan den koppelriem houdt, een, die zijn geweer over den schouder sjort, - en op den achtergrond de roeterig berookte gevel van de afgebrande Horakhoeve. En in het toograam van het houten barakje, dat hier staat, zie ik drie portretten, dat
| |
| |
van den oudste der neergeschotenen, den vierentachtigjarige, en dat van den jongste, dien jongen van vijftien jaar en twee maanden en dat van den pastoor van Lidice. De oudste staat er niet als een grijsaard op, de foto is uit den tijd, dat hij jonger was. De pastoor, de drie en zeventigjarige Josef Stemberk, is een oude man, grijs, een beetje een verdroomd gezicht met kleine, peinzende oogen onder de goedige fronsen van het voorhoofd. - Hij was de eerste, die moest aantreden in de eerste rij van tien, zegt de doktersvrouw uit Louny, die naast mij staat, terwijl ik over de vlakte tuur, naambordjes lees, de foto's in het toogvenster bekijk. En daar is de jongste, de jongen, het kind, in een geruit jasje, een lachend jongensgezicht, een beetje ondeugend, een knaap met dat open gelaat van een jongen die onbevangen met zijn makkers in de dorpsstraat aan het spel is. Op dit kinderlijk gelaat, waarin de oogen niet, zooals op deze foto, gelachen zullen hebben, hebben die gehelmde, zware kerels ook het geweer gericht....
De weduwen en weezen, die blatende kudde arme schapen in hun roerende weerloosheid, waren intusschen in Kladno aangekomen en daar ondergebracht in het gymnasium. Drie dagen brachten zij hier door, in de armlijkste omstandigheden, 's nachts op wat stroo slapend, drie dagen
| |
| |
en drie nachten gevuld met kindergeschrei en met de wanhoop der moeders. Toen kwamen vijftig gewapende S.S.-kerels: de vrouwen moesten op transport. Waarheen? Naar een arbeiderskamp, zei een van de S.S.-ers, en op de vragen van de vrouwen wat er met de mannen was gebeurd, vertelde deze S.S.-er de waarheid niet. Hij wilde de schreiende vrouwen sussen met de leugen, dat de mannen ook naar een arbeiderskamp waren getransporteerd. Hij overtuigde de vrouwen niet, en opnieuw ontlokte hij haar een erbarmelijk geschrei, toen hij aankondigde, dat de vrouwen de kinderen hier moesten laten, omdat de kinderen nagezonden zouden worden als er een geschiktere gelegenheid was. Toen werd de naam van iedere moeder afgeroepen, en iedere moeder moest haar kind, haar kinderen afstaan: de S.S.-ers rukten ze haar uit de handen. Ja, zij hebben zich verzet. Daar zijn moeders geweest, die den tijd van het bezit van haar kind hebben willen rekken met een minuut, met seconden, om nog even de warmte te voelen van dat armpje, dien bloedklop, de vleezen en verrukkelijke werkelijkheid der lipjes van dien levenden, kleinen en puren mond en langs haar wang, nog één keer, het streelend wegglijden van die kleine hand: hoe is dit verbond te scheuren en te verbreken met het ongewisse en
| |
| |
wreede waarin het kind wordt weggerukt als prooi van deze lieden, zonder dat het hart van de moeder verscheurd wordt en gebroken? Het doordringende angstgekrijsch van de kinderen sneed de moeders door merg en been, maar na al de ellende hadden de vrouwen nauwelijks nog weerstand meer en, nadat haar haar kinderen waren afgenomen, lagen zij half wezenloos in haar doffe verdriet op het stroo. Met Duitsche nauwkeurigheid werd alles geregistreerd. Vier zwangere vrouwen en zeven moeders met pasgeboren zuigelingen mochten achterblijven, maar ook dit moederschap redde haar niet, later zijn haar haar kinderen toch afgenomen en hebben zij het lot der andere vrouwen gedeeld. Buiten op de speelplaats stonden twee autobussen: 184 vrouwen werden hierin geperst. De bussen reden weg, naar het station, daar werden de vrouwen in goederenwagens overgeladen. Zij waren reeds het menschelijke vuil voor die oorden van verschrikking: de Duitsche concentratiekampen, en het beruchte Ravensbrück was het oord harer bestemming.
Van deze vrouwen zijn er zeven in gaskamers gedood, drie en veertig harer stierven aan mishandeling.
De 98 geroofde kinderen werden in autobussen naar Libockovice gebracht en van daar per trein
| |
| |
naar Lodz in Polen vervoerd. Hier werden zij door het hoofd van het Rasse und Siedlungs-amt, Walter Robert Dongris, naar het ras getest en in twee groepen verdeeld: negen kinderen vielen in de eerste groep van het noordsche type en zouden worden gegermaniseerd. Zij werden ondergebracht in een tehuis in Puscykowke, en van daar werd deze opbrengst aan kinderroof successievelijk verdeeld over eenige Duitsche families. (Men hoort de Duitsche Mutter al tot het Pflegekind: mein liebes Kind, - tegen het kind, waarvan de Duitschers zelf het huis hebben neergebrand, den vader en de moeder hebben vermoord! Overal vindt men die gruwelvertakkingen der collectieve Duitsche schuld.)
Van deze negen kinderen zijn er na den oorlog acht opgespoord kunnen worden en weer naar Tsjechië teruggebracht, een werd niet meer gevonden.
De 89 kinderen der andere groep, de Slavische groep, zijn naar onbekende bestemming vervoerd, men weet niet op welke wijze zij het slachtoffer van de Duitsche wreedheid zijn geworden. Van deze kleinen is geen spoor meer gevonden.
Dan waren daar nog de ongeboren kinderen, wier geboorte men in een Praagsch ziekenhuis afwachtte. Ook deze werden na de geboorte aan
| |
| |
Duitsche families gegeven en de van haar kinderen beroofde moeders werden nagezonden naar Ravensbrück. Deze kinderen stierven op één na. Het eenig overlevende kind is na de bevrijding teruggevonden. Van al deze Duitsche misdaden is de afschuwelijkste wel die, gepleegd aan de vermoorde kinderen, aan de kleintjes, de kleinsten, aan de zuigelingen: dat deden zij, deze gelaarsde lieden, groot, gewapend en sterk, en zij deden pijn en dood het allerzwakste en allerliefste aan, dat de natuur zelf tot bescherming vermurwt, maar geen harteloosheid verteederen kan, die van oorsprong Duitsch is. En dit is van het Duitsche volk de zwaarste schuld, deze bloedschuld aan duizenden en duizenden kleinen.
En tenslotte de elf mannen, die ontbraken bij de Horakboerderij en die aan het bloedbad op dat oogenblik ontsnapten omdat zij werkten in de nachtploegen op hun fabriek of in de mijn. Zij rekten hun leven slechts kort. De Duitschers vergaten hen niet, zij namen hen denzelfden dag nog gevangen en vermoordden hen in Praag te zamen met een groep mannen en vrouwen uit Lidice, die op het oogenblik van de onderneming tegen het dorp reeds de gevangenen van de Gestapo waren.
Zoo geeft de droevige lijst van Lidice deze cijfers: 192 mannen en 7 vrouwen doodgeschoten; 196
| |
| |
vrouwen naar het concentratiekamp gesleept van wie er 7 zijn vergast en 43 aan mishandelingen stierven; 105 kinderen ontvoerd, waarvan er slechts 17 teruggevonden zijn.
Die foto van de doodgeschoten mannen voor de Horakboerderij is een foto uit de Duitsche documentatie. Er zijn nog andere foto's gevonden en die hangen hier ook, in het venster van het houten barakje, en spreken hun duidelijke taal. In den vroegen morgen dat Lidice brandde, de schreiende vrouwen en kinderen werden weggevoerd en de mannen werden neergeschoten, is Reichsminister K.H. Frank gekomen, die Heydrich's gezag in het Protectoraat overgenomen had en op wiens aandringen vooral de Duitsche plannen met Lidice zijn doorgezet. Daar staat hij, op een van de foto's, met eenige officieren, hij staat op een heuvelrug voor het brandende dorp en kijkt glimlachend toe. De officieren dragen hun schneidig uniform, Frank een lange cape, zwieppet en elegante handschoenen. Naast het groepje staat een gehelmd Duitscher, dik en propperig in zijn uniform en laarzen, voor een camera en filmt schaamteloos en met blijkbaar alle aandacht de documentaire van deze Duitsche misdaad.
Wie was deze Frank, die de verdelging van Lidice doorzette? Frank was een Sudeten-Duit- | |
| |
scher, hij was een bediende in een boek- en papierwinkel in Karlsbad, waar hij prentbriefkaarten verkocht aan toeristen, een onbeduidend, kruiperig en wat loensch mannetje, dom, ijdel, ijverzuchtig en rancuneus tegen zijn omgeving, waarin hij het niet ver genoeg had gebracht. Hij was dus geknipt voor het nazi-systeem toen het de macht in Tsjechië kreeg, - het systeem bediende zich bij voorkeur van zulke lieden. Tot gezag gekomen reageerden zij hun minderwaardigheid af in een pralerige levenswijze en in wreedheid. Zoo Frank, die, eenmaal bekleed met het Duitsche gezag, duur leefde en tyranniek en wreed was. Hij verachtte de Tsjechen en had dat koude, volkomen onverschillige Duitsche cynisme voor de misdaad. Daarom liet hij zich hier, staande voor het brandende Lidice fotografeeren. Toen hij geconstateerd had, dat het vonnis aan Lidice was voltrokken, dat de mannen waren doodgeschoten, de vrouwen en kinderen weggevoerd en het dorp in vlammen opging, zond hij een telegram van trouwbetuiging aan den Führer. Normale menschen zenden zulke trouwbetuigingen aan hun overheid bij feestelijke gelegenheden of op oogenblikken van een collectieve ramp of beproeving - de Nazi's deden dat bij gelegenheid van de hoogtepunten hunner misdaad, en die trouwbetuigingen aan den Führer
| |
| |
hadden dan alle pathos en sentimentaliteit. Daarna ging Frank eten met zijn gezelschap. Geen blik wendde zich beschaamd van hem af. De kok vluchtte niet, maar had in de keuken aandacht voor de spijzen. De tafelbediende boog zich beleefd met de schaal naar hem over en had een vleierig en medeplichtig: Bitte Excellenz! En Frank, met de volmaakte rust van het misdadige Duitsche geweten, zocht keurend en proevend...
De misdaad werd niet verhuld, niet verbloemd zelfs, met het cynisme waarmee zij was gepleegd werd zij wereldkundig gemaakt. De Tsjechische pers vermeldde haar met eenige hartelooze regels. Maar ze drong ook tot de buitenwereld door in een officieel communiqué, dat onmiddellijk na het gebeurde voor de radio werd voorgelezen en dat luidde als volgt:
Bij het onderzoek naar de daders van den moordaanslag op S.S. Obergruppenführer Heydrich zijn onwederlegbare feiten gevonden waaruit bleek, dat de inwoners van het dorp Lidice bij Kladno hulp en steun verleend hebben aan de schuldigen. Deze gegevens zijn bevestigd zonder medewerking van de inwoners. Hun houding tegenover den aanslag werd nog duidelijker uit andere verschijnselen van vijandige gezindheid tegen
| |
| |
het Rijk, zooals de aanwezigheid van verboden drukwerk, van opslagplaatsen van wapens en munitie, illegale radiotoestellen, een uitzonderlijk groote hoeveelheid gerantsoeneerde goederen en de ontdekking van omstandigheden die er op wezen, dat verschillende personen deel uitmaakten van het actieve verzet tegen het Rijk. Omdat de inwoners van dit dorp door hun hulp en steun aan de moordenaars van S.S. Obergruppenführer Heydrich op niets ontziende wijze de wet met voeten hebben getreden zijn de mannen doodgeschoten, de vrouwen naar concentratiekampen gedeporteerd en de kinderen daarheen gebracht, waar zij een hun passende opvoeding zullen krijgen. Het dorp is met den grond gelijk gemaakt en de naam ervan is uitgewischt.
Het dorp is met den grond gelijk gemaakt.... En hoe! Alle sporen die eraan herinneren dat hier ooit een menschelijke nederzetting was geweest, moesten verdwijnen. Niet alleen werden de puinhoopen gesloopt en opgeruimd, de straten opgebroken, - tot Lidice's kerkhof toe werd geliquideerd. De Duitsche woede kwam zelfs bij de dooden niet tot rust, de dooden mochten geen graf hebben in hun eigen aarde en geen doodenakker
| |
| |
mocht herinneren aan het weggewischte dorp, de misdadenreeks werd rondgetrokken en de Duitsche moordenaars en brandstichters, de vergrijpers aan weduwen en weezen, werden grafschenners ook. Kruisen en zerken werden weggehaald, de graven opengebroken, het rustend gebeente verzameld en weggevoerd. Zoo is er nu dan ook niets meer van Lidice, geen fundeering, geen straatsteen, geen laatste rustplaats, niets. Niets dan gras, en hier voor het toogvenster van dezelfde barak zie ik ook de foto van de kleine, zelfde dalkom waarin vroeger het dorp lag, een eenzaamheid van gras, waar onder wind en wolken, een kudde schapen graast, - de natuur heeft haar vegetatie hernomen.
En de naam is uitgewischt....
Maar toen de misdaad, aan Lidice gepleegd, wereldkundig werd en de Duitschers zelfs aankondigden, dat de naam van het weggevaagde dorp was uitgewischt, toen brandde de naam Lidice voor millioenen oogen. Het was de naam der Duitsche schande. De Duitschers hebben dat misschien niet voorzien of waren er onverschillig voor. Zij hadden overal, en het meest bij de Russen en de Slavische volken, de bloedvergietende terreur in het systeem opgenomen en evenzeer als zij het systeem gewetenloos aanvaardden, aan- | |
| |
vaardden zij zonder angstvalligheden de misdaad in de practijk van het stelsel. Zij hebben daarom geloofd in den schrik, dien de bekendmaking der misdaad, aan Lidice gepleegd, verspreiden zou: zoo namen de Duitschers wraak daar, waar zij werden weerstaan. Daarom werd de naam Lidice ook de aangrijpende symbolische naam van het heroïsche verzet van het Tsjechische volk tegen het systeem, tegen zijn machtigen onderdrukker. In die gedeelten van de wereld, waar de vernietiging van het Nazisme nog een te vaag en een nog omstreden oorlogsdoel was, waar men nog steeds niet wist of niet wilde of niet kon gelooven wat de Nazileiders werkelijk waren, gingen de oogen open voor de nuchtere en ontstellende werkelijkheid, dat zij waren wat Churchill in allen eenvoud van hen had gezegd: een verbond van slechte menschen. De tragedie van Lidice sprak de gewetens aan, zooals het bloed der vervolgden het doet, dat bloed van martelaren. Want martelaren waren die van Lidice, dit kleine, onbekende dorp, wat zoo bijdroeg tot de overwinning van het goede over de slechtheid.
Wat de wereld het meest schokte, heeft dr. Edward Benesj gezegd, hier, toen hij na de bevrijding sprak bij dat kruis daar in de droeve vlakte, - wat de wereld het meest schokte was dat officieele
| |
| |
Duitsche communiqué onmiddellijk na den moord op de onschuldige bevolking van dit dorp, een moord met voorbedachten rade, kalm overlegd en gepleegd met het uiterste cynisme. In deze officieele mededeeling verklaart de Duitsche regeering plechtig haar verantwoordelijke medeplichtigheid aan deze schanddaad, waarvan het duidelijk werd, dat het een overwogen daad van represaille was tegen een bevolking wier onschuld men toegaf: omdat zij radiotoestellen en verboden drukwerk had werd die bevolking vermoord en ontvoerd en werd het dorp in brand gestoken wegens een moordaanslag, dien anderen hadden gepleegd. De Duitsche regeering gaf daarmee te kennen, dat het een uitdrukking was van het moorddadige terreursysteem, dat zij openlijk beleed en verdedigde als leerstelsel van den staat.
De naam Lidice werd een zinvol symbool. In plaats van uitgewischt te zijn drong hij door naar de verste oorden der wereld, waar men hem tevoren nooit gehoord had. In Engeland en Schotland werden er straten, pleinen en parken naar genoemd. In Amerika veranderden steden hun naam in Lidice, zooals Park Gardens bij Chicago, Vila Parada in Brazilië, San Geronimo in Mexico. In Canada kreeg een gedeelte van de provincie Quebec den naam Lidice.
| |
| |
En hier bij de Tsjechen staat de naam gebrand in de gewetens en harten van allen.
Frank heeft terecht gestaan in Praag en is opgehangen. Na hem zijn nog zes voor de misdaad verantwoordelijke Gestapomannen gevonnist en opgehangen een uur nadat zij ter dood waren veroordeeld.
In het aantal van de met den dood gestraften spreekt de zelfbeheersching zich uit van het strafrecht in den democratischen rechtsstaat. Deze rechtsopvatting is de zedelijke kracht van den staat. De tragische waarheid is evenwel, dat systemen als het Duitsche Nazistelsel, en elk Duitsch stelsel tot overheersching, op die zedelijke kracht als een zwakte speculeeren: men kan met de moorddadigste terreur de democratische staten te lijf gaan en uitmoorden, loopt het mis en wordt het stelsel eens door dat van het recht weer overwonnen, dan brengt die overwinning van het recht zelve mee, dat men ons toch nooit aandoet wat wij anderen aandeden. Er is nog een ander vonnis buiten het menschelijke strafrecht om, - het vonnis dat het volk in zijn val zijn schuld heeft uit te boeten. Maar het Duitsche volk weigert immer het verband tusschen zijn schuld en zijn ellende te erkennen, integendeel het ontkent die. Juist het
| |
| |
Duitschland van het staatsstelsel der terreur, dat op de zedelijke kracht van den democratischen rechtsstaat als diens zwakte speculeerde, heeft ach en wee geklaagd over zijn vonnis in het verdrag van Versailles, dat het niet nakwam en dat nochtans slechts een geringe fractie was van wat het zelf later zijn tijdelijk overwonnenen oplegde. In het Duitschland van nu is nog niet één stem opgegaan, die in de oogenblikkelijke Duitsche ellende de onmetelijke Duitsche schuld erkent, integendeel, de schuld der Duitsche ellende wordt naar de bezettende geallieerden geredresseerd.
En toch ligt in die rechtsangstvalligheid van den rechtsstaat zijn indrukwekkende, zedelijke kracht, - die indrukwekkende zedelijke kracht, die ik onderken ook hier, in dezen jongen republikeinschen, democratischen Tsjechoslowaakschen rechtsstaat, die kracht, waaraan ik denk, nu ik hier sta voor dit weggevaagde Lidice, voor die droeve dalkom, die uitgestrekte verlatenheid, waarover de buiige zomerwind waait. Ik zie, hoe de chauffeur zijn oogen lichtelijk dichtgeknepen houdt voor dien wind. Ook de doktersvrouw uit Louny krimpt er de oogleden voor. En als een van twee iets zegt, een enkel schaarsch woord, brokstukken van dit verhaal van Lidice, een opmerking, dan hoor ik telkens ook even over de
| |
| |
Duitsche schuld en over den angst voor Duitschland reppen. Ik hoor, hoe de chauffeur zegt, dat we dit nooit moeten vergeten. En hij lacht verlegen alsof hij betrapt wordt op iets dat wel rechtvaardig is maar dat te hard klinkt, (de Tsjechen zijn doorgaans zachtmoedig). Maar wat hij zegt, ook dat zal de zedelijke kracht zijn van die kleine democratische volken, die, zoover af van landen die hun te hulp kunnen komen, tegen de grenzen aan liggen van het Duitsche gevaar, waarvan zij de onmiddellijke prooi zijn. Wij mogen niet vergeten, de Lidice's en de Putten's niet, de millioenen vermoorden niet, de vergasten en gevilden en doodgehongerden niet, de misdaden aan vrouwen niet, de Herodes-vergrijpen aan de kleinsten en liefsten niet, de duizenden onnoozele vermoorde kinderen. En steeds herinneren aan de Duitsche schuld, de Duitschers zelven aan hun onmetelijke schuld herinneren. Want heel dit volk in al zijn geledingen is schuldig aan het Nazistelsel. Het heeft het gewild, het heeft het gehoorzaamd, het heeft het toegejuicht, het heeft van zijn roof geprofiteerd. Het Nazi-apparaat was millioenenvoudig - en deze millioenen kwamen uit het Duitsche volk voort, wortelden erin en hadden er verband mee, ze zijn er niet van los te denken. Inderdaad, geen der misdaden van het stelsel, of het het neerbran- | |
| |
den van een der Lidice's was, het doodmartelen der slachtoffers in de Gestapo-gevangenissen, het vergassen van vrouwen, het dooden van kinderen, behoefde ooit maar één halve minuut te worden uitgesteld omdat men de Duitsche mannen niet vond, die bereid waren ze uit te voeren en die met hun horden dezen Duitschen schrik verspreidden tot in de uithoeken van de overrompelde landen.
Ginds op den achtergrond staan de barakken voor de arbeiders, die Lidice weer zullen opbouwen. In de meest tragische oogenblikken van rouw en vernieling, wanneer men verdrinkt tusschen de puinhoopen, die de booze aanrichtte, is de natuurlijke reactie de vlucht naar dien toeverlaat: de wilskracht zet de tanden op elkaar en over den dood heen zegt men, dat men leven zal en over de puinhoopen heen, dat men weer zal opbouwen. Ik heb, misschien in een gevoel van te groote vermoeidheid, dit altijd min of meer als een emphatischen troost voor de geslagenen gevoeld. En toch ziet men telkens, dat dit nieuwe leven en deze ‘herrijzenis’, die den laatsten en hoogsten zin aan de overwinning geven, verwezenlijkt worden. In binnen- en buitenland zijn comité's gesticht - de Lidice shall live-comité's der Engelsch sprekende landen - en zijn gelden bijeengebracht, om hier op deze plaats zelf, waar de Duitschers Lidice tot
| |
| |
in zijn laatste sporen hebben weggevaagd, een nieuw Lidice op te bouwen: de plannen, vrucht van de samenwerking van een vijftal architecten, zijn al klaar. De schakel met het voorgeslacht is niet verbroken. Eenige der vrouwen en meisjes uit Lidice overleefden het moorddadige Ravensbrück. Eenige der kinderen overleefden de ontvoering en den Herodiaanschen kindermoord en vonden hun moeder van Lidice. Reeds zie ik hier, tusschen lachende gezichten van verpleegsters, op een foto de doopplechtigheid van den eersten kleinen wereldburger, uit een moeder van Lidice in het vrije Tsjechoslowakije geboren. Minister Jan Masaryk zelf is de peet en houdt het ten doop onder het water, dat uit het bekken in de priesterlijke handen vloeit, en de presidentsvrouw, mevrouw Hana Benesj, is de peetmoeder.
Daar, ver in die dalkom, waar de barakken staan, klinken reeds de spaden, de houweel- en hamerslagen. En waaien met den zomerwind niet de eerste kreten mee van het kind, dat den ouderlijken drempel hervinden zal hier in Lidice? Eens zal de dag komen, dat de torenklok der dorpskerk van Lidice het angelus klept over de velden, dat de man den akker bebouwt, dat het meisje wiedt, de kinderen dwalend de bloemen vergaren van Sint Jan, de wiegende margrieten tusschen
| |
| |
het wuivende, welige gras, - de kinderen van Lidice, Lidice, Lidice, dien tragischen naam, dien naam welluidend en lief, melodieus en krachtig als de teerderheid der lente, die, nu nog bitter en zout van asch en tranen, den voorjaarssmaak van bloei en honig aanwaait op de lippen.
|
|