Sawitri. Oosters spel van de liefde en de dood
(1958)–Antoon Coolen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |
Eerste toneelDe Vidoesjaka
De Vidoesjaka
[in een lichtgekleurd gewaad, een uiterst opgewekte verschijning, buigt naar de toeschouwers]:
Ik ben de Vidoesjaka. Ik ben de vrolijke raadgever van koning Aswapati. De koning heeft in zijn raad ernstige raadgevers. Als zij zich met hem beraden over wat schaden zal en wat niet, zien allen soms wel het begin en niet het einde. Dan geef ik mijn vrolijken raad. Want droog is de ernst en de vrolijkheid is mals in den mond. Zo wordt, dank zij mij, wat den enen dag donker leek, den anderen dag helder en tegen de schaduw tekent de lichtzijde zich stralend af. Ik draag dus bij tot het welzijn van 's lands bestuur. Daar komt mijn vorst. | |
Tweede toneelDe Vidoesjaka, Aswapati
Aswapati
[komt op, rijk gekleed met kostbaren mantel over zijn gewaad]:
Ik ben Aswapati, de koning van Madras. Ik ben de gelukkige vader van Sawitri. Het leven van een vorst beslaat twee boeken. Het ene is het staatsieboek met de gulden bladzijden. Het vermeldt, dat de koning den hofraad opent. Het zegt, dat de koning met aandacht het verborgene overziet en wat geschied is en geschieden zal. Het vermeldt, dat den koning een dochter werd geboren en dat het toen een dag was van nationale vreugde. Maar het andere boek is voor de openbaarheid gesloten. Het is het boek van het huislijk leven. | |
[pagina 42]
| |
De Vidoesjaka:
Maar de dichters hebben de gave, erin te lezen zonder het open te slaan. Aswapati:
Zij zongen van mijn verlangen naar den kinderzegen; en ik herkende in hun woorden al mijn gevoelens. De Vidoesjaka:
En zij zongen van uw geluk, toen uw verlangen vervuld werd in de geboorte van uw dochter. Nochtans staat er geschreven, dat het bezitten van een dochter een jammer is. Aswapati:
Het bezit van een dochter heeft mij het tegendeel geleerd. Toen zij was geboren was zij het heerlijkste, wat ik ooit ter wereld heb gezien. Van de tweevoudigheid in den kinderzegen was mij het lieflijke deel in de lieflijkste verschijning geschonken. De Vidoesjaka:
De woorden van een koning zijn de koningen der woorden. Aswapati:
Mijn hart zette uit van vreugde, toen de huispriester haar bij de dankofferande op de armen hief en haar voor het verzamelde volk den naam Sawitri gaf. De Vidoesjaka:
Ik herinner het mij als den dag van gister. De huispriester genoot van de zon van uw blijdschap, want gij gaaft hem een vette kudde ten geschenke. Aswapati:
De geboorte van mijn dochter opende mijn hand tot een groter vrijgevigheid dan ik ooit had gekend. Alles had ik weg willen schenken! De Vidoesjaka:
Dat is niet verstandig. Dan heeft men niets meer voor een volgende keer. Aswapati:
Op het ogenblik, dat de huispriester haar op de handen hief, begon zij te schreien. Het volk ontstelde. De Vidoesjka:
Maar ik zag u lachen, - u en de koningin. Aswapati:
Gij waart ons daarin voorgegaan, Vidoesjaka! De Vidoesjaka:
In het algemeen bedaar ik het schreien met lachen, om het waas van de tranen een helderen glans te geven. Maar dit schreien kon alleen maar beantwoord worden met lachen. Het lieflijke geluid herinnerde aan het nieuw begonnen leven, dat uw bezit was. Aswapati:
Zij groeide aan mijn hof op als een donkere roos onder de koesterende hand van den hovenier. | |
[pagina 43]
| |
De Vidoesjaka:
Dat zei een van de dichters en hij noemde u den gelukkigen hovenier. Aswapati:
Hoe hebben mijn hart en mijn ogen zich aan haar verkwikt! Gij zegt, dat zij mijn bezit was. Zij wilde in een kinderlijke trouw haar hele leven aan mij wijden. De Vidoesjaka:
De grijze steen mag den groenen wingerdrank niet vasthouden. Aswapati:
Daarom is zij, nu zij huwbaar is en er geen minnaar is verschenen die haar waardig is, op bruidsreis gegaan. Zij blijft weg tot zij haar keuze zal hebben gedaan. Ik zie met ongeduld, hoe de maan wast en afneemt en tel de uren, Vidoesjaka. De Vidoesjaka:
Gij versnelt hun gang door veel en laat te werken. Aswapati:
Toch wekt gij mij in het vroege uur. De Vidoesjaka:
De heilige wet zegt: de koning staat vroeg op en hij make van den dag geen nacht. Den koning en de zon betaamt immers geen morgenslaap, zij beiden zijn het volk tot licht en vreugde, - gij lacht, o vorst! Aswapati:
Ik ben gelukkig, Vidoesjaka! De Vidoesjaka:
Een koning, die gelukkig is en lachend regeert, heeft meer dan een kroon. Aswapati:
Ik ben in mijn ongeduld blij om iederen dag die weer voorbij is. Want iedere dag brengt mij dichter bij Sawitri's thuiskomst. Als zij terugkomt zal dat zijn omdat zij den waardigste heeft gekozen. De Vidoesjaka:
Gij zijt nog nooit zo dicht bij haar terugkomst geweest als nu. Aswapati:
Wat! Weet ge van een boodschap, die zou zijn gekomen... De Vidoesjaka:
Neen. Vandaag zijt gij er dichterbij dan gister. De ogenblikken vóór u kwam, waart ge er niet zo dicht bij als nu ge over haar thuiskomst spreekt. Aswapati
[lachend]:
Dat is duidelijk. De Vidoesjaka:
Daar zijn de eerbiedwaardige vaders, die de drie heilige boeken kennen. Zij komen u, nadat gij de audiëntie in de gehoorzaal gesloten hebt, begroeten. | |
[pagina 44]
| |
Derde toneelAswapati, De Vidoesjaka, Vader Kanva, drie andere Brahmanen
Vader Kanva komt op met de drie andere Brahmanen. Zij zijn in grijze pijen, dragen een stok zonder knoesten met de bast er nog om en die zó lang is, dat hij tot hun hoofd reikt.
Zij hebben het drievoudig gevlochten koord om het middel, vader Kanva met vijf knopen, de anderen met drie en dragen een boetekoord om den rechterschouder. De Vidoesjaka neemt Aswapati zo onopzettelijk mogelijk iets ter zijde, zodat de Brahmanen hen niet aanstonds zien en zich alleen wanen. Ze laten zich nu, telkens dicht bij elkaar, onbeheerst gaan, waarbij de een den ander in de rede valt. Eerste Brahmaan:
De koning was niet meer in de audiëntiezaal. Tweede Brahmaan:
Ook niet op den heuvel, zoals voorschrift is, om op ons te wachten. Eerste Brahmaan:
We moeten hem berispen! Derde Brahmaan:
We hebben voor hem geofferd en gebeden gezongen! Eerste Brahmaan:
Jij maakt je ongerust, dat het geschenk voor de offerande je kon ontgaan. Derde Brahmaan:
Daaraan denk jij net zo goed. Vader Kanva
[waardig bij het door elkaar praten van de anderen]:
Rustig, rustig. De Brahmaan neemt met open hand wat hem met open hand wordt gegeven. Wie hem geeft en niet inschrijft wordt opgetekend in het eeuwige boek. Twist niet. Eerste Brahmaan:
Prinses Sawitri wordt terugverwacht. Derde Brahmaan:
Dat heeft den koning opgehouden. Tweede Brahmaan:
Daarom is hij zo laat. Eerste Brahmaan:
Welken bruidegom zal zij hebben gekozen? Derde Brahmaan:
Iemand van koninklijken stam. Eerste Brahmaan:
De koning is overtuigd, dat zij den waardigste zal kiezen. | |
[pagina 45]
| |
Derde Brahmaan:
't Is te hopen, dat hij dezelfde vrijgevige hand heeft als de koning! Eerste Brahmaan:
Jij denkt altijd aan hetzelfde...
Midden in dit gesprek merken ze den koning en den Vidoesjaka, zodat de laatste brokstukken van hun gesprek afbreken en wegebben.
Aswapati
[brengt intussen, buigend en de gevouwen handen aan het voorhoofd, hun den groet]:
Ik groet u, eerbiedwaardige vaders. De Vidoesjaka
[brengt hun denzelfden groet]:
Men spreekt u eerbiedig aan als: zwijgzamen. [Tot Aswapati] Koning, ik krijg nooit de gelegenheid hen zo te begroeten. [Tot Brahmanen] Weet gij, waarmee de dichter van het Mandalied een school Brahmanen vergelijkt?
Eerste Brahmaan
[kijkt even naar den koning]:
Als de koning het veroorlooft, - néé? De Vidoesjaka:
Met het gekwaak van kikvorsen als de regentijd begint. [Quasi verontwaardigd gemompel van de Brahmanen onder elkaar.]
De Vidoesjaka:
Koning, de dichter heeft nog ondeugender vergelijkingen. De een, zegt hij, blaat als een rund, de ander mekkert als een geit. Vader Kanva:
Het woord te rechter tijd wordt evenzeer geprezen als het woord, te ongerechter tijd gesproken, wordt afgekeurd. Gij moogt Brahmanen niet met woorden kwetsen. De Vidoesjaka:
Ik weet het, vader Kanva. Maar gij moogt evenmin een woord kwaad opnemen. De heilige wet schrijft u voor, eerbewijzen te ontwijken en de verachting te zoeken, als een ambrozijn. Doch wendt u zich tot den vorst, bij wien ge uw opwachting maakt. [Vader Kanva en de Brahmanen buigen voor Aswapati.]
Aswapati
[vriendelijk]:
Eerbiedwaardige vaders, beoefent gij de vroomheid en uw strenge regels met vrucht? Vader Kanva:
Wij spannen ons in, gezegende vorst, niet tekort te schieten in het vervullen van onzen plicht. Wij hebben onze gebeden voor u gezongen. En wij hebben voor u geofferd bij de drie heilige vuren. Aswapati
[neemt uit zijn mantel vier zakjes van gouddraad]:
Ik | |
[pagina 46]
| |
dank u eerbiedwaardige vaders. Ziet hier uw geschenk. [Geeft elk een zakje.]
Vader Kanva:
Wat gij ons geeft, koning, wordt uw onvergankelijke schat. Wie een heel leven zal hebben gegeven, voor hem weeft de zon een lijkwade van goud. Eerste Brahmaan:
U is een rechtvaardig hart geschonken. Tweede Brahmaan:
De hemel behoude u voor uw volk, waarvoor gij het licht van de zon zijt. Derde Brahmaan:
Geve elke avond u de rust na de bezigheden van den dag. Aswapati:
Heb dank, eerbiedwaardige vaders, voor uw vriendelijke woorden, waaruit uw oprechtheid de valsheid weert, en voor uw gebeden en wensen. Mogen zij in vervulling gaan. Vader Kanva:
Wij weten, wat sinds vele manen uw hart vervult. Wij offerden ook voor het welslagen van de reis van prinses Sawitri en haar gelukkige thuiskomst. Eerste Brahmaan:
Heeft de prinses niet een ijlbode met een goede tijding vooruitgezonden? Aswapati:
Neen. Maar de goede tijding behoeft haar niet vooraf te gaan. Zij zal zo lang op reis blijven, tot zij zelf de goede tijding brengt. Als zij hem gevonden heeft, dien zij zocht, zal zij mij den naam noemen van den uitverkorene, en hij zal haar gelijke zijn in deugden. Dan zal ik haar naar den vader van haar bruidegom brengen en haar ten huwelijk geven. Vader Kanva:
Heel het volk wacht met ongeduld. Moge zij haar doel hebben bereikt. De Vidoesjaka:
Wie zijn voeten beweegt komt aan zijn doel. De eenvoetige doet het traag. De tweevoetige haalt den drievoetige in. Maar de viervoetige zit den tweevoetige op de hielen. Vader Kanva:
Spot je zelfs met de bruidsreis van prinses Sawitri? De Vidoesjaka:
O nee, eerbiedwaardige vader. Ik spreek slechts met scherts mijn vreugde uit. Den koning, die het wassen en afnemen van de maan heeft gadegeslagen en die | |
[pagina 47]
| |
ongeduldig de uren heeft geteld, verzekerde ik daarnet, dat we tevoren nooit zo dicht bij de thuiskomst van de prinses waren als op elk opeenvolgend ogenblik van nu. Toen wist ik niet, dat het uur van haar thuiskomst al geslagen had. [Plotseling opgewonden gemompel onder de Brahmanen.]
Aswapati
[in opgewonden vreugde]:
Wat bedoelt ge? Wat verbergt ge? De Vidoesjaka:
Zie, daar is maarschalk Skanda, die haar op haar bruidsreis heeft vergezeld. | |
Vierde toneelAswapati, de Vidoesjaka, Vader Kanva, de drie Brahmanen, Skanda
Skanda
[in krijgsuitrusting, met mantel en helm, enige rollen in de hand, komt haastig op, buigt naar de Brahmanen, treedt op enigen afstand voor den koning en buigt ook voor hem]:
Koning! Wij zijn met prinses Sawitri van de bruidsreis teruggekeerd. [Vreugde bij de Brahmanen.]
Aswapati
[ten diepste verheugd]:
Maarschalk Skanda, gij zijt de zegenbode, die mijn dag gelukkig maakt. Waar is de prinses? Skanda:
Zij zag haar moeder, koningin Malavi, en liep naar haar toe, om haar te omhelzen. Zij zal aanstonds bij u zijn. Ik ben gelukkig, haar behouden naar haar vaderlijk paleis te hebben teruggebracht. Ik hoop, dat ik tot uw tevredenheid mijn opdracht heb vervuld. Aswapati:
Hoort ge, Vidoesjaka? Ze is terug. Ze is terug! Zij is veilig en behouden thuis! [Tot Skanda] Zeker, maarschalk Skanda, hebt ge uw opdracht tot mijn tevredenheid vervuld. Heeft de prinses en hebben allen een goede reis gehad?
Skanda:
De reis was zeer voorspoedig. Op de heen- en terugreis hebben we geen gevaren ontmoet of een moeilijkheid, die ons ophield. [Overhandigt Aswapati de meegebrachte rollen]: Ziet hier de boodschappen, die de vorsten van Maghada en
| |
[pagina 48]
| |
Pandava voor u hebben meegegeven. Overal zijn we met veel eerbewijzen ontvangen, omdat wij gasten waren uit het vredelievende land van koning Aswapati. De vorsten, die wij bezochten, gaven ons kostbare geschenken mee, die u zullen verheugen. De paarden zijn ontzadeld. De lastdieren worden ontladen. De geschenken, kunstwerken van goud, zilver en ivoor, worden in de troonzaal gebracht. Aswapati
[bedwingt zich moeilijk]:
Er brandt mij een vraag op de lippen, maarschalk Skanda. Ge hebt prinses Sawitri op haar reis beschermd. Ge hebt haar behouden thuisgebracht. Maar weet ge ook, of de reis tot het doel geleid heeft? Skanda
[lacht even):
Na haar bezoek aan een van de kluizenaarsdorpen, waar zij de reis had onderbroken, zoals zij dat in die verblijven gewend was te doen, gaf de prinses bevel tot de terugreis. Omdat zij de terugreis pas zou aanvaarden als het doel van de bruidsreis zou zijn bereikt, begrepen wij dat dat doel tevoren bereikt moest zijn. Wij weten niet waar. Zij sprak er ons niet van. Ongetwijfeld heeft ze het geheim niet willen verraden, omdat zij het eerst wilde vertellen aan u. Maar het was duidelijk, dat de beslissing was gevallen. Ze was opgewekt. Zij drong voortdurend aan op haast. Bij een van de onderbrekingen voor de rust maakte zij met haar gezellinnen een boottocht op de rivier. Wij sloegen haar gade, hoe zij lachte en zong en met haar gezellinnen vrolijk over de thuisreis sprak. Eerste Brahmaan
[haastig]:
Dat is een goed teken! Aswapati
[gelukkig]:
Ik verheug me over wat ik hoor. Het is duidelijk. [Andere toon] Ja, maarschalk Skanda, gij hebt uw opdracht goed vervuld. Houd er rekening mee, dat we gauw opnieuw weer op reis zullen gaan. [Tot de Brahmanen) En ook gij, houdt u gereed. Met uw beide eerbiedwaardige broeders, die de prinses nu hebben vergezeld, zult gij allen meegaan, als ik haar bij den vader van haar bruidegom zal brengen. [Geeft Skanda teken] Vertrouw op mijn beloning voor uw goede diensten. [Skanda buigt, snel af]
Vader Kanva
[terwijl Skanda heengaat]:
Wij zullen een dankoffer brengen bij de heilige vuren en onze broeders gaan | |
[pagina t.o. 48]
| |
Mia van den Brand als Sawitri bij de opvoeringen van het spel in het natuurtheater van De Kersouwe te Heeswijk in de zomers van 1956 en 1957
| |
[pagina 49]
| |
begroeten, die van de reis zijn teruggekeerd. Wij zullen wachten op wat gij ons mee te delen hebt, koning Aswapati, als prinses Sawitri u over haar reis zal hebben ingelicht. (Aswapati buigt voor hen.]
[De Brahmanen gaan heen, druk fluisterend en gebarend.]
Eerste Brahmaan:
We zullen onze broeders vragen, wien ze tot bruidegom heeft gekozen... Tweede Brahmaan:
Ja. Dat is de vraag. In elk geval iemand uit een geslacht, waaruit koningen worden gewijd. Derde Brahmaan:
Maar de Vidoesjaka... nee... 't Was onbehoorlijk... Vader Kanva:
Kom. Kom. Het is waar, wat hij zei. Het bittere woord van anderen is ons tot ambrozijn. Brahmanen af.
[Terwijl de Brahmanen onder elkaar druk fluisterend, als boven aangegeven, heengaan, heeft koning Aswapati tot de Vidoesjaka gezegd]:
Aswapati:
Vidoesjaka, wat laat prinses Sawitri haar vader lang op haar wachten. Kom. Ik ga naar haar toe. De Vidoesjaka
[houdt hem tegen]:
Gij hebt toch gehoord, dat zij op weg is naar u. Zij wil het zijn, die naar u toekomt. Overval haar niet in de verrassing, die zij u bereidt. Bedwing uw ongeduld. De ogenblikken, die het geluk van het wederzien voorafgaan, zijn dit geluk vooruit en verhogen het. Zie, daar komt koningin Malavi. Sta mij toe, dat ik u met de vorstin alleen laat. [Buigt naar de koningin en naar Aswapati, af.]
| |
Vijfde toneelAswapati, Malavi
Malavi
[in kostbare sari, met rijk geborduurden zoom, is haastig opgekomen. Zij gaat naar Aswapati]:
Gij hebt het al gehoord, mijn echtvriend. Onze dochter is teruggekeerd! Aswapati:
Skanda bracht mij de boodschap. Gij hebt haar al gezien. Waarom is zij niet met je meegekomen, om haar vader te begroeten? Kom. Laten we naar ons kind gaan. | |
[pagina 50]
| |
Malavi
[houdt hem lachend tegen, met vriendelijke aandrang]:
Neen. Laat haar. Zij komt. Ik keek uit voor het venster. Toen zag ik op het voorplein den stoet. Ik zag Sawitri. Toen ben ik naar buiten gegaan. Ze haastte zich naar mij toe. Zij omhelsde mij. Zij hield het geheim, toen ik er met een woord naar vroeg, voor me verborgen. [Lachend] Ze lachte, toen ze een vinger op haar lippen legde. [Warm en innig] Maar ik voelde, dat ik een gelukkig kind aan mijn hart drukte. [Houdt hem opnieuw vriendelijk tegen] Néé. Zij komt. Zij zal ons alles vertellen. Gij kent uw kind, Aswapati. Zij snelde naar haar eigen, kleinen tuin, om er de bloemen te plukken, die zij daar het hele jaar door voor haar vader kweekt.
Aswapati:
Ja... Malavi:
Jij bent haar even lief als zij jou lief is. Zij zong, terwijl zij de bloemen koos. Het lied dat zij zong was een lied van geluk. [Verstild, een beetje dromerig] Als het hart van een jong meisje voor het eerst de liefde kent, dan doorschemert dat haar hele wezen, zoals een goudschat zijn schrijn van albast. We kunnen er zeker van zijn: zij heeft den bruidegom van haar hart gevonden! Hoe kan haar bruidsreis anders dan gezegend zijn geweest, mijn lieve vriend, - onze heilwensen en onze vurige gebeden hebben haar van dag tot dag vergezeld. Maar nu zal zij van ons weggaan.
Aswapati:
Ja... Malavi:
En dat zal mij zwaar vallen. Aswapati:
Zwaarder zou ons het verwijt hebben gedrukt, als ik haar aan haar geluk had onttrokken. Het is een keuze tussen geluk en plicht. Malavi:
Neen, Néén! Het is de keuze tussen het ene geluk en het andere. En het andere is het grootste. [Dicht bij hem] Zonen vermeerderen den roem van den vader...
Aswapati:
Herinner daar niet aan. Malavi
[lachend naar hem opziende]:
Op kléínzonen berust de hoop van het huis... Aswapati:
Ja. | |
[pagina 51]
| |
Zesde toneelAswapati, Malavi, Sawitri
Sawitri
[in beige onderkleed en goudig, champagnekleurig bovenkleed, bloemen in het haar en bloemen in de handen, komt op; - zij straalt inderdaad van geluk]:
Lieve vader, - van de bloemen die ik kweekte voor u, offerde ik een deel in den tempel. Deze breng ik naar u, als het geschenk van mijn hart. En van mijn kinderlijke liefde. Wees gezegend! Aswapati
[beantwoordt met innige hartelijkheid haar omhelzing]:
Je maakt mijn hart blij, mijn kleine hovenierster. [Bekijkt met stralenden lach de bloemen.] Ik weet, met welke liefde je ze voor me kweekt. En ze me geeft. [Legt bloemen terzij, neemt Sawitri bij beide handen en houdt haar vóór zich.] Van je bloemen kijk ik naar je gestalte, die gerijpt is tot die van een jonge vrouw. En naar je ogen, waaruit je liefde en tederheid mij tegenstralen. Maar ze stralen me tegen met nog een ànderen glans, - dat is de glans van het levensgeluk. [Innig] Zie, Malavi, hoe ons kind naar ons terugkomt. Hoe gelukkig zijn we, een dochter te hebben, wier wens onze vreugde is! Lief kind, vertel je vader en je moeder van je bruidsreis en wat je nog als een geheim bewaart.
Sawitri
[bij Malavi]:
O moeder, ik heb tegen de bruidsreis opgezien. Ik wist wel, dat ze me in een wereld zou brengen, waarin ik veel zou zien, wat mijn ogen en mijn geest zou boeien. Maar ik wist niet, hoe het doel zou zijn, wat die reis nog verborgen hield. En wèl wist ik, àls dat doel bereikt zou zijn, - dat ik dan opnieuw op reis zou gaan, om... aan een ander tehuis toe te behoren. En dat ik dan weg zou gaan [kijkt rond] van dit paradijselijke tehuis, van mijn kindsheid, van jou en van vader. [Spontaan] Nu, nu ik de reis volbracht had, had ik weer datzelfde ongeduld, weer bij jullie beiden te zijn. [Innig gelukkig] Maar het was het ongeduld, om van de volheid van mijn hart te vertellen, en om jou, lieve moeder, en jou, mijn lieve vader, die mij gebood op reis te gaan, te zeggen, hoe de gehoorzaamheid aan dit ge-
| |
[pagina 52]
| |
bod mij tot zegen is geweest. Want mijn reis heeft mij geleid tot de deur van een ànder paradijselijk verblijf, waarin wij zullen samenwonen, hij, de liefste van mijn hart, en ik, in de volmaaktheid van onze liefde... Malavi
[gretig]:
Vertel! Vertel, kindlief, van je reis naar het geluk. Sawitri:
Ik was in vele oorden van uw koninkrijk, vader. Onderweg bezocht ik de afgelegen dorpen van de kluizenaars. Van den zegen van de vrome vaders vergezeld reisden wij verder. We kwamen in landen van andere vorsten. [Blij] Het was heerlijk, vader, overal uw naam te horen prijzen als van een vorst, die geen vijandschap kent tussen den een en den ander. Wij waren welkom aan iedere stadspoort. Wij kregen boodschappen en geschenken mee. Maar niet onder de rijke en machtige vorstenzonen, vader, heb ik mijn bruidegom gekozen. En dat hebt ge me ook niet geboden...
Aswapati:
Ik liet je vrij in de keus, den waardigste te zoeken. Sawitri:
[doorgaande]:
Ik kwam in een klein kluizenaarsdorp in een groot woud van mangobomen. Er waren daar heilige vijvers. Er stroomde een beek. Men kwam mij met bloemen tegemoet. Toen zag ik hem, die de vriend van mijn hart werd. Hij had geen zwaard. Hij had lotosbloemen in de hand. Zo gauw toen ik hem zag, voelde ik de zoetheid van die onrust, die de aanvang van de zekerheid is. Hij is jong. Ik sprak met hem. Ieder woord van hem was heerlijk om te horen. [Innig, eenvoudig] Hij reikte mij het licht toe, waarmee ik in zijn hart kon zien, en ik zag, dat het zuiver was...
Aswapati:
Uit welk geslacht is hij? Sawitri:
Hij is uit een vorstelijk geslacht. Maar hij is een koningszoon zonder troon, zonder rijk. Hij leeft daar in het kluizenaarsoord samen met zijn verbannen vader, die blind is en dien hij beschermt, en met zijn moeder, die hij zielslief heeft. [Lachend] Zoals ik jou, vader, en jou, moeder. [Stilte, eenvoudig vertellend] Ik was de gast in zijn kluis. Ik zat aan de zijde van zijn vader, zoals de zede voorschrijft. Op de tafel van mangohout stonden de nappen met boter en honing en
| |
[pagina 53]
| |
melk en rijst. [Stilte] Wij praatten samen. Hoe meer wij samen praatten, hoe ongeduldiger onze harten werden, zich aan elkaar te onthullen. Hij heeft de wijsheid van een grijsaard, maar hij is vol levende jeugd. Vader, ik heb mijn halssnoer verwisseld met den krans van lotosbloemen, dien hij had geplukt en dien hij als de zegenbloem op mijn hoofd heeft gelegd. Nu zijn ze verwelkt. Ik heb ze bewaard. Ik zal ze verbranden in het offervuur, waarvoor ons huwelijk zal worden gesloten, als gij uw ja hebt gezegd en mij als zijn bruid in zijn handen en in die van zijn vader overgeeft.
Stilte
Aswapati:
Ik geloof, dat gij mijn vertrouwen, dat gij den waardigste zoudt kiezen, niet hebt beschaamd... Sawitri:
Neen... Malavi:
Gij hebt een goede keuze gedaan, mijn dochter. Sawitri:
Ja... Aswapati:
Zijt gij er zelf hélemaal zeker van, den waardigste te hebben gekozen? Sawitri:
Van niets ter wereld, tenzij van uw beider liefde, ben ik zo zeker.
Stilte
Sawitri:
[vertellend]:
Op de terugreis maakten we een boottocht langs de rivier. De zon ging onder en bouwde een gouden poort boven en onder water. Daar voeren we onderdoor. Mijn gezellinnen zongen het liefdeslied van mijn hart. Zoals die gouden poorten, als beeld en spiegelbeeld, twee, en toch één, zijn mijn liefste en ik, in de weerspiegeling van elkaar. | |
Zevende toneelAswapati, Malavi, Sawitri, Narada
[Onder de laatste woorden is de ziener Narada, een indrukwekkende verschijning in wit gewaad, met ascetischen profetenkop, opgekomen, aanvankelijk door de anderen niet opgemerkt. Sawitri ziet hem nu.]
| |
[pagina 54]
| |
Sawitri
[beschroomd]:
Vader, daar is een gast. Aswapati
[ontrukt aan den ban van Sawitri's laatste woorden; met groten eerbied en vreugde]:
Het is Narada, de ziener! In de moeilijkste uren van strijd en beslissing staat hij mij bij. Hij heeft den geheimzinnigen blik van de profeten. Hij ziet wat geschieden zal even duidelijk als wat geschied is. Sawitri
[beschroomd en terugtredend]: Ik zal je verder vertellen van mijn reis, als gij den voornamen gast zult hebben ontvangen.
Aswapati:
Welneen, Sawitri, wees onbeschroomd. Ik heb vóór je vertrek den eerbiedwaardigen gast verteld van de bruidsreis, die je zou maken. Ga zonder terughouding verder. Narada:
Ik hoorde, dat prinses Sawitri van haar bruidsreis is teruggekeerd. En wat mijn oren, toen ik hier binnenkwam, opvingen, was net als het lied van de nachtegaal, die de betoveringen uitzingt, welke zijn hart bestormen. Malavi
[lachend, maar warm]:
Onze dochter vertelde ons van het geluk, dat zij op haar bruidsreis heeft gevonden, Narada. Narada
[vriendelijk tot Sawitri]:
Doe wat je vader je zei, lief kind, en ga zonder terughouding verder. Sawitri:
[lachend]:
Heb ik niet alles verteld als ik zeg, dat mijn hart voor immer hém toebehoort, den verbannen koningszoon, dien ik gekozen heb tot mijn gemaal? Aswapati
[lachend]:
Je hebt je vader en moeder verteld, hoe hij is. Je hebt niet gezegd, wie hij is. Je hebt zijn náám niet genoemd. Malavi:
Wie is hij, Sawitri? Sawitri
[met een weemoedig lachje]:
Dat is waar. Ik heb gezegd, hoe hij is. Voor mij is hij: de liefste. Daarmee is voor mij alles gezegd. Wie hij is? Vorst Dioematsena van Sawa werd vele jaren geleden blind en werd toen door zijn erfvijand Ravana van den troon gestoten en verbannen. Met zijn zoon, die een knaapje was, in zijn armen, vluchtte Dioematsena samen met zijn vrouw, koningin Damianti, naar het Mediawoud, om daar in overgave aan den wil van den he- | |
[pagina 55]
| |
mel en in vrede als kluizenaar te leven en zich te wijden aan de opvoeding van zijn zoon. De knaap werd in alle vorstendeugden opgevoed en groeide tot een jongeling op, schoon van gestalte en in den adel van den geest. [Met grote vreugde] Hij heet Satiavaan, de Waarachtige. Want op zijn lippen woont de waarheid naast de wijsheid en goedheid. Nu weet ge, vader en moeder, wie hij is, dien ik tot echtgenoot koos.
Narada
[indrukwekkend]:
Dwáás moet ik je noemen, Sawitri, die zo wijs dacht te hebben gekozen. Bedwelmd door je geluk, ga je je ongeluk tegemoet!
Angstige en dreigende stilte
Sawitri
[aarzelend en diep geschokt]:
Narada - - - eerbiedwaardige Narada - - - verwijt ge hem, dat hij een koningszoon zonder land is? Narada:
Ik prijs het als een deugd, dat je niet op macht en rijkdom hebt gelet.
Stilte
Sawitri
[diep angstig]:
Maar, eerbiedwaardige Narada, wat verwijt ge hem dan? [Hartstochtelijk] Ik ken mijn hart. Het kan zich in hem niet vergissen.
Narada:
Rampzalige, gij deedt verkeerd, toen gij Satiavaan tot uw echtgenoot hebt gekozen. Sawitri:
Maar wat ge zegt is een raadsel voor mij. Aswapati
[tot Narada, met heftigen aandrang]:
Maar is hij haar dan niet waardig? Is hij laf? Is hij een dwaas? Een zwakkeling? Een slaaf van zijn hartstochten? Malavi:
O eerbiedwaardige Narada, spreek, en verlos onze dochter en ons van de martelende onzekerheid, waarin je woorden ons brengen. Narada:
Ik spreek geen kwaad van hem. Hij gelijkt aan de zon, en zijn karakter gelijkt de bergen in standvastigheid. Hij is schoon als de maan, vrijgevig als de zee en Godvrezend. Wie hem ziet, moet van hem houden. Wie hem noemt, moet hem roemen. Sawitri
[die door haar tranen heen onder deze woorden haar vreugde schijnt terug te krijgen, onstuimig]:
Hoor, Narada, hoe gij zelf hem prijst. Heerlijk zijn uw woorden. Ze stellen zijn beeld | |
[pagina 56]
| |
voor mijn ogen. Ik zie geen enkel gebrek aan hem. Spreek, en zeg mij toch, waarom ik dan mijn keuze niet goed deed? Narada:
Al zijn hoge eigenschappen worden overschaduwd door een onverbiddelijk duister. [stilte] Over een jaar zal hij sterven. De beslissing van de god van de dood is onherroepelijk gevallen.
Stilte
Sawitri
[staat geslagen]
Malavi
[naar haar toe]:
Wee, mijn arme kind... Aswapati:
Lieve Sawitri, diep beklaag ik je, dat je afstand zult moeten doen van je liefde.
Stilte
Sawitri
[smartelijk, spreekt de woorden moeilijk uit]:
Afstand doen van mijn liefde? Nee. Ik doe geen afstand van mijn liefde. [Smekend tot Narada] Wijze Narada, de liefde omvat het geloof, en de hóóp... En mijn geloof en mijn hoop verzetten zich in mijn hart tegen je verschrikkelijke woorden [Bijna fluisterend, en zelf ontdaan, dat ze het durft zeggen.] zó alsof die niet waar kunnen zijn...
Stilte
Narada
[verbaasd en in edele verontwaardiging]:
Zou je aan mijn woorden twijfelen? Aswapati
[waarschuwend]:
Sawitri! Sawitri:
Twijfelen niet - - - wijze Narada... [hartstochtelijk en zielsbedroefd]: Ik weet alleen, dat mijn hart bloedt van pijn...
Stilte
Narada:
Daarom is je twijfel je vergeven. Ik waarschuw je, Sawitri, zoek geen uitweg, waar geen uitweg is. Want voorwaar ik zeg je, de bijl ligt reeds aan den wortel van den jongen boom! Aswapati:
Sawitri, voor den wijzen Narada ontmoeten verleden en toekomst elkaar buiten den tijd, waar zij niet door een heden zijn gescheiden. Hij ziet beide even duidelijk. [stilte] Vergeet daarom hem, dien je tot echtgenoot hebt gekozen. Doe je bruidsreis opnieuw als de wonde in je hart zal zijn geheeld. Diep kan zij niet zijn. Je kent Satiavaan nog zo kort.
| |
[pagina 57]
| |
Sawitri:
[slaat de handen voor het gezicht]
Aswapati
[verder gaand]:
Als je leed voorbij is, zul je een ander kunnen kiezen, die je niet een jaar schenkt van slechts vertwijfeling en angst, maar een lang leven van geluk. Sawitri:
[op doffen toon]:
Ik kies geen ander. Aswapati:
Wil je met open ogen het lot van weduwe kiezen? Of het andere, niet minder droevige lot, langzaamaan te verwelken en je echtgenoot te volgen in den dood? Sawitri:
Gij hebt mij uitgezonden om een bruidegom te kiezen. Ik koos Satiavaan. Gijzelf hebt mij geleerd, een edel besluit niet ontrouw te worden. Door den waardigste te kiezen deed ik, wat moeder en gij van mij verwachtten. Daarop hebt gij mij uw zegen toegezegd. De man verpandt slechts één keer zijn woord. Aswapati:
Hij houdt er niet blindelings aan vast, als hij ziet, dat daardoor het ongeluk zijn dochter treft. Sawitri:
Dacht ge, dat uw dochter niet de kracht heeft het ongeluk, dat haar treft, te dragen? Ik wisselde mijn halssnoer met hem. Welk noodlot hem ook wacht, niets kan mij beletten, hem mijn leven te wijden. Aswapati:
Wij zijn machteloos als de god van den dood beslist. Sawitri:
Het hart van de vrouw kiest slechts eenmaal. Slechts éénmaal bereikt de mens wat de dood slechts éénmaal kan ontnemen. Niemand kan mij in een lang leven het geluk geven, dat Satiavaan mij zal geven in een enkel jaar. Aswapati:
Een jaar heeft den duur van een ogenblik. Sawitri:
Wie wil naar dagen het geluk van de liefde meten, dat van het ogenblik een eeuwigheid maakt? Ontelbare ogenblikken zijn er in het uur. Veel uren zijn er in den dag. Veel dagen in de jaarronde. En als de onherroepelijke dood komt, dan zal mijn liefde hem bijstaan in het beslissende uur. En in zijn nagedachtenis zal ik hem in den dood zó nabij zijn, dat zijn dood de liefde blijft midden in mijn leven. [Hartstochtelijk] Vader, weiger niet. Weiger niet! Moeder, die de liefde van het vrouwenhart kent, wees gij mijn pleitbezorgster!
Malavi
[die haar met bewondering heeft gevolgd, diep onder den
| |
[pagina 58]
| |
indruk]:
Een sterker pleitbezorgster dan gij kan ik niet zijn. O koning Aswapati, haar keuze beschaamt de gebrekkigheid van de rede. Hij is te benijden, die met déze liefde wordt bemind. Aswapati:
Wijze Narada, die haar haar noodlot hebt voorspeld, wat zegt gij? Narada:
Ik wist niet, dat de liefde van een vrouw een kracht heeft onbuigzaam als de kracht van de natuur. Wijs spreekt deze dwaze, voor wie mijn wijsheid dwaasheid wordt. Weersta haar niet. En dring bij haar niet langer aan op een andere keuze.
Stilte
Aswapati:
Ik buig mij voor uw raad, eerbiedwaardige Narada. Want altijd is hij mij tot heil geweest.
Stilte
Narada
[buigt en gaat heen]
| |
Achtste toneelAswapati, Malavi, Sawitri
Sawitri
[verbergt met haar handen haar tranen]:
O vader... Aswapati
[moeilijk]:
Met zorg en kommer zie ik den ongelukstijd tegemoet, waarin je je echtgenoot zult verliezen, als je nauwelijks getrouwd zult zijn. Maar ik mag mijn belofte niet breken, je te laten trouwen met hem, dien je hart zou kiezen. Sawitri:
Vader, geef mij uw zegen. [Knielt voor hem neer]
Aswapati
[legt zijn handen op haar hoofd]:
Neem hem, den voortreffelijken Satiavaan. Dat hij je even gelukkig mag maken, als jij hem gelukkig maakt. Sawitri
[staat op, omhelst hem]:
Heb dank, o vader.
Stilte
Sawitri
[gaat naar Malavi]:
Moeder, geef ook gij mij uw zegen. [Knielt voor haar neer]
Malavi
legt hand op Sawitri''s hoofd]:
Neem mijn moederlijken | |
[pagina 59]
| |
zegen, kind. Dag aan dag zal mijn hart met je meebidden, dat door je liefde het ongeluk, dat zweeft boven het hoofd van hem, dien je liefhebt, mag worden afgewend. Sawitri
[staat recht]:
Dank moeder. [Omhelst haar] [Stilte] [Dan bij de gedachte die haar invalt] Maar spreek hèm er niet van! Vader, spreekt ook gij Satiavaan er niet van. Wij moeten het droef geheim, dat ons geopenbaard is, voor hem verborgen houden. O vader, vraag aan den wijzen Narada, dat ook hij er niet van spreekt.
Aswapati:
Na de laatste woorden, die Narada gezegd heeft onder den indruk van je liefde, Sawitri, staat het vast, dat hij Satiavaan de boodschap niet zal brengen en het geheim ook niet aan zijn ouders zal bekend maken, om ook hen niet te voren te bedroeven over den dood van hem, dien zij lief hebben. - Maar wel bedroeft mij de smart, die ook hun wacht. Sawitri:
Zij mogen het niet weten. En ook hij mag het niet weten. Hij mag de kommer niet kennen om den naderenden ongelukstijd. Voor hem en ook voor zijn ouders zou de rouw al liggen over den bruidsdag, die hen zou afschrikken, en over elk uur, - en voor ons beiden zou het zijn eeuwigheidsogenblikken niet hebben. Als wij beiden het weten zijn wij er niet tegen bestand. Als ik alleen het weet, deert het onze liefde niet, want zij verbergt het voor hem met haar sluier. Mijn liefde zal er te dieper om zijn, - elk ogenblik, dat zich aan het andere voegt, zal ik hem liefhebben. [Gejaagd] Maar nu vergaan reeds de ogenblikken van dat kostbare jaar, dat mijn leven bevat. Elke ademhaling zonder hem is verloren voor mijn geluk. Laten we haast maken. Laten we vanavond, vannacht, mòrgen in het vroege uur vertrekken. Vader, breng me als zijn bruid naar hem toe, opdat ik de zijne zal zijn en de zijnen zal toebehoren in het woud, dat onze woning zal zijn. Ik zal mijn gezellinnen waarschuwen. Ik zal mijn vriendinnen aansporen tot haast, om zich reisvaardig te maken. Zij zullen misschien verrast zijn door mijn haast. Zij zullen niet verrast zijn door het doel, waarheen we opnieuw, en nu in bruidsstoet, de reis
| |
[pagina 60]
| |
zullen maken. Zij zullen mijn geheim hebben geraden. [Bedroefd] Hoe weinig zullen ze kunnen vermoeden, welke schaduw er is gevallen over mijn geluk. [Weer de gejaagde gelukstoon] Vader, maak u klaar voor de reis. Ik zal maarschalk Skanda, die ons vergezeld heeft, naar u toe sturen. Geef hem uw bevelen, dat hij onmiddellijk de reis voor ons gezelschap voorbereidt.
Aswapati:
Goed. Stuur hem bij me. Maak ook jezelf gereed. Licht je vriendinnen in. Sawitri:
Geen uur, geen minuut, geen ogenblik mag meer verloren gaan. Haast u, zoals ik mij haast... [af]
| |
Negende toneelAspawati, Malavi
Malavi:
Zij heeft gelijk. We mogen niet aarzelen. Hoe eerder wij vertrekken, hoe beter. Hoe eerder wij haar met den uitverkorene doen trouwen, hoe langer haar geluk zal duren. Aswapati:
Haar kortstondig geluk... Malavi:
Voor haar is de tijd anders dan voor ons en voor Satiavaan's arme ouders. Zij kiest een kortstondig geluk boven een lange rouw, dien ze met een jaar zou verlengen, als zij den dood gehoorzaamde een jaar vóór zijn komst, en nu reeds haar geluk verwierp. En wat zij zegt is waar. Een liefde als de hare maakt het ogenblik tot eeuwigheid. Vòller kan een liefde den tijd niet vullen. En slechts éénmaal bereikt de mens wat de dood slechts éénmaal kan ontnemen. Aswapati:
Ik heb haar te liever om de keuze, die ze deed. Want die keuze is zuiver. Malavi:
Ik heb haar te liever om de standvastigheid van deze keuze en om den trouw van haar liefde in het aanschijn van den dood. Ik heb haar bewonderd. [Stilte] Kom. Ook ik zal mij haasten, om gereed te zijn voor de reis. En haast ook gij je. [Af]
| |
[pagina 61]
| |
Tiende toneelAswapati, Skanda
Skanda
[komt op]:
Koning, u hebt mij bij u ontboden. Aswapati:
Ja, maarschalk Skanda. Houd uw mannen gereed voor een nieuwe reis. Neem alle maatregelen voor de voorzieningen onderweg. Geef bevel tot gróte haast. Wij vertrekken morgen na zonsopgang. Skanda:
Wat is het doel van den tocht? Aswapati:
Ik zal prinses Sawitri als bruid begeleiden naar het verblijf van vorst Dioematsena in het Mediawoud. Zij zal de echtgenote worden van diens zoon Satiavaan.
Stilte
Skanda:
U is op de hoogte van het lot van den verbannen vorst, die daar als kluizenaar leeft? Aswapati:
Sawitri heeft er mij alles van verteld. Skanda:
Hij is een ontwortelde, zonder vaderland en bezit, die zijn land niet kon verdedigen toen de tyran Ravana het overweldigde en die het nooit zal kunnen heroveren. Aswapati:
Ja, dat weet ik, maarschalk Skanda.
Stilte
Skanda
[andere toon]:
Vergeef mij. Ik zag groeven van bezorgdheid in uw gezicht. En ik hoorde kommer in uw stem. Ik vreesde, dat het wellicht was om deze verbintenis met uw troon, waartoe uw woord aan prinses Sawitri u verplichtte. Aswapati:
Neen, maarschalk Skanda. Dioematsena's zoon is de waardigste dien zij kon kiezen en is in deugd aan haar gelijk. Hun huwelijk heeft mijn instemming en zegen. Skanda:
De troonloze prins is nog jong. Nog een heel leven ligt voor hem... Aswapati:
Ja... Skanda:
Misschien, dat zijn geluksster ééns weer rijst. Aswapati:
Ja. Misschien dat ze eens weer rijst. De hemel geve het. Ga nu, maarschalk Skanda. Geef uw ruiters uw bevelen. Zorg voor alles. Huispriesters zullen ons vergezellen. Een wacht zal ons volgen. Wij reizen in allerijl. | |
[pagina 62]
| |
Skanda:
Evenals gij begrijp ik en eerbiedig ik het ongeduld van de prinses. [Stilte] De stand der sterren, koning, is gunstig voor een spoedige reis! Uw bevelen zullen worden uitgevoerd. Morgen na zonsopgang staan wij gereed. [Buigt; af.]
[Aswapati kijkt hem even na, gaat langhaam het paleis in]
Einde tweede bedrijf
|
|