| |
VII
MAAR hij werd niet aan den eenvoud zijner velden gelaten, noch aan den vrede van zijn huis. Een paar dagen later, op een avond, toen hij met den oudste onder de lamp zat, gebogen over een teekening die hij het kind hielp maken - ‘dit is ons huis en dit is vader’ - kwam Barends, die hem met een kort woord meevroeg. De jonge boer had opgekeken. Hij werd herinnerd aan dien avond toen José voor het eerst hier binnenkwam, - ook nu regende het aan de ruiten, een nazomervlaag, een krachtige wind, die met den valavond was opge- | |
| |
stoken in den buiigen hemel. Hij stond aanstonds op, zonder vragen, uit gewoonte al niet, zoolang hij in huis was, maar minder dan anders nog daartoe geneigd in den ban als hij was van een onverklaarbaren schrik, nu Barends de vraag, dat hij meekomen zou, zoo afgebeten deed en met zoo sombere stem. Hij riep zijn vrouw, zij kwam na eenige oogenblikken het vertrek binnen en schrok toen zij Barends zag in zijn glimmend natte, zwarte leeren jas. O God! zei zij, want zij leerde zich niet beheerschen. Maar terwijl haar man zijn korten, leeren jekker aanschoot, stelde Barends haar gerust.
- Ik breng je man terug. Hij blijft hoogstens een paar uur weg.
Zij stond op den drempel voor het duister waarin zij de mannen in den regen zag verdwijnen in de richting van een kleinen, scheefstaanden auto. Zij hoorde den doffen klik van een autoportier en zag in het doorregende donker het zwakjes rood opgloeien van het achterlicht. In haar gezicht voelde zij de vochtige vlaag van den regen en, terwijl zij het jankende vergeefsche en herhaalde wielend geluid hoorde vóór de motor aansloeg, dreef met den wind mee tot haar ooren het ver en avondlijk geraas van een trein in de duisternis. Toen, zacht en ronkend, zoemde de automotor, zij zag het opspringen van het rood achterlicht, en de wagen reed weg.
De jonge boer keek naar den schommelenden wijzer op den verlichten snelheidsmeter en schudde mee met de schokken van den wagen op den ongelijken weg. De regen striemde de kleine, zwarte ruit naast hem en roffelde op de gespannen stof van het dak.
Maurits voelde hoe zijn knieën sidderden en hij geeuwde, - van kou, dacht hij. In het zwakke schijnsel der kleine lichten sidderde de regen. Barends, den rug gekromd, een hand aan het stuurwiel, met de andere hand de beslagen ruit schoonvegend en voorovergebogen met inspanning turend over den donkeren weg, vertelde hem nu, waar ze naar toe reden - een boschwachterswoning in een der groote ontginnings- | |
| |
bosschen, - de boschwachter zelf behoorde tot hun ploeg.
- We zitten met iets ellendigs.
De jonge boer deed zijn best om zijn aandoening niet te verraden. Hij wilde kalm vragen, wat er was, maar zijn stem kreeg geen geluid. Hij kuchte en schraapte zijn keel.
- Dat meisje, - die Margareta...
- Ja? vroeg hij heesch.
- Ze is weer weg geweest voor een geheime opdracht. Niet voor ons overigens. Maar nou blijft ze hier, tot den grooten dag. Ze heeft... wacht, hier, die bocht om de boomen, denk erom, een kuil.
Maurits kreeg een schok dat hij van zijn zitplaats opvloog. Hij greep zich vast aan de kruk van het portier. De wagen reed daarop weer regelmatig, door de kieren drong het zwiepende fluiten van den wind. De jonge boer voelde zich verlicht en opgelucht, dat er geen ongeluk was gebeurd met Margareta.
Barends zei:
- Zij had ons vroeger al eens een paar keer voor Don José gewaarschuwd, - we zijn den laatsten tijd ook voorzichtig met hem geweest. Nu heeft zij de overtuigende bewijsstukken meegebracht, dat hij niet deugt.
- Wat bedoel je met: niet deugt? vroeg Maurits zacht.
- Het ergste. De ellendeling is bij de Duitsche contraspionnage en Gestapoagent. En wij zijn ezels geweest, dat wij het niet hebben vermoed toen hij zoo gauw was vrij gelaten en dat wij zijn fabeltjes over zijn Duitsch uniform hebben geloofd.
- Dat is verschrikkelijk, zei Maurits.
Hij voelde het bonzen van zijn hart. Waar ben ik zoo van geschrokken? dacht hij. Want eigenlijk verwonderde het hem niet. Hij dacht aan wat José hem had verteld over Margareta. Waarom viel hem nu die vraag te binnen, die hij betreurde bijna op hetzelfde oogenblik, dat hij ze deed?
- Wat denk je van... Margareta?
Hij had het groot, droevig gevoel van een bitter onrecht wat hij haar deed.
| |
| |
- Hoor eens, zei Barends, voor die houd ik allebei mijn handen in het vuur. Je hebt er geen denkbeeld van, wat die doet.
Nee, dacht Maurits, misschien heb ik dat niet. Hij wist, dat hij met Barends niet kon praten over wat José hem had verteld. Het liefst had hij nu als Barends gedaan en haar geprezen met woorden, waarin hij iets kon uitdrukken van dat machtig gevoel, dat hem overstelpte. Maar in een plotselinge angstvlaag zei hij:
- Als dat zoo is, wat je zei van José, dan - heeft hij ons allemaal verraden!
- Dat is Tom nu al den heelen dag aan het uitzoeken. José is onze gevangene, je zult hem aanstonds zien, en ik verzeker je, dat hij stevig aangepakt is. Ik geloof niet, dat hij ons allemaal verraden heeft. Hij zelf zegt van niet. Hij liegt en spreekt waarheid allebei, nou is het zaak, te weten wanneer hij liegt en wanneer hij waarheid spreekt. Voor mij is hij onbegrijpelijk. Maurits dacht: Misschien heeft hij dat van Margareta ook gelogen.
- In elk geval, zei Barends, met José is het vandaag afgeloopen - je zult het direct wel hooren. We wilden er jou ook bij hebben.
Maurits hoorde het zachte klapperen van zijn tanden, hij had een gevoel van koorts en rilde van kou. De kleine autolichten schenen nu over een smallen, ingesloten zandweg in een hoog bosch, de boomen glommen. De wagen schokte heftig. Ze naderden een huis, waarvan de gesloten, donkergeschilderde luiken even blonken in een lichtbundel. De auto zwenkte een tuinhek in, reed tusschen het huis en een schuurtje, daar zette Barends hem stil en knipte de lichten uit. In het donker hoorden ze nu den regen luider op het dak van den wagen.
- Kom, zei Barends.
Ze stapten uit en liepen om het huis heen. Voor een der vensters bleven ze staan en Barends klopte het codesignaal op de luiken. Toen liepen ze langzaam door naar de voordeur
| |
| |
en wachtten. Na eenigen tijd werd de deur opengedaan. Zwijgend gingen zij binnen. Toen achter hen de voordeur was dichtgedaan stiet iemand in de donkere gang waar zij stonden een deur open van een verlicht vertrek, waar ze mannen zagen zitten. Ze gingen er binnen.
Daar zat hij, volkomen ineengezakt, de handen op den rug geboeid, de beenen met touwen omwonden, zonder bril, grauw, met diepe kringen onder de oogen en verwarde haren, die klam over zijn voorhoofd vielen. Voor hem stond een tafel, waaraan Tom was gezeten tusschen den boschwachter en een student in. Langs de muren zaten de mannen van de ploeg, op een hoek, dicht bij de tafel, zat het meisje Margareta, in een grijs mantelpakje, het donker wolkig haar overkrulde kraag en schouders. Toen Barends en Maurits binnenkwamen keek José naar hen op met den wazigen blik van den bijziende, die zijn bril mist. Maurits keek die rij gezichten langs, bekende en minder bekende, en vreemde gezichten, jonge mannen uit het dorp en de streek en vreemdelingen, die naar hier waren uitgeweken, zich bij den strijd hadden aangesloten en hun verblijf hadden hier en daar op een boerenhoeve. Hij voelde een wonderlijke ontroering toen hij Margareta zag. Haar handen lagen in den schoot, zij staarde, het hoofd achterover, recht voor zich uit. Toen Maurits' oogen de hare ontmoetten zag hij, hoe zij even glimlachte. Zij deed daarop de oogen dicht, misschien om even dat vreeslijk beeld van José niet te zien. Tom was opgestaan, hij stelde den vreemden jongen man, die naast hem zat, aan Maurits voor, hij noemde een naam, dien Maurits niet verstond, de jonge man was student in de rechten. Maurits knikte, er werden een paar stoelen bijgeschoven en er werd plaats gemaakt voor Barends en hem, hij kwam schuin tegenover Margareta te zitten.
- Barends zal je op de hoogte hebben gebracht, zei Tom tot Maurits, José heeft intusschen bekend de twee terechtgestelde jongens, die gepakt zijn bij een pilotentransport, en waarvoor we toen 's morgens allemaal bij elkaar zijn geweest, te hebben verraden en ook den boer, die toen opgehaald is.
| |
| |
- En hèm, zei José eensklaps, hem ook, en hij maakte met het hoofd een wijzende beweging naar Maurits.
Maurits voelde hoe hij doodsbleek werd, ook nu kon hij den blik van José niet verdragen, en hij sloeg de oogen neer.
- En jou ook, zei Tom, hem even aankijkend. En dan heb ik hier nog een lijstje van namen van jongens, die niet van onze ploeg zijn en van Joden, die hij aangebracht heeft. Uit onze groep beweert hij verder niemand aangebracht te hebben. We hebben zijn eigen bekentenissen en we hebben verklaringen van gevangenen zelf en verklaringen van later terechtgestelden, vodjes papier, maar gewaarmerkt, buiten de gevangenis gesmokkeld en Margareta in handen gespeeld, geteekende stukken van een verbindingsman, die een onderzoek heeft ingesteld, en copieën van kasstukken van geld, dat hem betaald is.
Tom wachtte even. Toen herhaalde hij: - Van geld, dat hem betaald is. Ik weet niet, wat ik ervan moet zeggen. Ik weet, dat het ons niet helpt als ik zeg, dat José een schurk is. Ik weet één ding, dat ik hem niet begrijp. Te bedenken, hoe hij bij ons zat, toen we op het oogenblik van de terechtstelling van die twee jongens bijeen waren en hij zei, dat ze erop moesten kunnen vertrouwen dat wij in onze gedachten bij hen waren...
José rukte zich plotseling, de handen op den gestrekten rug, naar voren, zijn oogen stonden groot en starend en roode vlekjes kleurden zijn jukbeenderen.
- Waarom, waarom heb je 't gedaan? zei Tom.
- Dat heb ik gedaan, zei José, ik heb dat gedaan, ja, ik wou dat jullie mij dat nou eens duidelijk konden maken, waarom ik het gedaan heb. Ik heb het gedaan, omdat ik het kon doen, en ik geloof ook, dat ik het moest doen. Ja, ik zou nou eindelijk ook wel eens willen weten, waarom ik het gedaan heb. Ik ben bij de Duitschers gegaan, om ze te bedriegen, en ik heb ze bedrogen met jullie allemaal, en ik heb ze bedrogen met piloten, die ik zelf heb weggebracht. En toen ik de Duitschers bedroog, toen dacht ik: nou zou ik ook mijn eigen
| |
| |
menschen kunnen bedriegen en verraden, en dat heb ik toen gedaan en daarmee bedroog ik ook weer de Duitschers, die mij vertrouwden. Dat weten jullie ook nog niet, ik ben bij de executie geweest van jongens, waar er twee bij waren, die ik zelf had aangebracht. De Duitschers zeiden, dat ik dat moest zien, en dat ik leeren moest daar tegen te kunnen. Dat noemden ze het doorstaan van lijken. Een mensch dood te zien schieten, dat is net of je zelf een doodelijken kogel krijgt, waar een ander van dood gaat. Misschien zullen jullie er iets van snappen, als een van jullie mij straks doodschiet en de anderen staan erbij te kijken. Ik kon er tegen, en ik heb er een cigaret bij staan rooken. Van de zes, die toen doodgeschoten werden, zal ik er één niet vergeten, ja, dat was er een van de twee, die ik zelf verraden had. Hij was zeventien, hij had een moedervlek boven de linkerslaap, en vlak voordat ze Feuer! riepen begonnen zijn lippen te trillen en op elkaar te klappen, zijn heele mond begon te bewegen en toen dacht ik: hij wil ‘leve het vaderland!’ roepen, maar hij kon niet meer. Ik heb er later om gehuild en er een gedicht over gemaakt, dat hij mij in het eeuwige leven toch zou moeten vergeven, kunnen jullie mij dat nu duidelijk maken? Ik kon verraden, en ik kon niet verraden. Ik kon Margareta verraden en mij voorstellen, hoe zij doodgeschoten werd, en ik heb het niet gedaan. Maar toen ik Margareta eens zag kijken naar Maurits, die met zijn paarden aan het ploegen was en er geen erg in had dat Margareta daar stond, toen dacht ik: waarom kijkt ze zoo, en wat is er met die twee, en toen dacht ik: nou verraad ik dien boer, die jong is en die ploegt met zijn paarden en die een vrouw en kinderen heeft en het kost me maar een woord, en ze halen hem en schieten hem dood.
- En je werd ervoor betaald...
- Ja, ik werd ervoor betaald, schreeuwde José.
Maurits, bevend over het heele lichaam, keek naar Margareta, zij was lijkbleek, hij zag, hoe haar handen zich ophieven uit haar schoot en haar gezicht bedekten.
- Ja, schreeuwde José, ik werd betaald!
| |
| |
En onmiddellijk daarop herhaalde hij fluisterend:
- Ik werd betaald... Ik kreeg van de Duitschers het geld, en ik moest teekenen en toen ik het geld opnam voelde ik, hoe ze naar mijn handen keken en mij verachtten dat ik het aannam, zooals ik hen verachtte, omdat ze het mij gaven. Dan ga je voor je eigen gevoel door den grond, als je weet, dat schoften zelf je een schoft vinden. Maar weet je, wat ik met dat geld deed? Dat heb ik, zoowaar als ik hier zit, verbrand. Dan had ik het beter kunnen weigeren, dat was minder schandelijk tegenover de Duitschers, nietwaar? Maar nou wou ik, dat jullie konden begrijpen, dat ik dat heelemaal niet wilde voor de Duitschers, ik wilde dat alleen maar voor me zelf, en daarom nam ik het van hen aan en verbrandde het. En weet je wat nou het verschrikkelijke is? Ik heb hetzelfde bedrag gestolen van een Jood, dien ik overbrengen moest en dien ik het afgenomen heb nadat ik hem had vermoord, - ja, dat heb ik ook gedaan, ik heb een Jood vermoord.
Hij zei dat en keek den kring rond met groote oogen als verwonderd over het opgewonden gemompel van ontzetting.
- Je weet niet, wat je zegt, zei Tom.
- Ik weet veel te goed, wat ik zeg. Ik heb hem vermoord. Kom maar hier met je kaart. Maak mijn handen los, dan zal ik een streepje teekenen, waar ik hem begraven heb. Ik heb hem begraven langs het pad achter de wagenschuur een meter uit de wortels van den eik die daar staat en aan den kant van het pad. Waarachtig, ga er graven. Dan zul je het zien. En waarom heb ik het gedaan? Weten jullie dat? Om het geld? Dan had ik toch evengoed het geld van de Duitschers kunnen houden. Begrijpen jullie het? En ik dacht, het is er één, en zij hebben er honderdduizenden vermoord en bestolen en ze spreken over nieuwe orde.
Maurits luisterde met de anderen. Het was of alle begrip van werkelijkheid hem ontgleed. Hij had het gevoel, net als in een droom, in een diepte te vallen zonder te zinken. Met een schok gewekt, als wakker geworden uit een slaap, keek hij naar de lamp en toen naar een wandkastje met een loopertje van kant
| |
| |
erop en op dat loopertje een beeld, een ranke, als in stilstand voortijlende vrouw met een boog en een pijl, en de schaduw van het beeld lag op den muur. Hij keek daarop de gezichten langs, en zag, hoe allen doodsbleek waren. Tom zat met een hand voor zijn oogen, zijn vingers sidderden als hij die hand bewoog.
- Je bent gek, je hebt je verstand verloren, zei Tom heesch.
- Nee, zei José, ik ben niet gek. Dat zou misschien wel goed zijn voor jullie, als je kon zeggen, dat ik alles in krankzinnigheid heb gedaan. Maar ik ben heelemaal niet gek en ik heb mijn verstand niet verloren. Mijn verstand is net zoo helder als dat van jullie en het begrijpt er net zooveel van als jullie ervan begrijpen. Wacht eens, weten jullie nog, dat ik jullie dat gedichtje over dien kikker voorlas, die was groen en levend, die kikker, weten jullie dat nog? Maar jullie weten niet, dat ik, voordat ik dat gedicht maakte, dien kikker onder mijn schoenzool had, eerst heel zachtjes en dat ik toen doortrapte, zoodat hij naar alle kanten om den zoolrand heen puilde, en toen heb ik heelemaal doorgetrapt. Weten jullie waarom ik dat gedaan heb en waarom ik alles gedaan heb? Zeg?
Met zijn wilde oogen keek hij rond, alsof hij volstrekt antwoord wilde hebben. In de beklemmende, doodsche stilte klonk plotseling Margareta's stem, gesmoord achter haar gewrongen handen.
- Omdat jij net bent als zij...
- Ja, ja, zei José, ik hoor wel, wie dat zegt. Nou heb ik jullie verder niets te vertellen dan dat ik bij God zweer, de waarheid te hebben gezegd, daar kan je van op aan.
Met een ruk wendde hij het hoofd naar Margareta, het eene oog opengesperd, terwijl het ander rimpelig dichtviel alsof het ooglid verlamd was. Op een bijna huilerigen toon zei hij:
- En jou Margareta heb ik te zeggen, dat ik aan Maurits, verteld heb, aan wie en aan wat hij het te danken heeft, dat ze hem hebben vrijgelaten, dat was een mooie heldendaad, maar hij gelooft het niet en jij kan er over oordeelen, of ik de waarheid gezegd heb.
| |
| |
Maurits voelde de woorden als hamerslagen op zijn hersens, krijtwit trok hij weg, hij voelde zich wee worden van ellende, zijn slapen bonsden. Hij keek naar Margareta en hij zag tusschen haar tegen het gezicht gedrukte vingers het glimmen en neerleken van tranen.
Iemand zei, en het was net, of het in de verte klonk: Wat bedoelt hij? Tom keek naar Margareta.
- Wil je, Margareta, dat...
Achter haar handen schudde zij kort nee met het hoofd. Barends stond op. In de diepe stilte hing José ineengezakt op een stoel, het hoofd op de borst, den mond wijd open, men hoorde hem door den neus snuiven alsof hij huilde. Barends knoopte zijn jas dicht. Tom keek hem aan met een afwezigen blik.
- Ja..., zei hij, 't is goed. Ga.
Het heengaan van Barends verbrak de spanning. De anderen keken hem na, ze keken naar de deur, die achter hem toeviel. Toen was de kleine afleidende stoornis weer voorbij. Tom aan de tafel praatte even fluisterend achter zijn hand met de twee anderen, tusschen wie hij inzat, ze knikten. Toen zei hij:
- Jullie hebben de bekentenis van José gehoord. Ik zal geen groote woorden gebruiken. Als hij zichzelf niet begrijpt en ons vraagt, of wij het hem duidelijk kunnen maken en zeggen, of wij hem begrijpen, dan kan ik alleen maar zeggen, dat ik voor mij niets van hem begrijp en het hem niet duidelijk maken kan. In alle andere omstandigheden zou ik hem uitleveren aan den rechter, die dan zijn vonnis over hem zou uitspreken en die dat doen zou na naar zijn verdediger te hebben geluisterd. Maar dat kan nu niet. En we kunnen niet wachten en hem gevangen houden, daar zie ik geen kans toe, en wij en heel ons werk zouden te veel gevaar loopen. Dat mogen wij niet doen. Daarom moeten wij met zijn allen een standrecht vormen. Wij hier met zijn drieën zijn overtuigd, op grond van zijn bekentenissen en op grond van de bewijsstukken, van zijn schuld. Op de plaats waar hij gezegd heeft
| |
| |
den Jood te hebben begraven, zullen wij opgraving doen, maar ook zonder dat geloof ik, dat hij ook dien moord gedaan heeft. Maar we kunnen dien moord ook heelemaal buiten beschouwing laten. Op grond van zijn andere misdaden zijn wij het erover eens, dat wij hem ter dood moeten veroordeelen en wij stellen voor, het vonnis onmiddellijk met den kogel te voltrekken.
Tom zweeg en bleef zitten, de armen op de tafel, de oogen neer in het voorovergebogen gezicht. In de stilte hoorde men het leeren kraken van zijn jas als hij bewoog of een papier opnam en weer neerlegde.
- Maar de grootste misdadiger heeft recht op verdediging. Als iemand hem verdedigen wil...
Tom wachtte langen tijd, maar het bleef doodstil. Ten laatste zei de student, die naast hem zat, een jonge man met weelderig donker haar en een zwaar omranden bril:
- We kunnen samen even onder oogen zien, wat tot zijn verdediging is aan te voeren. Hij heeft ook veel goed werk gedaan. Hij heeft niet alleen piloten aan de Duitschers uitgeleverd, hij heeft er ook in veiligheid gebracht. Hij heeft aan overvallen meegedaan en zelfs voor een deel van onze wapens gezorgd, Duitsche wapens. Hij had ons allemaal kunnen verraden en het staat vast, dat hij dat niet gedaan heeft. Hij had hier verschrikkelijke ongelukken kunnen aanrichten en kunnen voorkomen, dat we hier nu zaten om ons vonnis over hem uit te spreken. Hij heeft dit niet gedaan, waarom, dat weet ik niet, zoo min als ik weet, of hij niet het plan had het te doen. Een verklaring vinden voor wat hij gedaan heeft, kan ik niet. En om een ander vonnis voor te stellen dan het doodvonnis, daar durf ik de verantwoordelijkheid niet voor op mij te nemen. Zelfs de goede dingen die hij gedaan heeft kan hij gedaan hebben om ons vertrouwen te behouden. Ik ben ervan overtuigd, dat hij, als we er niet achter waren gekomen, nog meer van onze menschen zou hebben verraden en misschien op een keer, zooals de Duitschers dat noemen, het heele net om ons allemaal dicht zou hebben getrokken.
| |
| |
Dat gevaar blijft bestaan, omdat het gevaar blijft bestaan dat hij ontsnapt als we hem gevangen zouden houden, gesteld dat we dat zouden kunnen, en ik ben overtuigd, dat we dat niet kunnen. En daarom kan ik niet anders zeggen dan: de doodstraf.
Na een stilte zei Tom:
- 't Is beter, dat we allemaal de verantwoordelijkheid op ons nemen en dat we het eens zijn over de doodstraf, over den kogel, en hierover, dat het vonnis onmiddellijk wordt uitgevoerd. Ik zal jullie allemaal vragen. Je kunt antwoorden met: de kogel, of: tegen. Margareta zal ik niet vragen, omdat zij... vrouw is en de aanklaagster, en Maurits niet, omdat hij een van de slachtoffers is geweest en ik hem niet met de gewetensvraag wil belasten, of hij zich uit wraak voor de doodstraf zou uitspreken. Is dat goed?
Een paar in den stillen kring zeiden zachtjes ja, de anderen stemden zwijgend toe.
Tom wachtte weer even. Toen vroeg hij, hen een na een aankijkend:
- Jij?
- De kogel.
- Jij?
- De kogel.
Toen allen hadden gezegd: de kogel, was het weer even stil, waarop Tom zich richtte tot den ineengezakte op zijn stoel, die, toen hij merkte dat tot hem gesproken werd, met gefronst voorhoofd opkeek uit zijn gebukte houding.
- Heb je nog iets te zeggen, José?
José schudde een paar keer kort het hoofd.
- Nee..., zei hij fluisterend.
- Wij oordeelen je als menschen, zei Tom, maar tusschen jou en de eeuwigheid staan wij niet. Wij nemen aan, dat je een priester bij je wilt hebben voor je sterft. Dien kun je hebben. Barends is weggestuurd, om den kapelaan van je parochie te halen, dien we op de hoogte hebben gebracht en die bij ons geen onbekende is.
| |
| |
- Ja... zei José met zachte stem, en liet weer het hoofd op de borst zakken.
Opnieuw was het doodstil. Maurits kon zich niet weerhouden telkens naar den stoel te kijken, waarop José hing. Hij keek naar die gebonden voeten, de bemodderde schoenen, waarvan een veter loshing, een kleine bijzonderheid, die in haar werkelijkheid even onwezenlijk en nachtmerrieachtig werd als de schaduw van boog en profiel van de jageres op het loopertje van kant. Allen zaten, daadloos en in zwijgen verzonken. Men hoorde buiten het zoeven van den avondwind, den hollen klop van een drup tegen hout. De spanning werd ondraaglijk. Maurits zag, hoe Margareta steeds de handen voor de oogen hield, alsof zij vastbesloten was, haar gelaat niet meer te laten zien en niet van houding te veranderen, hoe lang dit martelend wachten ook nog zou duren.
Toen hoorden ze in regen en wind het geluid van een auto, het klappen van een portier, voetstappen in de richting van het raam. In de stilte werd vlak nabij op de gesloten vensterluiken geklopt, het spookachtige tikken van het codeteeken. Iemand stond op en ging, om de voordeur open te doen. Er klonken binnen voetstappen, er werd gepraat, telkens een paar woorden door stilte onderbroken. Barends, in zijn leeren jekker met vocht en kilte in alle plooien, kwam binnen en zei op gedempten toon:
- Daar is de kapelaan. Ik heb hem in de kleine voorkamer gelaten.
Op een teeken van Tom stonden twee jonge mannen op van hun stoel en gingen naar den geboeide, zij maakten de touwen rond zijn beenen los.
Tom zei bevelend:
- Twee gaan buiten bij het raam van de voorkamer staan met een revolver, twee blijven binnen met een revolver bij de gangdeur. De gevangene kan zonder boeien bij den kapelaan worden binnengelaten.
José, van de touwen rond zijn beenen bevrijd, kwam over- | |
| |
eind en stond, de geboeide handen op den rug, met ingezakte knieën. De binnenkomst van Barends, die de spanning der beklemmende stilte had verbroken, was als een verademing voor allen. Zij kwamen uit hun houding van verstarring los. Inplaats van naar één punt te blijven kijken volgden allen in stilte het uitdeelen van de revolvers aan de vier jonge mannen, waarvan er twee aanstonds en haastig naar buiten gingen, en de twee anderen den ter dood veroordeelde tusschen zich innamen. Bij den eersten stap dien hij verzette scheen de ongelukkige te zullen neervallen, zijn voet sleepte en schoof mee over den vloer, zijn knieën zwikten in. Maar toen een van de twee, die hem begeleidden, hem wilde ondersteunen, mompelde hij afwerend. Hij vermande zich, en plotseling geheel recht, keek hij den kring rond, met een eigenaardigen, loerenden blik onder het diep gefronst voorhoofd, de bovenlip opgetrokken, den mond scheef open, een sliertje speeksel op de kin, met een gezichtsuitdrukking van een eindelooze verdrietige verbazing. Toen, tusschen de twee in, ging hij rustig het vertrek uit. Tom ging achter hem aan.
Nadat de deur was dichtgedaan viel opnieuw een diepe stilte in. In den kring stonden nu eenige leege stoelen, de stoel van den commandant stond leeg en achteruitgeschoven achter de tafel, maar geen stoel was zoo opvallend leeg als die waarop de ter dood veroordeelde gezeten had. De minuten kropen voort met het ongestoorde tikken van de klok. Toch was de stilte minder vreeslijk, nu uit hun midden dat beeld van ellende weg was. Het was zooals in een sterfhuis, waar de stilte in het vertrek naast de sterfkamer anders is dan in de kamer zelf, waar de uitgestreden doode ligt. Allen vermeden het, elkander aan te kijken, alsof ieder bang was betrapt te worden op de weifeling van zijn eigen gedachten na nochtans dat uit plichtsbesef uitgesproken ja op de vraag, of de verrader den kogel moest krijgen. Ze waren in een omstandigheid geplaatst, te groot misschien voor hen, en waarin zij, slechts omdat zij samen waren, handelden naar dat voorschrift, dat, wreed en hard, wet was in heel dezen wreeden en harden strijd.
| |
| |
Ze hadden tot den dood bevolen met die voorgewende koelheid, die de een zich verplicht achtte na te doen van den ander. Maar het was, alsof ze er voor terugschrokken nu die dood reeds aan de deur stond van het vertrek, waarin de wijzer der klok, springend van seconde naar seconde, voortkroop naar dat oogenblik, waarop het schot zou vallen.
Weer geluiden in de gang, een enkel woord, de stem van den kapelaan, die uitgelaten werd, het sluiten van een autoportier, het zoemen van een motor. Telkens keek Maurits nog naar Margareta. Zij volhardde in haar houding, waarin zij als versteend zat en nam de handen niet weg van het gezicht. Maar voor men in den kring erop bedacht was, want misschien had men er zich op voorbereid om opnieuw te zitten in een lange spannende stilte, klonk achter deur en wand hard en kort in het huis een schot. - De wind had zich neergelegd, aan den raamdorpel klopte traag en plenzend, en als in een mijmerend geluid verzonken, het gedruppel na een gestilde bui. Na als voor tikte met haar eender geluid de klok.
De deur ging open. Tom stond binnen.
- Het is gebeurd.
Hij wachtte even. Toen zei hij:
- Barends brengt den kapelaan weg en waarschuwt den dokter voor de doodschouw.
Maurits stond op midden in de luide bewegingen van de anderen, die overeind kwamen en hun stoelen verschoven. De commandant ging weer op zijn plaats zitten en stak een cigaret aan, ze sidderde tusschen zijn vingers, toen hij, de ellebogen op tafel, de handen naasteen hield voor den schedel van het gebogen hoofd.
Sommigen praatten zacht met elkander, anderen gingen in de gang, de voordeur werd telkens haastig geopend en dichtgedaan, de een na den ander ging weg.
Maurits ging de anderen na in de gang, waar nu een licht ontstoken was. Hij stond, de handen achter zich tegen den muur gedrukt, met een brandende droogte in den mond, en
| |
| |
met het gevoel van een eigenaardige kou, waarin alleen de jukbeenderen gloeiden. Plotseling zag hij vlakbij Margareta. Zij keek hem niet aan toen zij rakelings langs hem heen ging. Maar zij stond stil voor een koperomranden spiegel onder het licht, om haar haren te schikken. In den spiegel zag hij haar gezwollen oogen in dat gezicht, dat rood was van den knellenden druk harer handen en van haar tranen. Hij zag, dat in den spiegel die oogen recht in de zijne waren gericht. Ze waren groot en vochtig en zoo opzettelijk op de zijne gevestigd, dat hij voelde, dat ze hem iets te kennen wilde geven, wat met geen woorden te uiten was. - Het schot had geklonken zoo kort nadat José gezegd had: ‘Ik heb aan Maurits verteld aan wie en aan wat hij het te danken heeft, dat ze hem hebben vrijgelaten.’ Maurits kon den blik niet losmaken van die oogen in den spiegel, hun blik drong zich geheel in den zijne, ze hielden hem vast, krachtiger dan mogelijk was geweest in een rechtstreeks aankijken als zij beiden van aangezicht tot aangezicht vlak tegenover elkander zouden hebben gestaan, en hij begreep, dat zij ja wilde zeggen op zijn twijfel, of José de waarheid had verteld, maar dat dit ja tusschen hen nooit met woorden zou worden uitgesproken. Toen zag hij eindelijk, hoe haar oogen zich langzaam sloten en hoe het gezicht uit den spiegel verdween. Toen hij de richting van zijn blik veranderde, viel reeds de voordeur achter haar toe.
Na eenigen tijd kwam Barends met den dokter binnen. Maurits ging de tochtige gang door naar de buitendeur, die open was gebleven, en in het voorbijgaan zag hij, bij het binnentreden van den dokter in de voorkamer, op den vloer vluchtig het wit van een laken, dat bollend over een lichaam lag, de schoenen staken er onder uit.
Naast Barends in den auto zat hij even te klappertanden, zijwaarts tegen het regenkil portier gedrukt. Wezenloos liet hij zich meeschudden bij het draaien en keeren van den kleinen wagen, die om den auto van den dokter heen het hek uitreed en omzwenkte naar den rechten, smallen weg onder de hooge boomen. Op den geheelen terugweg zag hij boven het zwakke
| |
| |
licht van het dashbord in de donkere, weerspiegelende glimming van de voorruit dat omlokte gezicht met de groote oogen, waarover, bij een nieuwe, stille bui, een regen van tranen dreef.
|
|