VII. De Brabantse Scheldestad
Zo komen we aan de Brabantse Scheldestad, Bergen op Zoom. Wij zijn het uiterste westen der provincie genaderd, die rug van heuvelen als duinen, een hoge, golvende wal van zand enheidegronden met dichte dennenbossen en met vennen zó mooi als de mooiste van Oisterwijk en Sint Michielsgestel. Daar achter raakt de Oosterschelde, een dode zak van de Zeeuwse wateren, de Brabantse grond. Hier waait de briezige zeewind over schorren en slikken en over een strand, waar eenmaal, in oeroude tijden, Sint Geertrui, de ‘scoene maget’, die de patrones der stad zou worden, te midden der zilte wateren een zoetwaterbron deed ontstaan. ‘Drinct van der hant mijne Sinte Gherden minne,’ zou de heilige gezegd hebben, toen zij met haar reisstaf de bron ontspringen deed.
Als een zee is dit wijde water, als een zee kan het onstuimig zijn, en even zo rustig in de avond, als bootjes, zwart voor de rode, zinkende zon, er spelevaren. Of ge ziet er de Bergse ansjovisvisser die, in zijn waterlaarzen, zijn netten trekt, of de oesterkorboot, die zijn kostelijke vangst naar binnen sleept.