stad zeer bevoorrecht. Naar het noordoosten heeft men over de brede rijksweg Breda-Gorinchem langs Teteringen en langs het uitgestrekte natuurbad ‘De Warande’ een prachtige fietstocht naar Oosterhout met zijn abdijen van Benedictijnen en Benedictinessen, met zijn Slotjes, het als De blauwe Camer bekende zestiend' eeuwse, gothische, met trapgeveltjes en een torentje versierde kasteeltje, thans het klooster St. Catharinadal, en met zijn zware, indrukwekkende, hoge en stompe Sint Janstoren. In het lage land, noordelijk van dit mooie plaatsje, ziet men, bij wat bomen, de grillige, spookachtige verticaal der twee hoge, samen een hoek vormende afgebrokkelde torenmuren, een romantisch overblijfsel van de eens zo roemrijke burcht der Heren van Strijen.
Koninklijk zijn de beukendreven en de sparren- en mastendreven in de bossen van Breda en Princenhage: het Mastbos, de daarbij aansluitende Ulvenhoutse bossen en het Liesbos. Zeker, in deze bossen stoot gij hier en daar op een theeschenkerij, er zijn ook verzorgde gebaande wegen doorheen, en van Princenhage naar 't Liesbos bijvoorbeeld is er wel een zeer gecultiveerde overgang van in het bos doorgetrokken singels en met villa's bebouwde lanen. En op bijzonder warme zomerdagen komen er ook zwermen toeristen met schillen en met
20. gezicht op chaam
dozen. Maar een weggeworpen krant beregend, geel gedroogd, opwaaiend tegen de machtige wortels van een beuk, behoeft niet een erger schennis te zijn der majesteit van het woud, dan de stalen papiermanden tegen de bomen der bossen die men netjes houdt. In deze wouden kunt ge wegzwerven naar de eenzaamheid. Donker zijn de zomerdreven der beuken, en goud zijn ze met die lichtinval der schuine speren van door het lover brekende zonnestralen in de herfst. De sparrelanen rijzen met hun groene, luid-stille wanden, waarin altijd liederen zijn, naar de hoge hemelzoom van blauw of van wolken. En wat is er mooier dan over de gladde naalden onder de hoge, boven in hun doorzongen top heen en weer wiegende mastenbomen te lopen en het bos in zijn eenzaamheid en in al zijn stemmen van wind en vogelen te voelen en te horen.
Zuidelijk van het met Breda geheel ineengegroeide Ginneken, tussen Mastbos en Mark, ligt een oud lustoord, Bouvigne, ‘een huys van playsantie uyten water opgemetst’. Dit huis heeft vele eigenaren gehad, onder hen ook Prins Philips Willem, die het in 1614 kocht. De Oranje's, die het nooit bewoonden, hebben het tenslotte aan een particulier verkocht, waarna het van de ene hand overging in de andere, totdat het in 1908 door een der laatste eigenaren grondig gerestaureerd is. Met zijn ranke hoektorentje heeft het, zoals het in het water ligt, iets van een zwaan, en sterker zal het die indruk nog gegeven hebben toen het helemaal wit was. Bij de laatste restauratie is die witte kalklaag verwijderd, en het is er aanmerkelijk mooier op geworden. In zijn wel onderhouden omgeving van fraaie tuinen is het thans opnieuw een levend gebouw, het is in gebruik als het centrum voor het jeugdwerk ten behoeve van het Brabantse, arbeidende meisje.
Het echte Kempische landschap vindt ge weer als ge zuidelijker gaat: bossen, akkerland, weiland omzoomd door de bomen die overal in