| |
V. Naar de Meierij
Tussen den Bosch en Vught ligt een groene zoom van vlak en drassig land. Daar slingert de Dommel, hoog tussen de lage boorden, zich met hare vele bochten doorheen. In de winter is dit vlakke land dikwijls allemaal water. En als de vroege avond valt en ge de einders niet meer ziet lijkt het een zee met rollende baren onder de wind, ge hoort de zachte branding en ziet het grauwe schuim op de troebele golfkammen. Maar door deze wateren ligt een forse dijk, de Vughterweg, en in het winteravonddonker valt plotseling uit de hoge natriumlampen een okerkleurig licht over het
de ijzeren man, vught
glimmende wegdek van beton, dat, als of het een baan van louter glad water is, die gele lichten, en de witte lampen van de voorbij suizende auto's sidderend en druk weerspiegelt. Dit is niet ‘dat, waaraan men gewoonlijk denkt, wanneer van Brabant sprake is’. Maar op een warme zomerdag is deze wereld helemaal wei en polder en weidebloemen. En kleine hooikarren worden er geluidloos in de verte door kleine paarden voortgetrokken.
Vught is zeer nabij. Op de as van de betonweg hebben we hem al gezien, de Sint Lambertustoren, met al die strepen van tufsteen, een gothische toren, zònder spits, maar daarom niet minder mooi. Zoals hij in zijn stoere stompheid boven de Vughterdaken staat, is hij dat vertrouwde en eigen merkteken van Vught geworden.
In zijn kern is Vught zeer dorps gebleven. Daar zijn nog van die hoekjes van echte brabantse huizen. Maar om de oude kom heeft zich een nieuw Vught ontwikkeld, dat sterk de invloed der nabijheid van den Bosch heeft ondergaan: de riante Vughtse villas naderen meer en meer tot één geheel de laatste riante villas van de Bossche bebouwing langs de Vughterweg. De kleigronden gaan hier over in de brabantse zandgronden.
| |
| |
Hier zingen de mastenbossen, hier buigt de berk zich over het gaanpad door de hei, de kromme, winddoorklaagde krotsden staat langs de rulle weg. De vestingwallen der oude lunetten zijn begroeide en overwoekerde heuvelen geworden. De verschansingen der legerkamplaats, die eenmaal onder koning Willem II hier was, zijn speelse glooiïngen geworden in de heibodem, waar in wildernis en vrijheid een ruigte groeit van laag hout. Midden in de mastenbossen liggen plotseling klare vijvers en kleine vennen. Het brabantse heidelandschap heeft hier een bijzondere levendigheid.
Een brede en moderne weg voert de automobilist comfortabel naar een van Vught's meest geprezen mooie plekjes: de IJzeren Man, een uitgestrekt meer met een begroeid eiland erin, een water, dat kunstmatig is ontstaan toen hier ten behoeve der ophoging van Bossche terreinen langs de Dommel door de baggermachine - in de volksmond de IJzeren Man genaamd - zand werd uitgegraven. Dit kunstmatige is het klare en heldere meer niet aan te zien. Bossen rijzen langs zijn oevers, het heeft grillige zandwallen tot zoom of een zacht glooiend strand, waarop de paden uitkomen die zich tussen hakhout en dennen hebben heengewrongen. Zwem- en watersport geven hier een levendige drukte en dat boeiend gezicht van veel witte zeilen op het blauwe water.
9. leenderheide, bloeiende brem
Vught heeft in een sierlijke tuin een sprookjesachtig raadhuis, te voorschijn getoverd uit een tamelijk lelijk buitengoed, de Leeuwenstein, die tot dit raadhuis is omgebouwd met een aanmerkelijke winst aan architectuur. De oude Vughtse ambachten hebben allemaal aan de inrichting van dit raadhuis medegewerkt.
Van het kasteel Maurick hebt ge wel eens gehoord. Het is een dier gave gothische kastelen, zoals de Meierij die nog bezit, een ridderlijk huis met rijzige torentjes en rijzige ramen, veel minder een burcht dan een zeer aangenaam verblijf, al ligt er dan een fameuse ophaalbrug voor. De anecdotische faam ervan is, dat het tot kwartier heeft gediend van Frederik Hendrik tijdens het lang beleg van den Bosch, en dat de Spaanse bezetting der Hertogstad eens de maaltijd van de Prins van diens tafel heeft weggeschoten, waarop tussen belegeraar en belegerden onderhandelingen volgden, die eindigden met de hoofse belofte van de bevelhebber der Spaanse bezetting in de Hertogstad, ‘dat diergelijcke stoornissen niet meer zouden plaats hebben’. - Een tuin van Eden ligt om dit huis, parken en uitgestrekte bospartijen van naalden loverbomen en daaronder de diepgroene schaduw van laag hout, groeiend nabij het water van verscholen vijvers, die met de Dommel, in wier stroomgebied dit liefelijk oord is gelegen, in verbinding staan.
* * *
Langs de Dommel naderen wij dichter het hart der Meierij. Sint Michielsgestel is een echt brabants dorp, wat Vught niet meer is. Een toren tot een eigen, er mee vergroeid merkteken van het dorpsbeeld heeft Sint Michielsgestel ook, een forse, gesloten, zestiend' eeuwse toren, óók zonder spits, en met hoog oprijzende hoekberen. Het heeft bovendien ook vele buitens, niet zoveel als Vught en niet zulke rijke. Maar het heeft er één, dat meetelt in de rijkdom van het brabantse na- | |
| |
tuurschoon
oisterwijk, ven bij avondstemming
Dat is het landgoed Zegenwerp aan de Dom mel. Het woonhuis zelf is eenvoudig. De omgeving is groots, uit gestrekte bossen behoren tot het landgoed. En dan, en dat is het mooist van al, liggen er zulke wonder-schone vennen, klare en stille waterspiegels tussen zomen van hei en van bundgras en van varens, biezen en riet, waarachter de ruigte van hakhout en het hoge donkere rijzen van bossen, van dennenbossen vooral, die zo rustig de boorden van de hemel zelf in de diepte dier vennen omsluiten, die weer plotseling terugwijken, om de val door te laten van ruimer en blanker licht en ineens zich weer donker voor de horizon schuiven en het rimpelloos water overschaduwen bij de oever, waar, op de watergedrenkte olijfgroene blaren, de ivoorkleurige waterlelies zonder ooit te verroeren liggen samengedreven in zulk een droomstille kreek.
| |
Het kasteel te Heeswijk
Er is u ook een andere weg voor te stellen van den Bosch naar de Meierij, dat is de weg met dat andere Brabantse rivierke mee, de Aa. Dan gaan we over Hintham naar Rosmalen, met zijn langgerekte, uit twee delen bestaande St. Lambertuskerk. Het ene gedeelte is uit de vijftiende en het ander uit de zeventiende eeuw. Wij komen door de bossen en zandverstuivingen van Zeeland, langs het dorpje Berlicum met dat oude, witte, dertiend' eeuwse kerkje, dat er als voor een Kerstidylle ligt, en bereiken dan aan de oever van de Aa dat merkwaardige kasteel van Heeswijk. Van Berlicum komend en voor wij in het dorp Heeswijk zijn, hebben wij het tussen de bomen al zien liggen. Achter een ophaalbrug en een poortgebouw en een slotbrug met borstweringen en schiettorens ziet dat gothische huis, uit het water oprijzend met zijn vele torentjes, er zeer luisterrijk en voornaam uit. Van nabij is niet al die gothiek even mooi. Aanbouwsels als de zuilengalerij en de hoektoren waarop deze uitkomt laten zich als later aangebrachte namaakgothiek onderscheiden van het zestiend' eeuwse huis zelf. Ondanks deze tweeslachtigheid in de architectonische verschijning heeft dit kasteel iets
| |
| |
zeer bekoorlijks en iets groots. Het is heel en al een romantische burcht, waarvan de eerste geschiedenis in een geheimzinnig duister blijft en die later in dagen van krijgsrumoer telkens hier aan de Aa-oever een strategische betekenis had. Frederik Hendrik, de Boschbedwinger, heeft het ingenomen. Tijdens de oorlog der republiek met Frankrijk is dit huis het hoofdkwartier geweest der legers van Lodewijk XIV, en een eeuw nadien zijn de Fransen er weer geweest. De slotbewaarder in het poortgebouw, bij wie ge aanklopt, is u tot gids op uw rondwandeling door de stoffige en versleten zalen en kamers, waar nog van allerlei curiositeiten zijn te zien.
* * *
Zuidelijker gaan wij. Canadese populieren en wilgen in de beekkleiweiden volgen de loop van Dommel en Aa. Er groeien hier ook veel knotwilgen langs de sloten dwars door de weien heen. Die staan maar klein en scheef onder al die andere hoge bomen, een specht klopt ergens en een ekster vliegt lachend in de hoge, groene schaduwen van het lover. Het boerenhuis heeft hier het Saksische model, lang en gerekt, woning, schuur en stallen zijn onder één dak, meestal half met pannen en half met riet gedekt, de ingezakte noklijn schijnt met wind en weer meegegroeid. De ramen, die in de lange gevel zijn of in de korte, en dat is dikwijls het mooist, hebben kleine ruiten. Kleine ruitjes of een figuur hebben ook de bovenlichten boven de deur, waardoor ge binnen tegen de balken van de zolder kijkt. Linden staan voor de deur. Bij de stenen put met de putmik staan altijd gekeerde kruiken. De erven zijn omhaagd met de doornen- of de beukenheg. Het weideland wisselt met akkerland af, in de weiden staat elzenhout op de scheidingen, rond de akkers is een omheining van het lage akkermaalshout, waarin de vogels graag wonen, die de schadelijke insecten van de boer zijn gewas houden. Wij komen langs molens, vriendelijke standaardmolens en forse bovenkruiers met witte of geteerde ronde romp. Hoog ergens op de meelzolder steekt de mulder zijn hoofd door een venstertje, om eens naar de wind en over zijn wereld te kijken. Met melkbussen beladen hoogkarren komen ons voorbij, de paarden hebben bellen in de hamen, dat is een sober en ingetogen geklingel. Ze zijn op weg naar de stoomzuivelfabriek. Ieder dorp heeft zoo'n fabriekske, en daar staan veel karren, die laden en lossen. In de warme zomer hebben de paarden vliegennetten om kop en hals en vóór de borst, of ze hebben bebladerde wissen in de haam en langs de berries van de kar, want de brabantse boer is goed voor zijn dieren. En we krijgen zo waar ook de brabantse poffermuts te zien in hare varianten van de
streken rond Veghel en Gemert.
| |
Kastelen!
Kastelen! De Meierij is er rijk aan geweest en heeft nog enige verstilde getuigen over gehouden van die vroegere glorie. Daar is het kasteel Holt in Erp. En dan het torenrijke huis van Stapelen aan de Dommel in Boxtel, een kasteel, dat uit de dertiende eeuw dateert maar dat door vele verbouwingen weinig meer heeft overgehouden van zijn oorspronkelijk karakter. En het zeer fraaie thans als klooster in gebruik zijnde kasteel te
10. kasteel te helmond (tegenwoordig raadhuis)
| |
| |
Gemert, waarvan het oudste gedeelte uit de vijftiende eeuw dateert. Bijzonder mooi zijn de slotpoort en de ophaalbrug. En het is een genot zo'n gave gevel als die van de rechtervleugel met de trappen van de topgevel en met de fijne torentjes en sierlijke gothische ramen in het stille water der kasteelgracht weerspiegeld te zien liggen. Ook Stiphout heeft een kasteel, het kasteel Croy. Het is nu een nonnenklooster, en om het bewoonbaar te maken is er veel aan bedorven. Het is een machtige burcht geweest, hoog en fors rijst hij op tussen zijn stevige hoektorens, waarvan er een vrij gaaf gebleven is. Het stenen gevaarte ligt er in een vrijwel kale omgeving, bloot voor zon en winden, en ziet er dreigend en in elk geval allerongezelligst uit. Hier op de grens van Peelland zijn wij ook in de nabijheid van het Helmonds kasteel: een hoekige burcht met korte ronde hoektorens, een der weinige en spoedig te tellen oude burchten die Peelland nog bezit, maar van deze weinige de oudste en de merkwaardigste. Na de dood van den laatsten kasteelbewoner heeft het stadsbestuur dit kasteel aangekocht en dit eeuwenoud ridderslot als raadhuis laten inrichten. Beneden in de gothische kelders is een museum, waarin een beperkte maar typische verzameling van het brabants- en peellandseigene is te zien.
| |
Peelland
Na Gemert zijn nieuwe horizonten opengegaan over een ontzaglijke, vlakke wereld. In het begin van deze eeuw was dit hier allemaal nog verlaten en uitgestrekte hei met geen andere wegen dan die van karresporen door de struikhei. En nu is het allemaal groen weiland, en bossen, en onafzienbare bunders akkerland, en tegen de horizont ziet ge de silhouetten van de verre breedgedaakte boerenhoeven, die meer doen denken aan de noordelijke dan aan de zuidelijke boerderijen. De bossen zijn in ontginning aangeplant, bossen van naaldhout en gemengde bossen van masten en sparren, eiken, berken en beuken, duizenden tinten van groen ziet ge in 't zomerlover dezer dreven. We komen langs de Rips, een gloednieuw dorpje met een rood kerkje, met een school, een herberg, burgerhuisjes, en landarbeidershuisjes het verre bouwland in. Langs het oude Milheeze, waar we weer de echte brabantse boerderij aantreffen, naderen we het grote Peeldorp Deurne. En hier, waar tussen hoog hout, - maar hoevele eiken en beuken vielen er al! - de Aa stroomt en een sprookjesachtige watermolen ligt in het dal en een verweerd stenen brugje over het water, komen we weer bij zo'n peellands kasteel, een prachtig en ridderlijk huis met torentjes en loodglasramen en eiken slagvensters, gaaf en goed onderhouden, met een wijd park en brede grachten, een kasteel, dat altijd nog bewoond wordt. Nu kunnen we langs de asphaltweg naar Venray, maar ook door het dorp heen langs de spoorbaan naar Griendtsveen in de eigenlijke Peel komen, het veengebied.
* * *
De wegen leiden door een zoom van bouwland. Wie oog heeft voor nog ander natuurschoon dan bos en hei en ven, wie oog heeft voor de weergaloze schoonheid van het boereland, hij kome hier, in ieder seizoen. In najaar en voorjaar als de boer de ploeg door de voren van zijn bunders
11. oud molentje bij deurne
| |
| |
drijft in de vlagen van licht en van buien, als hij egt, en als hij zaait in de stilte van het land, in de lente als de wiedsters verspreid in de velden staan, en in de zomer als het koren stuift en in de rode zonsondergang wolken van wierook hangen boven de zeeën van halmen, - nu hebben ook de linden voor de boeredeuren hun bedwelmende geur en 't ronkt en gonst er van de bijen bij de bloesem als klokken, - zie dat is een schoonheid van natuur en leven zonder vergelijk. Met de wind mee, die zijn wegen door het koren vindt en over de toppen der onder zijn schreden buigende aren loopt, gaan ook de boerenkinderen er doorheen langs de verborgen, warme paden, blauw en rood gezoomd door korenbloem en papaver. En als het koren rijp is en overal in de lucht de ratels gaan, het geluid der machines die het graan vellen, en de boeren het zweet des aanschijns van iedere doem bevrijd als een vreugd ervaren! De bindsters der garven ziet ge met de hardblauwe linnen voorschoot en met de rode hoofddoek gebogen staan naar de gele grond der stoppels, als wilden zij bij haar arbeid net zo eenvoudig zijn als de beide bloemen der velden, de blauwe korenbloem en de rode klaproos. Zij gaan heen, in de avond, van de akkers, waarop vanaf de hoge wegberm tot aan de diepe horizon in niet eindigende rijen de schoven staan, en op de overhangende aren vlamt de avondzon.
| |
De Peel
Van Griendtsveen naar Helenaveen over de pontonbrugjes der wieken, en van daar naar Liessel terug, hebben we een mooie tocht door de Peel. Van Griendtsveen af hebben we ook gelegenheid haar in alle richtingen te doorkruisen. In de oude veenkolonie Helenaveen is een jeugdherberg, de vroegere directeurswoning van de veenexploitatiemaatschappij van deze naam.
Een grote, grauwe onafzienbare vlakte, dat is de hoofdindruk. Eens, zeggen de geologen, waren hier uitgestrekte wouden, maar de mossen en de zwammen van de moergrond vraten, bij de rotting van de bladerenval, de wortelen en de stammen der bomen aan. De noordwester velde die bomen neer en langzaam zonken ze weg in de ‘spongieuze’ bodem, waar ze nu dikwijls als kienhout, peelhout, bros en bruin als de turf, worden opgegraven. Van het beeld, dat de barre vlakte toen kreeg, heeft zij, voorzover de ontginningen nog niet tot haar zijn doorgedrongen, het aanschijn nog behouden. Struikheide, moer en bund, berken en gemartelde, kromgetrokken dennen en elzenhout. En zwart is onder de wolken het water in de wieken. Lente en zomer hebben er echter hun uitbundige toon in de sneeuwwitte bloei van het lokveen, in het gouden stuiven der katjes van berk en elzen en hazelaar, in zandklokje, ratelaar en duizendblad langs de wegen, in het ruisende lover der berken, in de paarse glorie der struikheide, in het geluid van opvliegende patrijzen, in het hoge lied van leeuweriken, in de roep van de wulp, in de vluchten van de reiger boven de waterplassen van moeras en ven, waarin met witte wolkjes de blauwe hemel weerspiegeld ligt. En alle seizoenen hebben er die stem van de Peel: de wind, die door de hoge struikheide en door het bundgras klaagt, een stem, die aan niets anders dan aan de verlatenheid kan toebehoren. Hier kan men aan de sagen denken van de klokken, die er verzonken, van de gloeiende man, eeuwig tot dolen gedoemd, en aan de Romeinse honderdman, die hier, van zijn weg vandaan gelokt, omkwam in het moer, waaruit na zoveel eeuwen zijn gouden helm, zijn leren schabrak en zijn schoenen zijn opgegraven....
De Peel heeft echter haar historische ongereptheid niet meer. De Peeldorpen zelf groeien. De ontginningen raken tot zeer nabij de laatste randen van het veengebied, de rode daken en het kerk- | |
| |
torentje van de nieuwe Peeldorpen doemen in de nevelen van iedere einder op. Met de winst raakt ook veel verloren. Er is in Brabant wat veranderd, sinds een mensenleeftijd geleden meer dan
een derde er woeste grond was. Tot in de Peel dringt het nieuwe type van huizen door. Zeker vindt ge de hui zen nog met de lage deur, de ramen met de hor voor de kleine ruiten, de drempel waarover ge zó de herd binnenkomt, de vloer van rode plaveien, de gewitte muren met de rieten stoelen ertegen, de staande klok, de ladekast - de schouw met het roodgeruit schouwkleedje en op de schouwrand tussen het blinkende koper en de pronkbordjes de kruislievenheer. De trouwhartigheid van de brabanter zelf hebben ze, deze huizen, zijn vriendelijkheid, die uit de ramen u tegenlacht, zijn soberheid in de eenvoud die tot het primitieve teruggaat. Maar terwijl
12. zeer oude boerderij te leende
de leuzen voor het behoud van het eigen karakter - Edel Brabant, were di! - hartstochtelijk klinken, wordt er in de Peel en in de Kempen en in de Meierij rustig voortgegaan met de smakeloosheid van de nieuwbouw, de Wieringermeerboerderij met een erker en een teakhouten deur met bronzen knop en opgenomen gordijntjes voor het spiegelglas der ramen en een gang en een schemerlamp en fauteuils....
| |
De Kempen
Stil als de Peel, maar liefelijker is het goede, oude Kempenland. Een waas van weemoed ligt over deze hei en over deze lage, blauwe bossen, die altijd de achtergrond zijn van weide en akkerland. Telkens dringen ze er helemaal in door. Ge ziet het koren rijpen vóór het groen der dennen, ge ziet het akkerland er door omsloten, - die immer zacht doorwaaide bossen, die hun stem verenigen met die der velden en die der vogels. Zó laag en stil als de zomerwolken kunnen reizen en hun schaduw trekken over die plotseling donkerder bossen en over de berken langs de rulle wegen en al de akkers en de kleine weiden, waar het roodbonte vee in graast, of de melkplaats nadert, wanneer de melkster komt met de rammelende kruiken op de fiets. En als tussen de wolken van de gedekte hemel de zon plotseling doorbreekt. Hoe glànzen dan in de sperenbundels der stralen, in die vonkende kolommen van licht die gespreid staan van einder tot einder, die blauwe bossen, en dit koren, en die weiden, en die veldbloemen langs de bermen en het stil water van vennen en vliezen!
Groen en welig zijn de valleien der riviertjes, - en er stromen er hier wat! De Run en de Tongelreep, en de Groote en de Kleine Beerze, en de Dommel en de Ley en de Keersop! Ze maken allerlei grillige bochten. Mals en sappig vruchtbaar zijn de beboomde zomen dezer murmelende beekjes, wier water zo groen en zo donker
| |
| |
overschaduwd kan zijn door de kruinen van ruisende wilgen - die in de wind ook zo'n stem van water en van een verre bergstroom kunnen hebben - en door die altijd ratelende populieren, die bij alle windstilte van de Kempische avond, als de lampen de vensters der boerenwoningen verlichten, nog trillen in hun toppen. In een open plek tussen de bomen en het vochtig groen onderhout, bij een brugje, kan de zon zo aardig op dit water schijnen, als stofgoud, naast dat warme, violette blinken der schaduwen van dat brugje en van de leuning en van u, die er over leunt, om naar de draaikolkjes en de wieren en de schrijverkes en de waterspinnen te kijken. En ineens verneemt ge in het dal dat natte en koele, bruisende geklater van het scheprad van een der vele, oude watermolens, die op deze beken staan.
Het land der Acht Zaligheden: Eersel, Hulsel, Knegsel, Netersel, Reusel, Steensel, Duisel en... Bladel, dorpsnamen die op sel eindigen, waarom het volk van selligheden gesproken zou hebben, wat weer werd omgevormd tot zaligheden. Bij Bladel klopt dat niet, maar zó nauw kijken ze niet in dit wijze land.
In de dagen van de Generaliteit zijn de Kempen arm geweest als de Peel. Maar in de bloei van de middeleeuwen was het een land van welvarende dorpen aan de groene zomen der snelle riviertjes. Stoere getuigen daarvan zijn de zestiend'eeuwse Kempische torens, fors, en speels gelijktijdig door de dikwijls langs heel de hoogte opschietende ranke verticalen der hoekberen, door een meestijgend traptorentje, lijnen, die het gehele silhouet rijziger en soepeler maken en iets blij's geven aan de schone ernst. Het zijn zulke accenten van vreugd en speelsheid en ernst als ge ook in de Kempische volksziel vindt.
* * *
Hier zijt ge ook in de omgeving van de Rijtse heide en in die van de prachtige Kempische bossen der boswachterij van Hapert aan de Dommel, en der uitgestrekte landgoederen van Dalem, waar klein en groot wild in de wildernis huist en vele watervogels leven bij de vennen en rond de moerassen, die van dennen en heide omgeven zijn. Hier is een natuurreservaat gevormd, waarheen men van Hapert uit toegang heeft langs een nieuwe, onlangs geopende weg.
| |
De Kempische lichtstad
Langs de zoom der Dommel komen we in Eindhoven, het aanvankelijk kleine en gemoedelijke Kempenstadje, dat, toen zijn nijverheid zich naar alle alle kanten uitbreidde, de gemeenten, waartussen het bekneld raakte, met zich samenvoegde en zich ontwikkelde tot Brabants' veruit volkrijkste stad, en, industrieel, tot Brabants belangrijkste centrum. Het Philipsbedrijf heeft een grote stoot gegeven aan het versnelde tempo van de materiele en economische groei der stad; in de voorspoedige dagen werkten in dat ene bedrijf, dat zo'n zuigkracht op de ganse landelijke omgeving had, niet minder dan 23.000 mensen. Schakelt men het Philipsbedrijf even uit, waardoor men een langzamer en natuurlijker ontwikkeling der stad afperkt, dan ziet men de geleidelijke groei van de oude, inheemse nijverheid - tabak, houtindustrie, textiel, leer - die een honderdvijftigtal min of meer grote bedrijven telt, waarin gezamelijk méér arbeiders werkzaam zijn dan in de Philipsfabrieken. Ondanks alle drukte en bedrijvigheid heeft Eindhoven iets gemoedelijks behouden in de smalle, hobbelige keistraatjes van het provinciestadje, en ook, tot heden althans, heeft het nog iets van het Kempische idioom.
Kerktorens telt de stad zeer vele, de nieuwe, uit de tijd der neogothiek. Een stad van grote overleveringen is het niet. Het heeft geen andere overlevering dan die van zijn onverwoestbare nijverheid, die na iedere ellende in zijn geschiedenis, als er maar een lichtstreep kwam, zich
| |
| |
weer duchtig roerde. Dit getuigt voor die volkskrachten, die in het brabantse gewest, naast de hoge opleving van de landbouw, het aanzijn aan zulk een betekenende industriele bloei hebben gegeven. Maar een sterke cultuur heeft het niet. Het heeft goed aangelegde en ruime wandelparken. In het voormalige gemeentehuis aan de Rechtestraat is het bescheiden Kempische museum. En sedert kort heeft het in een van zijn nieuwe wijken een modern gebouwd museum voor beeldende kunsten.
* * *
De omgeving van Eindhoven is overal mooi. Zo is er naar Valkenswaard toe, in de omgeving der golfclub Taxandria, dat prachtige, glooiende brabantse landschap met blauwe bossen aan de heiderand. In zuidoostelijke richting ligt Heeze, groen, en in 't lommer en 't lover, en nog vele oude brabantse boerenhuizen zijn er in dat kleine dorp. Er zijn bossen, er is de groene band langs de kronkelende
nabij heeze
kleine Dommel, en er is een zeventien de-eeuws kasteel met het overgebleven romantische gedeeltevan het oude huis Iemerick. Lanen van hoge bomen en waterpartijen, waarboven de stilte droomt, omgeven het huis. Veel schilders komen hier het bekoorlijke, brabantse landschap schilderen. Zij verblijven dan graag in het landelijke familiehotel van Dijk, wat ze helemaal vol met hun schilderijen hebben gehangen.
Westelijk van Eindhoven kan men verre wandelingen maken door een bosrijke streek, waardoor een Bondswandelweg loopt, langs de dorpjes St. Oedenrode, Nijverdal, Breugel, Croy tot aan de beroemde Warande van Helmond, die een der resten is van de oude bebossing van Brabant.
Noordelijk van Eindhoven heeft men het Meierijse heidelandschap. Die Oirschotse en Bestse hei golden in de volksverbeelding voor zulke onmetelijke vlakten. Geheimzinnig was die heide in de avond, en 's nachts spookten er duivels, katten en kabouters, bovendien dwaalde er de gloeiende man rond. In de jongste tijd zijn in de Bestse hei germaanse grafvelden opgegraven. Maar nu is die heide, waarvan de schoot de
| |
| |
as bewaarde van de praehistorische voorvaderen, helemaal geen geheimzinnige heide meer. Het Wilhelmina kanaal ligt er recht doorheen, een spoorbrug in de lijn Boxtel-Eindhoven spant zich hoog daarover. En complexen van de Bataschoenfabrieken - beton en glas - een klein, kaal dorp van arbeiderswoningen, en het opdringen der Philipsfabrieken, wijzigen landschap en leven, na een onveranderd uitzicht van zovele eeuwen.
Achter de blinkende streep van het Wilhelminakanaal rijst, vaag en ver, het silhouet omhoog van de zware, hoge St. Pietertoren van Oirschot. De lijnen van de massieve bouw lopen naar boven een klein beetje toe. Dit is de toren van een vijftiend'eeuwse gothische kerk, die beroemd is om haar preekstoel, en om haar koorbanken, waarvan men zegt, dat ze nog mooier zijn dan de kanunnikkenbanken van de Sint Jan in den Bosch.
| |
De Oisterwijkse Lustwarande
Als een parel wordt het geprezen, het in zijn bossen en vennen gelegen Oisterwijk, deze ‘zeer edele gemeente en schone en welgelegen plaats.’ De in Brabant zo geliefde boom, de linde, staat hier bijeen tot een hele berceau op het lange plein midden in het oude dorp. Toch wordt het een beetje een luxeoordje met zijn comfortable hotels, en in de zomer ziet ge er meer de gasten van het pensionbedrijf dan het ingetogen vertier van het brabants dorpse leven.
Niet altijd echter is het zomerzondag, en er zijn nog dagen genoeg in voorjaar en najaar, dat het in de uitgestrekte bossen van de Gemullehoeken - eigendom van de Vereniging tot behoud van natuurmonumenten - zó bijzonder stil is, dat ge over de gladde dennenaalden uw eigen schreden als een stilte in de stilte hoort. De dennen bewegen niet beneden aan hun stam. Maar boven, waar ze smaller worden en rossig als vuur, daar wiegen die gepluimde groene kruinen in het licht, en alle bomen zijn pijpen van een eeuwig orgel. De bossen hebben, vóór een open ruimte, plotseling een zoom, een onverwachte brokkelige zandwal, en ineens staat ge voor een van die onvergelijkelijk mooie vennen van dit landgoed. Die vennen zijn zo mooi, niet alleen door de zuivere waterspiegel en die bossen aan de oever, en de bossen achter die bossen, met blauwe schaduw en groen licht over die hoge valleien van kruinen. Maar ze zijn ook zo mooi, om al die ruigte die aan de boorden groeit, onder houten hei en bund, en varens, om de overhangende berken, om de lis- en rietpollen en de biezen, die wild en grillig en stil in het stil water zijn gedrongen om daar alleen maar te zijn, en om de gouden plompen en om die watervelden van waterlelies in hun zwaar wit op de gedrenkte bladen.
Een twintigtal zulke vennen liggen in dit landgoed; om er enige van de mooiste en betoverendste te noemen: het Choorven en het van Esschenven en het Witven, en dat is wezenlijk van de waterlelies helemaal wit.
Een bijzonder fraai en stil in de bossen gelegen natuurtheater heeft Oisterwijk, waar in de middenzomer op de Zondagen openluchtspelen worden vertoond.
13. ven bij oisterwijk
| |
| |
| |
Tilburg
Tilburg is ontstaan uit een aantal heigehuchten. Dat waren Kempische gehuchten met kleine, laag gedaakte huizen. Herders liepen over de uitgestrekte heide achter de grazende schapen aan. Die schapen gaven wol. Die wol werd gesponnen aan het spinnewiel bij het haardvuur en geweven op het hoog weefgetouw, dat in 't woonvertrek de kleine ramen verduisterde. Deze huisnijverheid is de oorsprong van de huidige omvangrijke fabrieksindustrie der nijvere stad. Die heigehuchten zijn samengetrokken als wijken, als parochies, waarvan de oude namen nog voortleven bij oude Tilburgse mensen. Tilburg is voor brabantse verhoudingen heel groot geworden, het heeft min of meer een stads aanzijn gekregen, niet zo heel erg, tenzij in de kale verticalen van de niet te tellen fabrieksschoorstenen met hun lange, trage brobbelende rookpluimen. Hoger dan de schoorstenen reiken de kerktorens naar de wolken, stil kan het over de stad zijn op de Zondagmorgens, en dan gaan in die torens alle klokken luiden. En op het Heuvelplein staat een linde, die, net als de linde uit de oude, romantische dorpsverhalen, eeuwenoud is. Zijn kroon heeft een doorsnede van meer dan dertig meter. De takken worden ondersteund door een rasterwerk op ijzeren kolommetjes. Onder de boom kan men zitten en wandelen, het is een boom die op eigen gelegenheid een bos is!
Voor den toerist biedt Tilburg overigens weinig merkwaardigs, maar in het brabantse leven neemt de stad wel een heel bijzondere plaats in. Het is niet een stad van een industriële eenzijdigheid. Het heeft een tegenwicht in wetenschappelijke en culturele instellingen, zoals de leergangen, de handelshogeschool en het economisch-technologisch instituut. Het is het centrum
tilburg, de heuvel
van het opgewekte brabantse studentenleven. Bovendien heeft het een nationaal-historisch museum en een volkenkundig missiemuseum. En ook in de betrekkingen tussen ons Vorstenhuis en Brabant is Tilburg van betekenis, door de liefde die de eerste Oranjekoning Willem II had voor de stad. Hij verbleef hier graag en stierf er in het gewest zijner liefde. Een door hem gebouwd paleis, een monument op de plaats waar hij gestorven is, en een ruiterstandbeeld op het Heuvelplein houden de her- | |
| |
innering levendig aan de geliefde Oranjevorst.
* * *
Die schapen van de wol zijn verdwenen, maar de heide bleef rond Tilburg, de Kempische heide, zuidelijk van de stad, heide met heuveltjes, met glooiïngen, met golvingen, met zandwalletjes, met vennen en met lage bossen. Men heeft voortdurend dit landschap op tochten langs de Gilzerbaan, naar Goirle, naar de Heertgang onder het dorp Hilvarenbeek - hier weer zo'n rijzige Kempische toren uit de zestiende eeuw, waar ze later een wonderlijke spits op hebben gezet, die uitloopt in een peervorm met daarop een open lantaarn en daar bovenop nog eens een kleinere peervormige bekroning.
Uit de Kempen komt dat rivierke de Ley langs Tilburg gekronkeld en mooi is het langs zijn begroeide oevers. Noordelijk van de stad ligt Loon op Zand met het typische Witte Huis - vooral de voorgevel is helemaal raam met allemaal
begijnenhofje, breda
kleine ruitjes. Wel zeer aantrekkelijk zijn de Loonse duinen, een voortzetting van de hoger duinen van Drunen. Het landschap van hei en bossen gaat langzaam over in dat van de zandverstuivingen, in dat van lage duinen met lange hellingen, waarover het zand hier glad gevloeid ligt en dáár ineens weer ligt opgestoven tegen brokkerige wallen, die de wortelen bloot laten van een door de wind zacht doorklaagde krotsden.
|
|