Noordbrabant door Antoon Coolen
I. Inleiding
Verreweg het grootste gedeelte van Noord-Brabant, ‘datgene waaraan men gewoonlijk denkt, wanneer van deze provincie sprake is’ - zoals mr. A. Loosjes het uitdrukt - bestaat uit zandgronden, uit bouwland, dat gewonnen werd op woeste grond, op bos en hei, en in vele streken van het gewest is het akkerland ook nog door bos en hei omgeven. In de naam Brabant zou de grondsoort van de bodem al zijn aangeduid. Want deze naam, van Frankische oorsprong, zou geluid hebben: Brackband, wat betekenen moet: braakliggende, woeste, onbebouwde band of zoom of strook.
Het Brabantse landschap, doorgaans vlak als dat der lage landen bij de zee, heeft niet die zachte en malse sappigheid en niet die openheid van het Hollandse polderland. Maar het mist er gelijktijdig ook de strakke rechtlijnigheid van. Het is rijker geschakeerd, speelser en liefelijker, het heeft een glooiende gezichtseinder, die telkens onderbroken wordt door de golvende en zich verschuivende lijn van bossen, bronsgroen of blauw of paars of violet bij het lichte groen der velden. Stemmig en ingetogen is dit landschap in al zijn luchthartigheid, en deze trekken vindt ge terug in de mensen. Een zeer vertrouwd beeld geven de postkaarten met voorstellingen uit het Noordbrabantse dorpsleven: het boerengezin aan de koffietafel, het oude vrouwtje bij het vuur onder de schouw, de huifkar op weg naar de markt in de stad, de idylle bij de put. Dit is inderdaad Brabants. Het is dàt, ‘waaraan men gewoonlijk denkt, wanneer van deze provincie sprake is.’ Dat wil zeggen: in de Meierij, in de Peel en in de Kempen is veel van het inheemse, landse boerenleven behouden gebleven. Maar met de onmiddellijk voor de hand liggende karakteristiek, waaraan men bij het noemen van die schone en welluidende naam Brabant herinnerd wordt, is men er nog niet. Het Brabantse wezen, vanaf de Peel nabij de Limburgse grens tot het markiezaat aan de brede Oosterschelde en de Klundertse klei, biedt zó grote verscheidenheid. En ook: tot welige vruchtbaarheid zijn de eertijdse rauwe Brabantse zandgronden opgevoerd door de nieuwe landbouwtechniek, die in snel tempo wijzigingen gebracht heeft in het vroegere primitieve boerenbestaan. Snel heeft zich bovendien uit de oude huisvlijt de moderne fabrieksindustrie ontwikkeld, en naast de inheemse nijverheid vestigden er zich ultra moderne industrieën, wereldbedrijven van Amerikaanse verhoudingen: men denke aan de kunstzijdefabrieken te Breda en aan de gloeilampen-, radio-apparaten- en bakelietfabrieken van Philips te
Eindhoven. Zo er nog het oude is, zo in de landse afzondering der Kempen het ezeltje nog de kleine hoogkar trekt langs de keiweg en het ossengespan nog door de wegen van wagensporen gaat, dit oude beeld is er in de paradoxale tegenwoordigheid van het allernieuwste: van reusachtige fabriekscomplexen, van scheikundige laboratoria in de moderne grootbedrijven, van de vliegvelden voor het nationale luchtverkeer, van de beton- en asphaltwegen, die de provincie van het oosten naar het westen en van het noorden naar het zuiden doorkruisen.
In haar oppervlakte beslaat de provincie een zevende gedeelte van het Nederlandse grondgebied en haar zielental van een millioen maakt het achtste gedeelte van de Nederlandse bevolking uit. De intensieve bodemcultuur en de hoge, industriele vlucht hebben haar economisch een uiterst belangrijke plaats gegeven in de rij der