| |
| |
| |
De drie zusters
In een heel ver land leefde eens een koning, die machtig was en rijk, maar hij had geen kinderen. Het beste heb ik niet, dacht hij, en daarom was hij niet gelukkig. Na lange jaren tevergeefs verlangd en gehoopt te hebben dat hem een kind zou worden geboren, stuurde hij op zekere dag vier dienaren naar een oude toverheks, die in een eenzaam huisje woonde in een heel groot bos. De dienaren moesten de oude toverheks vragen, of zij er geen raad op wist en of zij de koning niet kon laten weten, wat hij moest doen, opdat hem een kind geboren zou worden. De dienaren kwamen bij de hut van de oude toverheks in het grote bos en klopten op de deur. De toverheks deed open, zij was krom en gerimpeld, zij had geen tanden in de mond, en een dicht vlies bedekte haar ogen, zodat zij niet kon zien. Toen de dienaren binnen waren zei de oude toverheks:
- Ja, ja, ik merk, dat hier mannen zijn binnengekomen, maar snijdt het vlies van mijn ogen weg, want ik kan jullie niet zien.
De dienaren van de koning namen een groot mes en wilden het vlies wegsnijden, maar het lukte niet, het vlies was zo hard en dik, dat het mes brak. Wat is dat een dik vlies, dachten zij. Ze keken rond, ze zagen een bijl tegen de muur staan, en toen probeerden ze het met de bijl. Maar ook de bijl brak aan stukken, de mannen begrepen er niets van, ze zagen geen kans het vlies voor de ogen van de oude toverheks weg te krijgen.
- Dat komt omdat jullie het goede werktuig niet gebruikt, zei de toverheks. Je moet de helft van een van mijn haren nemen, dan zul je zien, dat het lukt.
Zij boog het hoofd, een der dienaren van de koning trok er een grijs haar uit, bij de top splitste hij het, zoals men tweedraads garen
| |
| |
halveert, elke helft was zó dun, dat je ze niet zag, en met een van de helften tussen vier vingers gespannen streek hij langs het vlies voor de ogen van de oude vrouw. Vlijmscherp sneed het haar er doorheen, en zie, de schellen vielen de vrouw van de ogen.
- Nu kan ik jullie tenminste zien, zei de toverheks. Vertellen jullie nu maar eens, waarvoor je bent gekomen.
- Onze koning, zeiden de dienaren, heeft geen kinderen en verlangt vurig een kind te hebben. Hij heeft ons naar jou gezonden, om je te vragen, of je er raad op weet en ons wilt vertellen, wat hij moet doen, opdat hem een kind wordt geboren.
- Daar weet ik niets van, zei de oude toverheks, en zij lachte slim en listig. Maar weet je wat je doet? Zeg, dat de koning overmorgen zelf hier komt, met zijn vrouw. Misschien dat ik er dan iets op weet te vinden.
Met die boodschap gingen de dienaren naar de koning terug, en zij vertelden hem hun wedervaren.
- Goed, zei de koning, dan zullen mijn vrouw en ik samen gaan.
En twee dagen daarna gingen de koning en zijn vrouw samen naar de oude toverheks in het hutje in het grote bos. De koning klopte op de deur. De oude toverheks kwam opendoen, maar het dikke vlies was weer voor haar ogen gegroeid, dat was een hardnekkig vlies, zij was weer blind en vroeg:
- Wie ben je?
- Ik ben de koning, zei de koning. Je hebt mijn dienaren, die ik naar je toestuurde, de boodschap meegegeven, dat ik zelf moest komen met mijn vrouw. Hier ben ik, en ik heb mijn vrouw meegebracht.
- Dat is waar, zei de oude toverheks, je had graag een kind. Nu, begin maar eens dat vlies voor mijn ogen weg te snijden, want ik kan jullie niet zien.
De koning pakte zijn mes en wilde het vlies doorsnijden, maar het vlies was te dik en te hard, het mes brak.
- Dat is waar ook, zei de koning, mijn dienaren hebben mij verteld van dat vlies en van dat haar. Kom hier met je hoofd.
De oude toverheks boog het hoofd, de koning pakte een haar bij de wortel beet, knap, zei het haar, de koning had het eruit. Bij de top splitste hij het als tweedraads garen, hij nam een helft, die zo dun was dat je ze niet zag, spande ze tussen de vingers, en vlijmscherp en alsof het door boter ging, sneed het haar door de vliezen
| |
| |
voor de ogen van de oude toverheks. Ziezo, nu kon zij zien. Zij keek naar de koning en zij keek naar zijn vrouw en zei:
- Zulke gasten moet men weten te ontvangen. Ik zal mijn dochter roepen, dat zij de tafel gereed maakt.
Maar de toverheks loog, zij had geen dochter. Zij had echter iets anders. Zij ging in een zijvertrek en daar had zij een groot vat met het Water-dat-de-mensen-omtovert. Zij nam haar aanloop en sprong in het vat, hoepla, zij dook in het water onder, en rees eruit op, jong als een roos, met golvende lokken, met een blos als het morgenrood op de bijna doorzichtige huid van de bloesemzachte wangen. Zo kwam zij binnen met schalen en schotels, o, zij was een en al jeugd, wat zag zij er heerlijk uit, zij lachte tegen de koning en zijn vrouw, in het huisje was het alsof de zon zelf er in rondwandelde, het straalde waar het meisje ging. De koning en zijn vrouw keken met grote ogen, zij glimlachten tegen elkaar en zuchtten. Ach, zeiden zij, wat zou het heerlijk zijn, zulk een dochter te hebben. Ze knikten tegen het meisje, maar in hun verbouwereerdheid vergaten ze helemaal te eten. Schalen kwamen en schalen gingen, toen was de maaltijd afgelopen en het meisje, jong en blozend als het morgenrood, ging in het zijvertrek, sprong in het vat, dook onder in het Water-dat-de-mensen-omtovert, en kroop eruit, oud, krom, gerimpeld en zonder tanden. Zo kwam de oude toverheks weer binnen bij de koning en zijn vrouw, zij had een schotel met eten in de hand, zette die neer en zei:
- Mijn dochter, die jullie bediende, vertelde, dat jullie niets hebt gegeten. Daarom breng ik je nog wat. Je zult honger hebben. Eet.
Ja, de koning en zijn vrouw hadden honger, nu tastten zij toe, zij deden zich te goed, ze maakten de oude toverheks complimenten over haar lieftallige dochter; ze zeiden ronduit, dat zij gelukkig zouden zijn als zij ook zulk een dochter hadden, en toen zei de oude toverheks tegen de koning:
- Ja, je hebt je dienaren gestuurd om raad te vragen. Die raad zal ik je geven. Loop zover je kunt, net zolang tot je struikelt over een stuk hout, dat stuk hout moet je dan oppakken met je mes, je raspt het fijn in water en dat water laat je je vrouw drinken. En dan zal je wel zien.
- Is dat alles? vroeg de koning.
- Dat is alles, zei de toverheks.
De koning en zijn vrouw bedankten de oude toverheks voor haar
| |
| |
raad, de koning gaf haar een grote beloning, die zij weggeborgen hield in haar hand toen zij de deur opende. De koning en zijn vrouw gingen heen, ze waren blij en voldaan over hun bezoek. Zij wandelden en wandelden, zij liepen vele uren lang, maar de koning struikelde niet, neen, hij keek veel te goed uit naar elk stuk hout. Toen werden zij allebei mismoedig en ten laatste zei de koning tegen zijn vrouw:
- Ik geloof, dat de toverheks ons voor de gek houdt. Kom, laten we maar naar huis gaan.
En zij gingen naar huis. Maar vlak voor zijn drempel schoot de koning plotseling vooruit, hij tuimelde voorover, hij viel bijna, hij keek om en zag een stuk hout liggen, waarover hij gestruikeld was.
- Hè! zei de koning. Zou die oude toverheks ons toch niet voor de gek hebben gehouden?
En zijn vrouw klapte in de handen, ja, nu waren zij ineens weer blij en vol goede hoop. De koning stak zijn mes in het stuk hout en tilde het op. Zij namen het mee naar binnen, daar raspte de koning het hout fijn in water, en zijn vrouw dronk dat water op. Ja, en toen werd er na enige tijd niet één kindje geboren, maar er werden er drie geboren, drie allerliefste meisjes, wolken van kinderen, o, wat waren ze lief, de moeder kuste ze overal en de koning nam ze alle drie tegelijk in zijn armen. Uit pure dankbaarheid liet de koning kostbare geschenken brengen naar de oude toverheks in haar huisje in het grote bos. Van blijdschap werd de koning tien jaar jonger, dat was een vreugde in huis, de meisjes groeiden in haar wieg en zij groeiden uit de wieg, zij leerden lopen en praten en ze werden met de dag liever. De eerstgeborene heette Ramatoa, de tweede heette Raivo, en Ifara was de laatstgeborene. Ze ravotten en speelden, ze gingen dikwijls op bezoek bij de oude toverheks in het huisje in het grote bos en noemden haar grootmoeder. Ze werden groter en naarmate ze ouder werden, werden ze altijd nog mooier. Ramatoa was schoon, Raivo was schoon, maar de allerschoonste was Ifara, ze had ogen donker en glanzend als druiven, een mond rood als rijpe kersen, en 't was of rozen bloeiden op haar wangen, waar langs haar nachtdonker haar in lokken neerviel, neen, je had nooit zoiets liefs gezien. Maar Ramatoa en Raivo, die dikwijls voor haar spiegel stonden, schepten alle behagen in haar eigen schoonheid, zij beiden vonden zichzelf elk de schoonste en hadden er geen erg in dat Ifara schoner was dan zij.
| |
| |
Toen zij de huwbare leeftijd bereikt hadden namen zij afscheid van haar vader en haar moeder, voor wie haar jeugd zoveel vreugde was geweest. Zij deden haar schoonste kleedjes aan en legden een snoer van parelen om haar hals en haar armen, toen gingen ze naar de oude toverheks in haar huisje in het grote bos. Zij namen een haar uit haar hoofd en openden haar blinde ogen.
- Grootmoeder, zeiden zij, wij willen gaan trouwen en daarom trekken wij de wijde wereld in, om voor ieder van ons een bruidegom te zoeken.
De oude toverheks lachte.
- Ja, ja, zei zij, zo gaat dat als kleine meisjes groot worden.
Zij keek de drie meisjes aan. Zij zag, dat Ramatoa schoon was en dat Raivo schoon was, maar dat Ifara de schoonste was en de lieflijkste. Zij gaf Ifara een zaadje en zei:
- Jij, Ifara, neem dit zaadje, steek het in je mond, en als je op de plaats bent aangekomen waar je zult wonen, plant het dan in de aarde.
- Ja zeker, dat zal ik doen, zei Ifara, en lachend stak zij het zaadje in haar mond.
Toen gingen de drie zusters heen. Zij zwierven langs velden en wegen, zij liepen van dorp tot dorp, blij was de hemel en blij was het hart van de meisjes, alle drie genoten zij van het geluk van haar jeugd en van haar schoonheid, maar Ramatoa en Raivo vroegen zich af:
- Waarom heeft Ifara dat zaadje van grootmoeder gekregen?
Ze kwamen gedrieën langs bergflanken, waar landlieden de grond bewerkten voor de aanleg van rijstvelden, want in dat land werd heel veel rijst verbouwd, en zij vroegen:
- Zeg ons, gij die rijstvelden aanlegt, wie is de schoonste van ons drie?
En de bewerkers van de rijstvelden zeiden:
- Ramatoa is schoon en Raivo is schoon, maar de schoonste is Ifara.
Ja, toen waren Ramatoa en Raivo niet meer zo blij, zij werden jaloers, zij liepen vooruit en lieten haar zuster achter zich en Ramatoa zei tegen Raivo:
- We zullen haar de parelsnoeren van hals en armen doen, opdat zij minder mooi is dan wij.
Zo gezegd zo gedaan. Ze wachtten tot Ifara haar weer had in-
| |
[pagina t.o. 128]
[p. t.o. 128] | |
| |
| |
gehaald, rukten haar de parelsnoeren van hals en armen en zeiden:
- Waarom moet jij mooier zijn dan wij?
Ifara was bedroefd, niet om het verlies van haar tooi, maar om het gedrag van haar zusters, zij liep echter naast haar voort. Toen kwamen zij langs velden, waar mannen zwijgend rijst plantten en zij vroegen:
- Zeg ons, rijstplanters, wie is de schoonste van ons drie?
En de rijstplanters antwoordden:
- Ramatoa is schoon en Raivo is schoon, maar de schoonste is Ifara.
O, nu werden Ramatoa en Raivo boos, weer liepen zij vooruit en lieten haar zuster achter zich en Ramatoa zei tegen Raivo:
- Laten we haar haren afknippen, opdat zij minder mooi is dan wij.
Toen wachtten ze haar weer op, grepen haar vast, namen een schaar en daar vielen, zwaar en donker, al Ifara's mooie vlechten op de grond. Ifara had grote tranen in haar ogen toen zij haar zusters volgde, maar zij droogde ze snel en zweeg. Toen kwamen zij langs rijstvelden waar mannen wiedden, en zij vroegen:
- Zeg ons, wieders in de rijstvelden, wie is de schoonste van ons drie?
En de wieders in de rijstvelden antwoordden:
- Ramatoa is schoon en Raivo is schoon, maar Ifara is de schoonste, ook al zijn haar haren afgeknipt.
Neen, nu werden Ramatoa en Raivo wanhopig, zij wilden niet, dat Ifara schoner was dan zij, weer liepen zij vooruit en lieten haar zuster achter zich, en Ramatoa zei tegen Raivo:
- Wij zullen haar de mooie kleren uitdoen, die zij draagt en haar een kleed van biezen geven.
Zij trokken biezen langs de weg en bonden die bijeen. Toen wachtten zij tot haar zuster haar had ingehaald, grepen haar vast, trokken haar haar mooie kleren uit en sloegen haar het rokje van bijeen gesnoerde biezen om. Weer voelde Ifara de tranen naar haar ogen dringen, zij was nu de tooi van haar parels kwijt, haar lokken en haar mooie kleren en ging in een kleed van biezen als een slavin. Maar zwijgend volgde zij haar zusters.
Toen kwamen zij aan een put en die put was van de koning van het land, waarin zij nu waren en die koning was nog niet getrouwd. Zij dronken van het koele water en gingen bij de put zitten om te rusten. En Ifara nam het zaadje uit de mond, zij groef een kuiltje,
| |
| |
legde het zaadje erin en dekte het toe met aarde. Maar terwijl zij, afgewend van de anderen, bezig was, leekten haar tranen neer op de grond.
Toen zij daar enige tijd hadden gezeten kwam een slavin van de koning om water te putten. Een ogenblik bleef zij verbaasd staan en keek met open mond naar de drie lieve meisjes. Toen schepte ze haastig water, zette de druipende kruik op het hoofd en snelde weg, om de koning te vertellen van de meisjes, die zij bij de put had gezien. En het duurde niet lang, of een dienaar kwam bij de meisjes met de boodschap, dat de koning vroeg, of zij bij hem wilden komen. Zij stonden op en gingen, Ramatoa en Raivo voelden haar hart kloppen van verwachting. Maar Ifara liep in haar biezen rokje, iedereen dacht dat zij de slavin van de anderen was, en dat dacht de koning ook, toen hij de meisjes had ontvangen.
De jonge koning was verrukt over de schoonheid van Ramatoa en Raivo. Hij nodigde haar bij zich aan tafel, hij onderhield zich met haar, de verwachting had haar opgewekt en vrolijk gemaakt, en nadat zij gegeten hadden liet de koning haar naar een woning brengen, waarin zij met hare slavin zijn gasten zouden zijn.
Ramatoa en Raivo hoefden nu niet langer jaloers te zijn op Ifara, de koning lette niet op de slavin, neen, maar nu werden zij jaloers op elkaar, zij wedijverden met elkaar om bij de koning in de gunst te komen, zij gunden elkaar zijn gezelschap en zijn beminnelijkheid niet, en elk voor zich vroeg zich af, wanneer de koning haar tot zijn bruid zou kiezen. Op Ifara letten zij niet, zij was maar een nederige kleine slavin in haar biezenkleed.
Doch zie, op de plaats bij de put, waar Ifara het zaadje in de aarde had gelegd, schoot een boompje op, en dat boompje werd een boom met een hoge kroon. En er groeiden geen vruchten aan die boom, o neen, het was een wonderbaarlijke boom, de takken bedekten zich met zilver, met parels en koraal, met kostbare zijden weefsels en honderd andere schatten. Het was een boom vol rijkdom, de mensen kwamen toegelopen en reikten naar zijn takken, maar de kroon liet zich niet aanraken, want voor aller ogen werd de boom hoger, geleding hief zich uit geleding, de stam rees, slank en recht, en de kroon rees mee omhoog. De mensen stonden te kijken, ieder was begerig naar de heerlijkheden van de boom, maar ze konden er niet bij, als ze in de stam klommen rees de kroon hoger en bleef hen ontwijken, en in hun opgewonden verbazing riepen en schreeuwden zij allen dooreen. Op dat geroep kwam ook de koning
| |
| |
aangelopen, en ook Ramatoa en Raivo snelden toe, de mensen mompelden, toen zij de schone meisjes zagen en gingen op zij staan. Maar daar kwam, heel alleen en in haar biezenkleedje, ook Ifara aan, haar afgeknipte haren waren nu weer aangegroeid tot korte lokken langs haar lief gezicht. De koning keek met al het volk mee, hij zag de kostbaarheden aan die hoge boom, niets begreep hij van het wonder, hij zag de kroon van de boom hoger rijzen als iemand naar de stam stormde en erin klom en hij wreef zijn ogen uit.
- Wat is dàt! riep hij. Hoe komt die boom hier? Hoe is het mogelijk, dat een boom zulke schatten draagt en zo hoog is, en hoger wordt terwijl men naar hem kijkt?
Ramatoa en Raivo herinnerden zich het zaadje, dat Ifara van de oude toverheks had gekregen, die zij haar grootmoeder noemden, en zij herinnerden zich, hoe haar zuster, van haar afgewend, dat zaadje hier in de aarde had gelegd en het met haar tranen had besproeid.
- Wij kennen die boom! riepen zij.
En niet bevreesd, dat haar zuster, die zij tot haar slavin hadden gemaakt en die iedereen als haar slavin beschouwde, haar zou tegenspreken, zeiden zij tot de koning:
- Die boom is van ons!
En de koning antwoordde:
- Pluk dan de schatten die hij draagt, omdat zij jullie eigendom zijn.
Alle mensen zwegen nu, en Ramatoa en Raivo, trots en overmoedig, traden onder de boom en zeiden:
- Indien wij het zijn, die je geplant hebben, buig je dan naar ons, zijn we het niet, rijs dan hoger naar de hemel.
De stam van de boom sidderde, men zag geleding zich uit geleding rekken, hoger en hoger rees de kroon en beschermde de schatten in de wolken. De mensen die, het hoofd ver achterover en de ogen met de hand beschermend, hadden staan kijken, mompelden:
- Neen, de boom is niet van deze twee meisjes.
Beschaamd traden Ramatoa en Raivo terug en trachtten zich aan de blikken van de koning te onttrekken.
Daar trad Ifara naar voren, in haar kleedje van biezen, met een blos op haar wangen en met haar korte, nachtdonkere lokken. Ieder keek haar aan en ieder was getroffen door haar schoonheid en haar
| |
| |
bevalligheid. Zij kwam onder de boom en zei met haar heldere stem:
- Als ik de dochter ben van een koninklijke vader en een koninklijke moeder, en als het aan mij is dat onze grootmoeder je gaf, o zaad van deze boom, dan, takken van deze boom, buigt u naar mij. Is dit alles niet zo, rijs dan hoger naar de hemel.
Weer sidderde de stam van de boom, maar hij rees niet, neen, hij kromp, de kroon daalde, geleding schoof zich in geleding, onder de verbaasde uitroepen van de menigte kwam de kroon steeds lager en lager, toen bogen zich de takken en reikten hun schatten aan de handen van Ifara. Het meisje nam zilver en koraal en parels en zijden stoffen, toen stond zij met haar rijkdommen voor de koning en bood ze hem als geschenken aan.
- Zij is waarlijk de eigenares van de boom! riep het volk.
Maar de koning, versteld van wat er gebeurd was, stond met grote open ogen en keek naar Ifara. Hij zag haar ogen, blauw en glanzend als druiven, hij zag haar wangen, teer als dons en met de rozenblos erop, hij zag haar rode mond en de korte zijden lokken, die golfden langs haar gezicht.
- Is zij uw zuster? vroeg hij aan Ramatoa en Raivo.
- Ja, zeiden zij.
- Hoe hebt ge van haar uw slavin kunnen maken! zei de koning.
Hij lachte Ifara toe, hij nam hare geschenken aan, toen wendde hij zich tot de menigte en riep:
- Ik verklaar, dat deze mijn vrouw wordt!
En de mensen mompelden, het was een gemompel van instemming en blijdschap, het gemompel steeg tot een gejuich en gejubel. Maar Ramatoa, bleek van spijt en woede, verzette zich, zij wilde iets roepen, zij had de mond nog niet geopend of zij veranderde in een mug en zoemde weg voor de verbaasde ogen van de menigte. En toen wilde Raivo iets schreeuwen, maar bij het eerste woord veranderde zij in een kever en gonsde weg in de lucht, de mensen wisten niet hoe ze het hadden, ja, dat was de macht van de oude toverheks, die Ifara het zaadje had gegeven en die haar beschermde tegen haar jaloerse zusters.
Maar Ifara, met al haar schatten, werd de bruid van de jonge koning, zij trouwden en zij leefden nog lang en gelukkig.
|
|