| |
| |
| |
Tweede Bedrijf
Eerste Toneel
Arcite - Darius
(in een vermomming, waarin hij niet laat vermoeden wie hij is, komt uit het paleis. Van de andere zijde komt het knechtje Darius, die moeizaam een mand met houtblokken draagt)
Heb je voor het hout gezorgd, Darius?
Mooi. 't Is prachtig gezaagd. Alle blokken gelijk op maat. Cederhout en berkenhout. En hout van de noteboom. En kersenhout. Als prinses Emilia maar dènkt, dat ze zich misschien koud zal gaan voelen, dan zorgen, dat de mooiste, de beste, de droogste houtblokken voor het haardijzer liggen.
En vuurmakers erbij. Iedere avond moet haar lamp verzorgd zijn. Als ze gaat rijden moet het tuig van het paard zó glanzen, dat je jezelf erin kunt spiegelen. Als ze het huis uitgaat moet je om zo te zeggen zorgen, dat de weg is geëffend voor elke voetstap, die zij zet. Je moet alles net zo voorbeeldig doen als ik het deed, toen ik nog geen eerste dienaar, maar alleen een gewone knecht was.
(stilte, opgewekt)
Ik geloof, Darius, dat mijn grote ogenblik is gekomen.
(verrast)
Já, heer Arcite?
Hoe ter wereld is het mogelijk, dat je je nóg in de naam vergist! Moet ik je eraan blijven herinneren? Penteo, Pènteo is mijn naam.
Ik weet het, heer Arcite, Penteo, Penteo!
Alle goden, nou zeg je 't wéér. Hoor eens jongen, ik zal niet boos worden. Maar als ik je nou nog één keer die
| |
| |
ongelukkige naam hoor zeggen, die ik weiger over mijn lippen te laten komen, dan jaag ik je weg.
Ik dacht, dat het niet erg was, als we alleen zijn en niemand ons hoort.
Het veld, de bomen, de muren, de stenen, hebben oren. Onthoud dat.
En onthoud, wat er voor mij op zit, als de hertog er achter zou komen. De doodstraf staat op die naam.
Dat weet ik, heer Penteo. Ik ril, iedere keer als ik er aan denk.
Dus nóóit die naam. Nóóit! Verbeeld je eens, als nou die naam mij zou verraden.
Nou het grote ogenblik is gekomen, zoals u zei?
Ja.
(andere toon)
Maar het verleden heeft me genoeg geleerd, niet al te veel vertrouwen te hebben.
Hoe zo niet, heer... Penteo.
Kijk, in die toren was het. Die staat daar, als een waarschuwing.
Stel je voor, daarin opgesloten te zitten met het sombere vooruitzicht, dat dat je leven lang zal duren.
Ja. Dat is verschrikkelijk.
Toen zag ik de prinses, waarvan ik je sprak. Het grote ogenblik! Het was, alsof alle rampzaligheid in geluk verkeerde. Maar meteen werd weer alle hoop de bodem ingeslagen. Ik zat gevangen.
Maar u mocht er toch uit!
Ja. Zie je wel, dacht ik: het grote ogenblik is toch wel degelijk gekomen. Kun je je voorstellen, wat er in me omging?
Nou. Meteen hoorde ik mijn nieuwe ramp: voor immer verbannen en de dóód erop, als ik terugkwam. Voor altijd weg van háár, voor wie ik weer in de gevangenis als in een paradijs zou zijn teruggegaan, om haar dan elke dag te kunnen zien.
(andere toon)
Nee - misschien heb
| |
| |
ik helemaal verkeerd gedaan, jou in vertrouwen te nemen en mijn hart te luchten door je alles te vertellen.
O nee, zeer zeker niet. Ik zwijg als het graf.
Ik zwéér het bij de hemel en bij mijn ziel. Ze mogen mijn tong eruit rukken...
(hartelijk)
Ik denk eraan, hoe ik je bij die beul van een herbergier weghaalde, toen ik daar langs kwam en zag, hoe je geslagen werd.
U gaf hem er stevig van langs. Wat was ik blij, dat ik met u mee mocht,
(onstuimig)
Mijn leven lang blijf ik er u dankbaar voor. En op die dag, toen u uw gezicht ging veranderen, toen zei u ook: Darius, het grote ogenblik is gekomen!
Jij hadt het hard gehad. Maar je kunt je niet voorstel len, wat een ellende ik achter de rug had. Ontbering. Geen doel. Iedere stap leidde me verder van Athene. Altijd die kwellende gedachte aan háár. Tot ik zwoer: Ik ga terug. Ik ga ernaar toe. Ik waag mijn leven. Toen kwam dat ogenblik, dat ik, onbekend, als Penteo, en eerst nog in angst en beven, maar toen gerustgesteld, omdat niemand me herkende, hier knechtenwerk mocht doen.
Nou, u hoeft er geen spijt van te hebben. Het is goed gegaan. En u hebt het al ver gebracht.
(doorgaand op zijn gedachte, heeft spiegeltje uit de zak gehaald)
Nee, ik lijk niet meer op me zelf. Ik ben een ander.
Toen ik u voor het eerst zag zoals nu, dacht ik, dat ik weer een andere meester had gekregen
(in spiegeltje kijkend)
Maar toen was ik al veranderd. Ik geloof niet eens, dat het nodig was geweest me met hulpmiddelen een ander gezicht te geven. De ellende had meer gedaan dan een vermomming kan bereiken.
(kijkt eens naar hem om, bezichtigt zich dan weer in de spiegel)
De groeven van het leed. Die sporen van ont-
| |
| |
bering. Die holle ogen van smart. Och nee, jij bent nog een knaap. Jij weet niet, wat liefde is.
O jawel. Er was eens een meisje. Je hebt nooit zulke mooie haren gezien. Als ze je aankeek - nou! Toen ging ze met een ander. En dan denk je: nou maar kluizenaar worden of verdrinken.
Wat ben je nog een knaap. Met verdrinken of kluizenaar worden schiet je niets op. Je verlangt nóóit zo heftig te leven als dan. Je staat in gloed en vuur. Je krijgt besef van je kracht. Heel je hart komt in opstand tegen wat je in de weg staat. Zo ging het mij. En je waagt... je leven, zoals je ziet, dat ik gedaan heb.
Dan moet het een geweldig gevoel zijn.
(kijkt hem aan)
Maar 't is niet waar, dat uw ogen hol staan. Ze fonkelen. Dat komt zeker, omdat nu het grote ogenblik voor u is gekomen.
Ja. Er is over gesproken, dat ik nu in dienst van haar eigen kamerheer kom. Dan ben ik dikwijls in haar nabijheid. Stap voor stap kom ik er. Tot het eindelijke, èchte grote ogenblik.
Nee, dat ik haar ontvóér.
(schrikt van zichzelf)
Maar houd je mond, houd je mond!
't Is goed. Kijk, en dan laat ik hertog Theseus weten, wie ik ben. Dan zal hij trouwens al gezien hebben, wie ik ben!
(andere toon)
Maar wie weet, wat een teleurstellingen me weer staan te wachten.
O nee. Het gaat vast en zeker door. U moest maar eens weten, hoe ze hier allemaal over u praten. Je hoort niets dan goeds. Ze zeggen, dat er niemand is, die zo'n kansen maakt als u.
Ja. Darius, 't is mogelijk, dat mijn geluk tóch in de sterrenhemel stond, toen ik werd geboren.
Ja zeker. Dat geloof ik vast.
| |
| |
Ik vertrouw je te veel toe. Ik moet het mezelf maar vergeven. 't Doet me goed, er met iemand over te praten.
De toekomst lacht me weer een beetje toe. En nu, wees meer dan ooit op je hoede. Vergeet, dat je óóit mijn naam gekend hebt, die mijn naam niet is en niet mág zijn. Eerst als Penteo het doel bereikt heeft wordt hij weer...
| |
Tweede Toneel
Arcite - Darius - Meander
(staat recht, geeft meteen Darius een wenk): Mijn jongen, je hebt dit kleine werk met zorg gedaan. Doe het altijd op dezelfde wijze. Ik ben tevreden over je. Ga.
| |
Derde Toneel
Arcite - Meander
(komt, terwijl Darius weggaat, naderbij)
Je laat je oog gaan over alles, ook over de kleinste kleinigheden, Penteo.
Het valt licht, heer Meander, toezicht uit te oefenen over de bedienden en te zorgen, dat ze ook het kleinste werk tot tevredenheid van hun meesters en tot eigen genoegen verrichten.
De plichtsvervulling, die je van anderen vraagt, verg je ook van jezelf. Je merkt wel, hoe iedereen tevreden over je is. Onder het dienstpersoneel klom je op in rang; en zij, die je hebben te gehoorzamen, doen het graag. Hertog Theseus is zeer met je ingenomen.
Ik ben blij, dat mijn bescheiden werk de goedkeuring van de hertog mag wegdragen en mijn stoutste verwachtingen zijn overtroffen, dat hij er zelfs mee ingenomen is. Ik hoop, dat hij dat onder alle omstandigheden blijft.
Dat heb je zelf in handen. Je noemt je werk bescheiden.
| |
| |
En dat is het. Tè bescheiden, geloof ik. Het is altijd mijn toeleg, in de harten van de bedienden te lezen. Ik geloof niet, dat je van huis uit voorbestemd was voor het werk, dat je hier wilde doen.
Ik had...... door geboorte een andere bestemming, heer Meander. Het lot was mij niet altijd gunstig. Maar als het me tegenliep, was ik er niet de man naar, om bij de moeilijkheden te gaan neerzitten. Ik had geen andere reden dan blij te zijn, in het huis van de hertog te verblijven, waar ik het vertrouwen in mijn geluk kon terugvinden.
Je moedig ingrijpen op de laatste wei-jacht, toen prinses Emilia gevaar liep, heeft indruk op de hertog gemaakt. Hij was niet alleen vol lof over je moed, maar ook over de zekerheid in je optreden. Je moet ervaring hebben als jager op groot wild.
En je kunt zwaard en degen hanteren?
Ja zeker, daar heb ik grondige oefening in.
Dat komt je nu van pas. Want ik heb je iets belangrijks te zeggen, Penteo. Het is de wens van prinses Emilia, dat je page wordt in dienst van haar eerste kamerheer. De hertog heeft het goedgevonden en ertoe besloten.
Páge...? En in ùw dienst?
Ja, Penteo. En daarmee sta je ook ter beschikking van prinses Emilia, als zij een beroep op je diensten of gezelschap zou doen.
Ik geloof niet, dat er op het ogenblik ter wereld iets is, wat me meer zou verheugen dan dit, heer Meander, en wat meer mijn vertrouwen in de toekomst herstelt.
Ik heb je dikwijls gadegeslagen, je gedrag, je manier van doen, je ridderlijke houding. - Ik geloof, dat je een meer dan gewone geschiktheid hebt voor deze voorname taak. Ik spreek mijn volle vertrouwen in je uit en wens je geluk met de plaats, die je gaat innemen.
(in zijn blijdschap nauwelijks beheerst)
Het is wonderlijk, heer Meander. De weg, waarvan je verwacht, dat hij
| |
| |
naar je geluk leidt, voert je er zo ver mogelijk vanaf, maakt een bocht, en tegen alle verwachtingen in brengt hij er je ineens weer naar toe.
Denk nu niet meer aan die zorgelijke tijd van het verleden.
Nee. Ik denk alleen aan heden en toekomst. Dank, heer Meander. Ik zal het vertrouwen, dat u in mij stelt, niet beschamen!
Van nu af krijg je een ander verblijf toegewezen in het paleis. Kom, je nieuwe kleding ligt voor je gereed. De prinses verlangt je nog vandaag in de kleding van haar kleuren te zien.
Heer Meander. Ik had een vóórgevoel van... van een voor mij gewichtig ogenblik. U kunt u niet voorstellen, hoe groot mijn geluk en mijn dankbaarheid zijn.
Toon de eer waardig te zijn, die je op grond van je verdiensten is te beurt gevallen
(beiden af)
| |
Vierde Toneel
Darius - Palomon
(komt weer naar buiten, lege mand op het hoofd, zet de mand af als hij van de andere zijde een man ziet aansluipen. Het is Palomon, die zijn best heeft gedaan, zich onherkenbaar te maken)
Ik ben Darius, het knechtje van de eerste huisbediende Penteo. Penteo. Penteo. Onthoud vooral goed de naam, want daar mag u zich niet in vergissen. Maar hij is nu eigenlijk geen eerste huisbediende meer. Hij staat hier hóóg aangeschreven. Ik heb daarnet gehoord, dat hij page wordt bij de kamerheer van prinses Emilia.
Om die naam. Die lijkt op een naam, die veel voor mij
| |
| |
betekent. Die naam... Nee. 't Doet er niet toe. Je meester is wèl te benijden.
Dat is hij zeker, mijnheer.
Sta je op goede voet met hem?
O ja, mijnheer. Ik ben al een hele tijd bij hem in dienst. Hij heeft heel wat meegemaakt. Hij vertelt me veel.
Dat verwondert me niet. Er gaat iets van je uit, dat tot vertrouwen lokt. Je hebt tegelijkertijd iets mannelijks en kinderlijks.
Daarom kan het geen kwaad, als iemand zijn hart eens bij je uitstort.
Mijn meester zegt, dat hem dat goed doet. Maar ik vertel niets van hem - Alleen zijn naam, Penteo! Penteo. En dat ik voor hem door het vuur ga.
Dat is prachtig. Ik hoef niet meer te weten. Vertrouwen verdien je, als je kunt zwijgen. Ik zou je alleen willen vragen, het vertrouwen, dat je bij je meester hebt, te willen gebruiken, om bij hem een goed woord te doen. Ik zou hier graag in een of andere dienst komen.
En hoe moet ik u bij hem noemen? Anders dan u heet?
(kijkt op)
Zeg maar, een zwerver, die mèt zijn rang en stand zijn naam verloor en die het nederigste werk wil doen.
Het nederigste werk? U zei, dat u heer Penteo benijdde. Als u hier met het nederigste werk begint brengt u het misschien wel tot page van prinses Emilia zèlf.
Ja, als het maar in de stand van de sterren bij uw geboorte geschreven stond.
(pakt Darius hartelijk bij de hand)
Je bent een flinke jongen!
Zonder onbescheiden te zijn, waarom wilt u hier in dienst komen?
Zegt u 't gerust. Ze mogen m'n tong uitrukk...
| |
| |
Hoor eens. Je gezicht, je hele manier van doen wekken vertrouwen. Er gaat iets van je uit... dat iemand behoefte voelt met je te praten. Daarom zal ik je zeggen... Nee. Je bent te jong.
Om te begrijpen, wat een man tot de meest roekeloze onderneming kan brengen. Je hebt hier vóór je een zwerver, die van het ene avontuur in het andere raakte, zijn vrijheid verloor, ze terugwon en zijn hart brak.
(het herkennend van zijn meester, na een stilte)
Liefde.
(verwonderd)
Liefde? Ach, wat zou jij daarvan weten?
Als ze je ongelukkig maakt zeg je: kluizenaar worden of verdrinken. Maar met kluizenaar worden of verdrinken schiet je niets op. Nee. Je verlangt nooit zo heftig te leven! Je staat in gloed en vuur! Je krijgt besef van je kracht. Je hele wezen komt in opstand tegen wat je in de weg staat.
(verbaasd)
Hoe weet jij dat allemaal?
Wat ben je nog een knaap. Liefde, dat is, dat de wereld anders wordt, als je de vrouw ziet, die je gedachten vervult. Als je haar stem hoort, stroomt je hart vol warmte. Het geluk rust in haar handen. Als je samen bent is het, alsof de hemel je harten leidt. En als je van haar gescheiden bent, zit je met een hart, zó zwaar... zó zwaar.
(zucht diep)
(wijst naar zijn keel)
Dat je 't tot hiertoe voelt, nietwaar?
Is ze ver hier... vandaan?
Ze is zo onbereikbaar ver voor mijn verlangen, dat ik op weg naar haar toe mijn leven in gevaar moet brengen.
Ja. Dat is heel erg voor u.
(pakt spiegeltje uit de zak) Jij kunt niet weten, hoe ik er vroeger uitzag. Ik herken mijn eigen gezicht niet meer.
Die groeven van leed. Die sporen van ontbering. Die
| |
| |
(kijkt hem weer verwonderd aan)
't Is u aan te zien, dat u van verdriet veranderd is en mager bent geworden. Dat was bij heer Penteo ook zo.
(plotseling argwanend)
Bij heer Penteo... ook zo?
Ja. En nu mijn tong eruit, als ik er verder nog iets van zou zeggen. Maar nu. Nu wordt hij weer net als vroeger! Moed gehouden. U zult zien. Ik krijg gelijk. Als het doorgaat, wordt u page!
(kijkt hem argwanend aan)
Daar komt iemand. Zeg nog geen woord, dat je me hier gezien hebt. Ik verschuil me. Ik kom terug als ik je weer alleen zie. Wacht me dan. Als het zover is, vraag ik je hulp. Ik heb ze nodig.
En onthoud de naam: Penteo, Penteo!
(beiden af.)
| |
Vijfde Toneel
Ipolita - Emilia
Ik zag Penteo. Hij was erg in zijn schik. Hij kleedt zich haastig als page van je kamerheer Meander. Theseus heeft een verrassing voor hem, die hem bijzonder pleizier zal doen. De schenking van de rente van een stuk land, om hem in staat te stellen naar de eisen van zijn nieuwe stand te leven.
Ik ben blij te horen, dat Theseus gedaan heeft wat ik hem vroeg.
Theseus heeft hem deze gunst willen bewijzen, omdat er onder de huisdienaren van het hof nooit een tweede was, die zich zo onderscheidde door voornaamheid in gedrag en manieren en in het winnen van de achting van allen. En hij was vol lof over zijn ingrijpen, toen jij op de laatste weijacht door dat everzwijn werd bedreigd. - O Emilia, wat sloeg toen de schrik ons allen om het hart!
Mij sloeg de schrik niet minder om het hart. Ik vergeef me mijn eigen onvoorzichtigheid niet, me van de anderen
| |
| |
af te scheiden en geen acht te slaan op jullie waarschuwend geroep. Maar ik had voldoende tegenwoordigheid van geest, om op Penteo te letten. Hij was de snelste ridder vóór, hield mij in het zadel, bedwong het paard, joeg het ondier op de vlucht, maar was zo handig, het in de richting van de jagers te drijven, zodat het niet kon ontsnappen. Hij gedroeg zich als een volleerd jager.
Iedereen had er bewondering voor. Wat was ik hem dankbaar, toen het vreselijk gevaar voorbij was.
Je weet, dat Meander er zich op beroemt, de harten van de bedienden te doorvorsen. Hij is er van overtuigd, dat Penteo van voornamere geboorte moet zijn dan hij deed voorkomen, toen hij hier kwam.
Ik geloof, dat we er niet aan hoeven te twijfelen, dat dit hogere ambt hem toekomt.
| |
Zesde Toneel
Ipolita - Emilia - Onderofficier
(komt op, buigt voor Ipolita en Emilia en wendt zich tot Emilia)
Opperkamerheer Meander vraagt, of de page Penteo zich bij u kan aandienen.
De page Penteo. Je hoort het, lieve zuster. Wel, ik zal de page van de kamerheer graag zien.
(ze lacht de onderofficier toe.)
(hierdoor verlegen)
Goed, edele jonkvrouw,
(buigt en af.)
| |
Zevende Toneel
Emilia - Ipolita
Dat is de schildwacht, Ipolita, die, toen hij mij gelegenheid gaf de gevangen ridder te laten ontsnappen, inplaats van de schrobbering, die hij verdiende, een hogere rang kreeg bij de paleiswacht.
Nee, een bevel van Theseus. Theseus is een van die vastberaden mannen, Ipolita, die wij vrouwen dikwijls het tegenovergestelde kunnen laten doen van wat ze van
| |
| |
plan waren, als we hen maar doen geloven, dat de veranderde beslissing hun eigen verstandig besluit is.
In kleinigheden. Hij wilde de soldaat niet straffen voor een schuld, waarvan jij de verantwoordelijkheid droeg.
Ja, maar hij belóónde hem.
Je weet heel goed, dat hij dat alleen maar deed uit hoffelijkheid tegenover jou, om voor de paleiswacht te verbergen hoe pijnlijk het geval was.
Ja, juist. Zo heb ik het hem woordelijk gezegd!
(verwonderd - lacht)
Ik stem je toe: in kleinigheden... Maar hij was woedend op Palomon en vergeeft het hem niet, dat hij zijn vrijheid niet heeft afgewacht en de vlucht heeft genomen. Hij noemt dit onvergeeflijk voor een ridder.
Eigenlijk is die Palomon niet verbannen.
Na zijn vlucht wel. Het zou er slecht voor hem uitzien, als hij Theseus nog ooit onder ogen kwam.
Ja? Zouden jij en ik niet eens proberen genade voor straf voor die twee prinsen te krijgen?
't Is voor Theseus een afgedane zaak. Het herinnert hem aan Thebe. Je weet, hoe verontwaardigd hij toen was. En hoe doortastend!
O ja. En toch... het was op een smeekbede van vrouwen.
Wat bedoel je daar toch mee? Ik geloof, dat jij dikwijls aan die twee ridders denkt.
(stilte)
Theseus heeft al eens gezegd, dat hij tevergeefs ridders en jonge prinsen ontvangt, om hen in jouw gezelschap te brengen.
Tevergeefs? Hij doet er mij zo'n groot genoegen mee. En hij zou mij een nog groter genoegen doen, als hij ook die twee ballingen eens uitnodigde.
Soms komt de gedachte bij mij op, dat die twee ridders je besluiteloos maken en dat je goed deed - je erbij neer te leggen, dat ze de hele geschiedenis zijn vergeten.
En soms komt bij mij de gedachte op, dat ze de hele geschiedenis niet kunnen vergeten en dat ze te lang besluiteloos blijven, om terug te komen.
Ze weten, dat Theseus hun bittere vijand is.
| |
| |
En ze hopen, misschien zich met hem te kunnen verzoenen.
Kom, Emilia, wees verstandig. Wat kan er zijn tussen jou en die twee vrijgelaten gevangenen?
Niets... Een herinnering, hoe ze daar stonden... Hoe ze weggingen. Een blik. Een woord...
(nadenkend)
Er zijn van die vluchtige ontmoetingen, die laten voelen, hoe ze vóór hun beslissing zijn afgebroken. En als je me nou dwaas vindt, dan herinner ik je aan wat je zei, toen je voor de eerste keer Theseus nog maar één heel kort ogenblik had gezien.
Je zei: O Emilia, heb je hem gezien? Heb je hem góéd gezien?
(verward en lachend)
Zei ik dat?
Ja, dat zei je. Zo zie je, dat het heel aannemelijk is, dat iemand in één ogenblik góéd ziet.
(resoluut)
Emilia, zèg me. Wie van de twee?
(lachend)
Maar, lieve zuster, sprak ik van één van de twee?
(weet niet, hoe ze 't heeft, en omdat ze merkt dat de page komt)
Ik verwacht Theseus en Perotheus terug van hun wandelrit. Terwijl jij je page ontvangt, kijk ik naar hen uit.
| |
Achtste Toneel
Emilia - Arcite
(als page)
Prinses Emilia, uw eerste kamerheer droeg mij op, mij als de nieuwe page in uw hofstaat aan u voor te stellen en u mijn diensten en gezelschap aan te bieden, wanneer u daarom vraagt.
Het is goed, Penteo. Laat ik je eens zien in de kleding van je nieuwe waardigheid.
(gaat zo voordelig mogelijk staan)
Je ziet er uitstekend uit. Ik zei het al. Je hebt iets voornaams, iets ridderlijks.
(gaat in nog fierder houding staan)
| |
| |
Ik weet, dat je het vertrouwen verdient, dat de hertog en mijn kamerheer in je stellen.
Uit de woorden van de kamerheer begreep ik, dat ik hierbij veel aan uw bemiddeling heb te danken.
Toch niet, Penteo. Je hebt het te danken aan je voorbeeldige toewijding in de dienst van het huis. En de hertog wilde je de gunst ook bewijzen voor je moed en je dapperheid bij die gebeurtenis op jacht, toen het er een ogenblik zo hachelijk voor me uitzag. Mijn bewondering voor wat je toen deed was niet minder, dan die van de hertog zelf.
Ik zou niet aarzelen, als ik u weer in gevaar zag, en uw angstkreet hoorde, hetzelfde te doen,
(hartstochtelijk)
al waagde ik er mijn leven voor.
(kijkt hem aan. Stilte, dan)
Dat is een ridderlijk woord.
Als het nodig is, zal ik dat doen.
(andere toon)
Maar ik hoop niet, jouw leven of het mijne nog ooit in gevaar te brengen. Ik maak mezelf het verwijt, dat het gebeurde een gevolg van mijn eigen onachtzaamheid was. Een vrouw, die niet op zichzelf kan letten, behoort niet aan de jacht op groot wild mee te doen.
Als ik in uw gezelschap ben, behoeft u niet bang te zijn, ook aan de jacht op groot wild mee te doen.
Ik mag zeggen, dat ik ervaring heb en tegen elke omstandigheid en verrassing van de jacht ben opgewassen.
Je hebt zelfvertrouwen, Penteo!
Als ik u mijn diensten aanbied, moet u zekerheid hebben, dat u er staat op kunt maken.
Als u wist, hoe gelukkig u mij met die woorden maakt.
(kijkt hem verbaasd aan. Stilte. Dan)
Je doet me denken aan een ridder.
(een beetje geschrokken)
Aan welke ridder?
't Is alleen een indruk. Hier, - in die toren daar...
| |
| |
De hertogin en ik spraken er juist over. Daar zaten twee krijgsgevangen ridders uit het vijandelijke leger, dat Thebe overviel. Ze kregen na korte tijd hun vrijheid, maar werden als vijanden verbannen.
(haalt zwaar adem)
Ik heb, geloof ik, hierover wel eens horen spreken. De een heette... nee. Men heeft mij de namen niet genoemd, of ik herinner me die niet meer.
Ik zag ze eens daar boven op de omloop. De een onstuimig, onverváárd. Hij maakte de indruk van iemand, die geen aarzeling kende.
Dat zijn bruikbare ridderdeugden. Het was wel een man, die zijn vrijheid waard was.
Hij kreeg ze op voorspraak van een vriend - de hertog van Scythia.
(zich flink beheersend)
Heer Perotheus, die nu de gast is van het hof?
Ja. Hij droeg hem een warm hart toe. Je doet aan die ridder denken. Arcite heette hij.
(stilte.)
Een jonge man, wiens blauwe ogen zo hunkerend naar de hemel konden kijken...
Dat is niet iets, wat tot de eigenschappen van een ridder behoort.
U glimlacht bij de herinnering?
Om een klein voorval bij zijn vertrek. Hij kreeg de vrijheid, omdat hertog Theseus getroffen was toen vrouwen vertelden van zijn ridderlijk gedrag in Thebe. Aan hèm doe je niet denken.
(Stilte, andere toon)
Page Penteo, ik deel het vertrouwen, dat de hertog en mijn kamerheer in je stellen. De kamerheer zal je zeggen, wanneer ik je diensten nodig heb.
(af)
| |
| |
| |
Negende Toneel
Arcite - Palomon
(kijkt Emilia na en merkt de te voorschijn komende, maar nog halfverscholen Palomon niet op)
Een ridder, wiens blauwe ogen zo hunkerend naar de hemel konden kijken! Daar lácht een vrouw om. Maar ik. Ik was de onvervaarde ridder, die geen aarzeling kende. Het is duidelijk, zij heeft zelf in haar hart de keuze gedaan. O, nu te kunnen zeggen: die onstuimige ridder, die je niet vergeten kunt, en ik, op wie je staat kon maken toen je in gevaar was, zijn dezelfde; je hebt gekozen voor mij, je Arcite. O, nu te kunnen zeggen, dat ik Arcite ben, van koninklijke stam en naar stand en afkomst waardig, naar haar hand te dingen en haar ja te horen. Altijd speelt het geluk zijn wrede spel met mij. Want op hetzelfde ogenblik zou ik ontmaskerd staan voor Theseus, die in mij zijn bittere vijand ziet, en, woedend als hij maar herinnerd wordt aan wat in Thebe zijn toorn gaande maakte, geen genade zal kennen voor de balling, die spotte met het verbod, nog ooit in zijn stad terug te komen. Hij zou bovendien zijn huis en zichzelf de gunsten aan de valse Penteo niet vergeven en het vonnis verhaasten, om wraak te nemen over de schande van dit bedrog. En ik, die dacht, dat me niets meer in de weg stond - óók die ellendeling Palomon niet, die in zijn angst het niet waagt, zich hier te laten zien - ik kan het geluk, zo dicht bij, weer niet grijpen...
(woedend)
weer niet grijpen. Niets zou me zó helpen als te kunnen zeggen, wie ik ben. En niets zou me noodlottiger zijn, dan het te onthullen. De naam, die mijn eer is en die me tot zegen zou kunnen zijn, is me tot vloek. Als ik zó zeker van haar was, dat ik het haar kon zeggen, en zij het geheim zou bewaren, en ik haar kon ontvoeren. Maar hóé... En wannéér kan ik het zeggen...
(zit met het hoofd in de handen.)
(komt snel te voorschijn)
Ik denk, dat je daar de kans niet toe zult krijgen, Arcite!
| |
| |
(springt op)
Wie zijt gij?
Herken je mijn stem niet? Bah, weg met die vermomming!
(verstoort zijn vermomming, hij wordt Palomon)
Ja, Palomon. Ik heb je gejammer gehoord. Ik heb gehoord, hoe je met list en met leugen heer Theseus hebt bedrogen door je voor iemand anders uit te geven dan je bent.
En waarom anders sluip jij hier rond, dan om je voor iemand anders uit te geven dan je bent?
Toen ik je gejammer aanhoorde, had mijn vermomming me tè voldoende gediend, dan dat ik ze als list zou willen gebruiken. Neem ze weg, zoals ik het deed. Neem ze weg! Laat je zien, zoals je bent in je trouweloosheid, die tien, nee, die duizend keer verachtelijker is dan ik dacht. Terwijl ik vol pijn en kwelling jaar en dag van háár gescheiden ben, wier leven mijn ademtocht is, dacht jij, vrij spel te hebben, haar mij te ontroven en als valse page haar te ontvoeren.
Palomon, ik waarschuw je, - wéés op je hoede voor je woorden.
Daar ben ik niet in het minst voor op mijn hoede. Als valse page zou je haar ontvoeren, als je in je vermomde ziel niet te bang was, haar het bedrog te bekennen. Nee, 't is zoals je gezegd hebt! Dicht bij het doel, zoals je dacht, zul je 't niet bereiken!
Jij zult de laatste zijn, die dat belet!
Ik zweer je, dat ik de eerste zal zijn, die dat beletten zal. Dit ‘ieder voor zich’ heb jij gekozen.
Het is duidelijk, Palomon. Wij zullen de degens kruisen. Eén van ons is te veel.
Eén van ons is te veel. Jij.
Als ik niet val, en dat zal ik niet, dan zul jij sterven. Je hebt geen degen. Waar is mijn knecht? Mijn wakkere Darius, die voor me door het vuur gaat?
(roept)
Darius! Darius!
(tot Palomon)
Ik zal je laten zien, hoe ik de lafaard ben, voor wie je mij houdt, door te zorgen, dat
| |
| |
je een degen krijgt, aan de mijne gelijk, nee, een betere, als je wilt. Ik hoop, dat jij, die het zwaard verfoeit, niet zo laf zult zijn, de uitdaging niet aan te nemen.
Ik verfoei jouw trouweloosheid meer dan het zwaard. Ik neem de uitdaging aan.
| |
Tiende Toneel
Arcite - Palomon - Darius
(komt snel aangelopen)
Wat is er, heer Penteo?
Penteo? Penteo? Noem heer Arcite niet met zijn valse naam, maar zoals hij werkelijk heet.
Omdat hij van een vriend een bittere vijand werd, wil hij het verraden.
(het niet begrijpend)
Deze heer? Maar die zag er daar net anders uit. Ik heb met hem gesproken. Van mij weet hij niets! Hij vroeg mijn voorspraak bij u, om hier in dienst te komen.
Hij wist niet beter dan dat u heer Penteo was. Ik heb uw naam niet anders genoemd.
Nou weet hij beter! En hij zal nóg beter weten. Loop zo vlug als je benen je dragen kunnen, Darius, en haal voor deze heer een degen. De beste uit de wapenzaal, al moet het heer Theseus' degen zelf zijn!
Wat er tussen deze heer en mij is zullen wij in een tweegevecht beslissen.
Een duel op leven en dood!
(schrikt zich blauw)
Nee, heer Arcite - als niet u het is, die hem doodt, maar hij, die u doodt, of wie weet, hoe verschrikkelijk verwondt?
Je bezorgdheid eert je, Darius. Maar praat niet langer.
't Is maar, omdat u zei, dat het grote ogenblik voor u was gekomen.
| |
| |
Voor den donder, Darius, dit is het grote ogenblik. Ga en lóóp, en haal een degen.
(geschrokken, haastig af)
| |
Elfde Toneel
Arcite - Palomon
Dus jij hadt met Darius gepraat en je wilde precies hetzelfde doen wat je mij als bedrog verwijt? Dan had je 't getroffen, als je met die list er bij mij was ingelopen. Het zou mij gemakkelijk vallen, je aan Theseus uit te leveren.
Doe het als je wilt, Arcite, en voor dit gevecht terugschrikt.
(diep beledigd)
Terugschrikken? Voor wie houd je me?
Waarachtig, dat die Darius komt. Mijn vingers jeuken!
De mijne niet minder, om de degen te kruisen met hem, die mijn dame belaagt.
Zelfs als ik zou vallen, maar houd er geen ogenblik rekening mee, zelfs dán zal ze jou niet toebehoren. Ik sta hoog bij haar in de gunst, Palomon!
Dank zij je bedrog, dat je haar niet durft bekennen. Je noemde je naam een vloek.
Zo? Nog pas haalde zij herinneringen op aan de tijd, dat hier twee gevangen ridders in de toren zaten. Niet anders denkend dan dat ik page Penteo was, zei ze, dat ik haar deed denken aan een van die twee ridders en ze noemde hem Arcite. En weet je, hoe ze hem prees? Ze noemde hem onstuimig, onvervaard en iemand, die geen aarzeling kende.
Ik ben er gerust op, hoe ze over mij oordelen zal.
Over jou? Ze herinnerde zich je naam niet eens. Ze noemde jou spottend de jonge man met de blauwe ogen. die zo hunkerend naar de hemel konden kijken.
| |
| |
Evenals je trouweloos bent, ben je een leugenaar. Je liegt, dat ze met mij gespot heeft. Ik herinner me haar laatste woorden te goed, toen zij, Theseus trotserend, mij uit de toren bevrijdde.
Zij zou het geweest zijn, die jou de vrijheid gaf? Geen wóórd geloof ik.
Aan mij was het, zei zij, dat zij zou denken.
| |
Twaalfde Toneel
Arcite - Palomon - Darius
(komt aanhollen)
Hier is de degen, heer Penteo.
Nu geen woorden meer!
(heeft degen genomen en reikt hem Palomon aan)
Hier is je degen. Neem hem. Bekijk hem. Keur het staal van de kling. Probeer hem. Zwaai hem. Maak arm en pols los.
(trekt eigen degen, beproeft hem, en is onmiddellijk in de lust tot het gevecht)
Opgepast. Neem je stappen terug.
(ze gaan een paar stappen terug, naderen elkaar, houden de degens gekruist, daarna onmiddellijk in de gevechtshouding)
Moed, Palomon! Nou niet naar vogels en bloemen gekeken!
Maak je daarover geen zorg, Arcite. Ik denk aan de dame, voor wie ik vecht.
Dat zal mij te meer vuur geven. Ik vecht tegen hem, die haar eer belaagt.
Ik net zo, Palomon. Doe de eerste stoot. En ik verzeker je, dat ik hem beantwoorden zal!
(hun degens kletteren even tegen elkaar)
Heer Penteo, pas op! Toe! Toe!
(Bij het eerste gekletter van de degens komt Theseus met zijn gezelschap snel op.)
| |
Dertiende Toneel
Arcite - Palomon - Darius - Theseus (eventueel met gevolg) Perotheus - Ipolita - Meander.
| |
| |
Hé daar! Wat heeft dat te betekenen? Laat af! De dóód staat erop, als je niet onmiddellijk de degens strekt. Wie zijn jullie, vermetelen, dat je hier aan het hof met het blote zwaard wilt vechten?
(laten hun wapen zinken en staan beschaamd)
Waarachtig, Theseus, het is een schermutseling tussen een van je pages en... wie is de ander?
Ja! Mijn page Penteo is in gevecht. Met wie vecht je, Penteo?
Penteo, wie is je vijand?
(kijkt Arcite aan, dan buigt hij het hoofd)
Heer Theseus, ik geef mij aan uw handen over. Straf mij. Ik ben Palomon, die uw gevangene was.
(verbaasd)
Palomon, de gevangene uit Thebe?
De ridder uit de toren, Theseus, ridder Palomon, aan wie je de vrijheid gaf.
Aan wie ik de vrijheid gaf? Die ze nám, en op wat voor manier! Na die vlucht, Palomon, heb ik je het verblijf op mijn grondgebied ontzegd. Je hebt dat bevel overtreden en voor de straf, die erop staat, laat ik geen genade gelden. Je zult me zeggen, met welke bedoelingen je hier bent gekomen. Veel goeds zul je niet in je schild voeren.
Mijn bedoelingen waren niet... tegen u gericht.
Wat had je er dan mee voor? En waarom raak je slaags met de page Penteo?
(rechtstreeks tot beiden)
Wat hadden jullie?
Ik was in tweegevecht, niet met de page Penteo, maar met... Laat hij de moed hebben te zeggen, wie hij is.
Hoe heb ik het nu? Hij was de voorbeeldige huisdienaar, die ik als gunst de rang gaf van page in de dienst van een van de kamerdienaren aan het hof. Penteo - wat bedoelt de ridder?
(na een aarzeling)
Heer Theseus, ik kwam in uw dienst onder een naam, die niet de mijne is.
Maar wie ben je dan, Penteo?
Ik ben de gevangene, die niet vluchtte, heer Theseus,
| |
| |
maar die van u zijn vrijheid kreeg,
(verwijdert zijn vermomming)
ik ben... Arcite.
(verbazing en gemompel bij allen.)
Arcite? Ik val van de ene verbazing in de andere!
Ja! Ik herken hem! Hij is de ridder!
Ik leg me er op toe, de harten van de bedienden te doorvorsen. Ik herinner er u aan, heer hertog, u gezegd te hebben, dat deze man van voornamere geboorte moest zijn dan hij voorgaf, en de rang van page waardig.
Hoort u het, heer Arcite? Hóórt u het?
(woedend, tegelijkertijd)
Zijn rang van page wáárdig? Maar als hij is wie hij zegt te zijn, en waarachtig, ik herkèn hem, dan heeft hij zich als mijn vijand met leugens en sluw bedrog hier ingedrongen en heeft hij zich schuldig gemaakt aan het allerschandaligst gedrag! Wat zeg jij van je vriend, Perotheus, voor wie je instond en mij je woord gaf?
Ik weet niet, wat ik ervan denken moet. Ik ben teleurgesteld, dat hij mijn woord beschaamd heeft. Toen ik hem zag als je tafeldienaar, meende ik een ogenblik, me zijn gezicht te herinneren. Maar ik zette de gedachte van me af, omdat ik meende me te móéten vergissen. Het is mij een raadsel wat hem kan hebben bezield, hier weer terug te komen.
Jullie zult me bekennen, welke samenzwering je hierheen heeft gevoerd en waarom jullie, gezworen vrienden, met getrokken degen tegenover elkaar stond.
Wij waren in tweegevecht, omdat wij beiden werven om dezelfde dame.
Is de liefde in het spel? En waarom zouden jullie daar híér voor komen vechten? Wie is de dame, als ik vragen mag?
Zij verblijft aan het hof. Het is de zuster van de hertogin.
(gemompel en verbazing)
| |
| |
(onmiddellijk)
Stil daar! - De zuster van de hertogin? Gij zijt vermetel in uw keuze van een dame van hóge geboorte.
Ik beroep me op mijn afstamming in rechte lijn uit een oud koninklijk geslacht.
Wij zijn elkaar in afstamming nauw verwant. Het moet u bekend zijn, heer Theseus. Onze moeders zijn zusters.
En als neven en vrienden sta je elkaar nu naar het leven! Lang beraad is niet nodig. Ieder van jullie wist, wat hem te wachten stond, als hij onder mijn ogen zou komen. Jullie hebben zelf je vonnis over je afgeroepen.
Overhaast je niet in je besluit, lieve Theseus. Wat misdreven deze ridders?
Lieve Ipolita, je hebt hun misdrijf gehoord. Arcite had het verbod om op mijn grondgebied te komen en is een bedrieger. En Palomon heeft het recht op zijn vrijheid door zijn vlucht verspeeld.
Als Arcite een bedrieger zou zijn en de vijand, voor wie je hem houdt en die je daarom verboden hebt hier te komen, hoe kon hij dan zó'n voorbeeldig dienaar zijn van je huis, dat hij aller achting won en ook die van jou?
Verontschuldigt dit zijn bedrog niet als een zeer vergeeflijke list, die hem in staat stelde je te tonen, dat hij niet je vijand, maar je toegewijd dienaar wilde zijn? En wat misdreef Palomon, die uit handen van mijn zuster de vrijheid kreeg, waarop je zelf geen uur later zijn recht erkende om zijn ridderlijk gedrag in Thebe - en die nu zo grootmoedig is, een straf te aanvaarden, die hij niet verdient? Ik bewónder zijn gedrag.
| |
Veertiende Toneel
Arcite - Palomon - Darius - Theseus - Ipolita - Meander - Emilia
(komt in het midden op, staat vóór de kring. Er klinken roepen van vreugde en verrassing)
Ach! de ridder met de blauwe ogen!
| |
| |
(kijkt haar in verrukking aan)
Jonkvrouw Emilia!
En heb ik het goed... is de page Penteo wáárlijk de onvervaarde ridder Arcite, aan wie hij me deed denken?
(verheerlijkt)
Ik ben het, jonkvrouw Emilia!
O ja, daar sta ik voor in!
Mijn voorgevoel is juist geweest, Ipolita, - wat heb ik je gezegd? Ik wist, dat ze terug zouden komen. Theseus, bewónder hun moed.
Ze kenden je strengheid en wisten, wat er op het spel stond. Bedenk Theseus, ze hadden kunnen leven als prinsen in hun eigen land. En alles offerden ze op. Ze deden afstand van eer en naam. Ze werden zwervers. Ze getroostten zich ontbering en dienstbaarheid. En ze waagden hun leven. Het moet een groot doel zijn, wat hun voor ogen stond.
Het leven, dat zij wáágden, dreigden ze elkaar te benemen. Ze stonden met getrokken zwaard, toen wij hier aankwamen en ik ingreep.
O, hoe goed, dat je op tijd kwam, Theseus. Ik zou het verschrikkelijk gevonden hebben als het bloed van een van deze ridders had gevloeid. Maar hoe kunnen twee vrienden zó verdeeld worden, dat ze als vijanden tegenover elkaar staan?
Ze betwistten elkaars rechten, die ze zeggen te hebben op dezelfde dame. Zij was het doel, dat ieder voor ogen stond. En weet je, wie die dame is?
Je kent de vrouwelijke nieuwsgierigheid, Theseus! Ik ben verlangend het te horen!
Je bent het zelf, Emilia!
(stilte)
De hertogin heeft het gezegd. Jij bent het.
(stilte)
Ik zou teleurgesteld geweest zijn, als ik het niet was.
| |
| |
Ik wist, jonkvrouw, dat ge uw onvervaarde ridder niet waart vergeten!
(hard)
Wat moet ik doen!
(zachter)
Wat moet ik doen! 't Is waar, wat Emilia zei. Ze hadden waarachtig kunnen leven als vrije prinsen in hun land. En alles waagden zij erop. Vergeef me, maar ik kom onder de indruk van het doorzetten van wat hen heeft bezield.
(hard)
Nu ze vrij zijn van verdenking van samenzwering, zijn ze niet langer mijn vijanden meer! Ik stel ze vrij van straf!
(Goedkeurend gemompel)
De straf, die ze wisten, dat voor hen vaststond. Maar ik laat... de liefde voor de straf gaan.
Altijd treft mij de wijsheid van je inzicht, als je met jezelf te rade gaat, Theseus!
Daar zeg je een waar woord, Emilia!
Maar één vrouw kan geen twee mannen trouwen.
Dan moeten ze doen, wat ze deden. Vèchten.
Een vrouw is niet de buit, die de overblijvende uit een gevecht toevalt, Theseus!
Wat dan?
(krijgt plotseling schik in een helder idee)
Ik weet het!
(stilte)
Niet een gevecht op leven en dood.
(stilte)
Ik stel voor een ridderlijke tweekamp in stalen kuras, dat beletten zal, dat er één druppel bloed vloeit. Neemt gij die tweekamp aan, heer Arcite?
Je denkbeeld is als altijd uitstekend, Theseus. Ik neem het aan.
(er klinkt gemompel)
Er zal geen bloed vloeien.
| |
| |
(tot Arcite en Palomon)
De inzet in de tweekamp is ieders liefde. Zij geve u kracht.
Ze zet me in gloed en vuur!
De sterkste in die kracht zal de sterkste in de strijd zijn. Hèm zal ik toebehoren.
(opgewonden stemmen)
(tot Arcite en Palomon)
Aanvaardt ge die strijd?
Met de moed van de onverschrokkene!
Met al de kracht van mijn hart!
(door het dolle heen)
Ik weet, wie zal winnen!
Perotheus, wat zegt gij ervan?
De beide moedige ridders zullen ons een spannende tweekamp laten zien!
(druk geroezemoes)
(hen naar binnen nodend)
Kom heren, naar de wapenzaal! Kies met zorg uw uitrusting. Kies uw zwaard. Oefen u!
(Bij het naar binnen gaan zijn Emilia en Ipolita de laatsten. Ipolita houdt Emilia tegen)
| |
Vijftiende Toneel
Emilia - Ipolita
Je doet me verbaasd staan, Emilia.
Laat je het toeval beslissen, wie je echtgenoot wordt?
In de tweekamp van deze ridders beslist het toeval niet.
Zij vechten, wie de keuze krijgt. En je eigen keuze telt niet mee.
O, Ipolita, wat vergis je je. Niet de man kiest de vrouw, zoals hij denkt, maar de vrouw kiest de man, al weet hij dat niet.
Maar waar vertrouw je dan op?
Dat heb je toch gehoord, lieve Ipolita. Op de stèrkste in deze strijd.
(zij neemt haar zuster lachend bij de arm. Beiden af.)
EINDE TWEEDE BEDRIJF
|
|