| |
| |
| |
't Was in de lente...
Uit de correspondentie van een wildzang aan haar grootvader.
Maastricht 1 Mei 19...
Beste Opa!
Heden neem ik de pen op, om u den staat van mijn gezondheid te laten weten, en ik hoop van u dito.
O, gezellige, oude grootvader, wat vind ik het heerlijk, dat u mij een verblijf van een paar maanden bij oom Herman en tante Lucie aangeraden hebt. Ik vind ze allebei aardig en ze hebben een gezellig huis. Zij zijn echter, dat mag ik tegen u wel zeggen, omdat ze immers geen wèrkelijke oom en tante van me zijn: hij een echte oude vrijer, zij een echte oude vrijster. Ze kunnen, wanneer men er rekening mee houdt, dat ze broer en zuster zijn, heel goed
| |
| |
met mekaar overweg. Natuurlijk kibbelen zij den heelen dag, dat is voor hen een behoefte geworden, ik vind dit evenwel niet naar, het amuseert mij integendeel. En ik weet wel elke klip, die voor mij in hun huiselijke twistminnarij opdoemt, te omzeilen of om te zeilen. Als ik bij tante ben, vlei ik haar kanarie en vervloek ooms hondje, als ik bij oom ben, prijs ik zijn hondje en verwensch tantes kanarie: begrijpt ge, mon bien-aimé?
En wat ik van Maastricht denk? Geen stad zoo mooi en zoo oud en zoo rijk aan prachtige omstreken. Ik heb al veel gewandeld, gedoold, zoowel binnen als buiten de stad. 't Meest hou ik van Maastrichts ouwe kerken en van den St. Pietersberg met zijn omgeving. Vanaf deze hoogte zie ik de stad zoo prachtig ver liggen, in nevelen meest, met de torens en tinnen, en daar overheen luien de klokken en speelt het carillon. Ik zou nog veel willen schrijven, maar een kennis van oom, een zekere Max Wilde, een ingenieur bij de gemeentebedrijven, heeft met me afgesproken, dat hij me komt halen: we gaan samen naar
| |
| |
Valkenburg. Hij kan over een uur hier zijn, en ik moet dezen brief nog posten, me nog kleeden en mijn haar nog doen. Dag grootpapa! Ik sluit van oom en tante de beste groeten hierin, ontvang van mij een welgemeenden handdruk en wees hartelijk omhelsd.
Van uw, u eeuwig trouwe kleindochter
Miep.
Maastricht, 16 Mei 19...
Lief grootvadertje.
Ik heb uw briefje ontvangen. Het heeft me een beetje teleurgesteld, dat u, nu u ziet, hoe ik oom en tante zoo'n beetje om bestwil fop, er toe zoudt kunnen komen, ook niet meer steeds aan oprechtheid mijnerzijds tegenover u te gelooven. Ik merk u eerstens op, dat, waar ik u dit zoo openlijk vertelde, dit juist een bewijs van oprechtheid is, en tweedens - en hier ligt de oorzaak mijner teleurstelling - had ik gedacht, dat u, die tweemaal getrouwd geweest is, de vrouw beter kende en diensvolgens in zoudt zien, dat bij mij, in mijn ver- | |
| |
houding tot u, behalve de liefde (wat een woord, hè? zoo'n l, en 'n i en 'n e, en 'n f, en 'n d en nog 'n e) behalve de liefde zeg ik, ook de eerbied voor den ouderdom, die bij de oudvaders reeds een deugd was, overheerscht (ontleedt dezen zin eens: ziet u, zoo ingewikkeld schrijven leert men nu op de H.B.S.) dat ‘overheerscht’ heb ik van oom Herman, die het nog al eens dikwijls gebruikt tegenover mijn tante! Summa summarum, schenk me weer gauw algeheel geloof en vertrouwen. Ik, die in uw huis zoo'n hartelijke vergoeding vind voor het gemis van een ouderhuis, heb daar behoefte aan.
Hierna kom ik er zoo van zelf toe, wat nieuws te vertellen van huize Uylenburg. Er is een vermakelijke onaangenaamheid bij gekomen, en daarmee een hoofdstuk in mijn leven ingeluid, dat ik zou kunnen titelen: ‘de man in het spel’. Verbee'je, (vergeef me dat, ‘je’) dat tante meer dan woedend was, toen ik deze week 's avonds om half elf van een wandeling met Max thuiskwam. En we hadden nogal zoo nuttig gepraat, zelfs over de
| |
| |
sterren! Mijn jonkvrouwelijke hals doet nog zeer, als ik denk aan 't aldoor omhoog turen, dat ik deed, terwijl Max me de verschillende sterrenbeelden aanwees. Ik weet er wel geen steek meer van, maar daarom was ons gesprek toch wel van belang... voor dat oogenblik. Tante snapt dat niet met haar... verstand. (Vul de stippeltjes zelf maar in, want gedachtig aan 't ‘scripta manent’, durf ik daar niet het woordje ‘dom’ neerschrijven). En tante was zoo nijdig als een spin. Ze wees me minachtend op mijn jeugd, en ik meende al, dat ik met mijn een-en-twintig zoo'n aardig eind oud was! Ik dacht, toen ze 't zei: ‘was u nog maar lekker zoo jong!’ Want zij is al vijf-en-dertig, dat zag ik dezer dagen op haar legitimatiekaart. - Nu, ik ga verder. Wat tante wil is me niet recht duidelijk. Ik leefde, na haar bui, in de veronderstelling, dat Max er nou wel uit zou liggen. Maar jawel, eergister vroeg ze hem zelf op de thee, en toen hij gister kwam, was ze zoo lief tegen hem, als ik me niet herinner ooit tegen een man geweest te zijn. Zij straalde in zijn bijzijn en
| |
| |
liet hem zelf uit. En dat viel mij, in mijn kinderlijke argeloosheid, zoo mee, dat ik, toen hij weg was, tante omhelsde en zei: ‘o, tante, wat vind ik dat aardig, dat u, toen u zoo afgaf op Max, daar niets van meende en dat u nou weer zoo hartelijk tegen hem is.’ Maar tante weerde me af, en zei: ‘kind, je bent een domme gans, Max is onze huisvriend, versta je, de vriend van oom en van mij, en als wij hem hartelijk ontvangen, dan geschiedt dat allerminst om jouwentwille.’ - Ze dacht, dat ik zát. Maar ik lachte en antwoordde: ‘Tanteke, 't kan me niet schelen, wat uw opzet is, maar ik heb graag, dat Max komt, ik vind hem een schat en dus doet u mij een groot pleizier, als u hem op de thee vraagt.’ En weet u, wat ik er nog aan toevoegde? Ik vroeg: ‘vindt u hem ook geen schat?’ Nu, tante antwoordde niet, maar ging heen en gooide de deur hard dicht.
Met oom kan ik hoe langer hoe beter overweg. Gisteravond kreeg ik bloemen van hem. Ze staan nu op mijn schrijftafel en op de console. Ik vloog hem om den hals en aaide, uit dankbaarheid, zijn hondje. Ik heb hem
| |
| |
nog nooit zoo guitig zien kijken als toen.
Vanavond gaan we met z'n vieren naar een concert in de groote Staarzaal. Max heeft plaatsen gekocht: twee naast mekaar voor oom en tante, en twee op de volgende rij zitplaatsen voor hem en voor mij: dat had ik hem zoo aangeraden. Ik zie tante's zalvend gezicht al en ik hoor al de teleurstelling in haar stem als ze zegt: moeten Herman en ik hier nu gaan zitten?
Grootvadertje, ik zie, dat mijn papier vol is, ik moet dus eindigen. Ik schrijf u spoedig nog eens en zie ook heel gauw weer een briefje van u tegemoet. De groeten van huis tot huis! Ik breek af met het hart maar niet met de pen. Auf Wiedersehen.
Dein Miep.
Maastricht, 29 Mei 19...
Dierbare grootvader.
Om de veertien dagen of drie weken trouw een briefje van Miep, denkt u. Het is dan ook een mijner prettigste bezigheden, aan u te
| |
| |
schrijven, dat weet u. Ik moet u nog vertellen, hoe het gegaan is op het concert, waarvan ik u in mijn laatsten brief schreef. We waren dan gegaan en Max wees oom en tante hun plaatsen. Wij gingen samen achter hen zitten. Tante, een en al verwondering, vroeg, waarom Max niet vier plaatsen naast elkaar gekocht had? Dat ging niet, zei Max, alles was uitverkocht, behalve ‘die twee plaatsen en deze twee.’ Dat is wel toevallig, meende tante, en ze vroeg mij: ‘kind, zou je niet liever naast tante komen zitten, hier voor?’ Ik dankte beleefd en zei: ‘neemt u en oom maar gerust de beste plaatsen, ik zal wel hier blijven zitten!’ ‘Och,’ zei tante, ‘de heeren bij mekaar, ik dacht, dat dat prettiger was.’ - En ze hebben, oom zoo goed als tante, wel vijf en twintig keer omgekeken naar ons: tante telkens met een beminnelijk glimlachje naar Max, oom telkens met een beminnelijk glimlachje naar mij. Nou, over het concert zelf niets dan lof. De volle zaal publiek was met alles wat ze te hooren kreeg zeer ingenomen. Het was een strijkkwartet en een Beethovenavond. U weet, hoe
| |
| |
ik met Beethoven dweep. Ik speel nog wel eens een sonate van hem op de rammelkast van een piano, die tante er op na houdt. Ik heb dan ook erg genoten.
Overigens zijn deze laatste veertien dagen zonder schokkende gebeurtenissen voorbijgegaan. Alleen het gekibbel van broer-en-zus tusschen oom en tante neemt schrikbarend toe. Als oom de gordijnen dicht wil hebben, doet tante ze open. Als tante niet uit wil, wil oom per se uit. Ik ben ook zoo'n beetje een twistappel, maar oom staat altijd aan mijn kant, en dat vind ik zeker niet onprettig! Ik geloof, dat ik tante begin te doorzien. Gister liet Max roode rozen brengen, ‘voor de juffrouw, zei de jongen uit den bloemenwinkel.’ En Betsie, de dienstmeid, wou ze net aannemen, toen tante de gang inkwam. Ze hoorde dat ‘voor de juffrouw’ en riep: ‘geef dan maar hier.’ En ze nam de rozen en zette ze in een vaas op haar werktafel. Toen Max van morgen kwam, dankte tante heel hartelijk voor de aardige attentie, ze was er zeer mee vereerd. Ik zag, dat Max zijn lach niet kon bedwingen
| |
| |
en ik snapte het wel. Toen hij heenging, zei hij zachtjes tegen me, dat de bloemen voor mij waren bedoeld, en ik vertelde hoe het gegaan was, en hij zei, dat hij in den winkel toch duidelijk gezegd had: ‘voor de jónge juffrouw.’
Nou, als de jongen dat gezegd had, dan... had tante toch gerust de bloemen durven aannemen.
Lieve grootvader, ik moet eindigen, want daar komt net oom binnen. Hij heeft een ruiker roode rozen in de hand. En hij lacht, hij lacht, nee maar! Ik geloof, dat ik voor een amoureus dilemma sta. Duizend groeten en kussen.
De ta Miep,
qui t'aime.
Maastricht, 12 Juni 19...
Dierbare grootpapa!
Uw raadgevingen en terechtwijzingen zijn te laat in mijn bezit gekomen, dan dat ik ze tijdig ter harte zou hebben kunnen nemen. Ja,
| |
| |
ik ben lichtzinnig en behaagziek! En wat heb ik een leed over dit vóór mijn komst zoo leedlooze huis gebracht.
Dezer dagen was Max hier. We zaten alleen en ik speelde 'n wals: ‘Quand vous m'aimez’. En toen het uit was, pakte Max me van achter beet en hij wou me net een zoen geven, toen tante binnen kwam. Ze gilde en liep schreeuwend weg. Ik haar achterna, ik vond haar op haar slaapkamer, badend in tranen. Toen ze wat bijkwam, ging ze naar Max en, op strengen toon, verweet ze hem, dat hij op schandelijke wijze misbruik van de aangeboden gastvrijheid had gemaakt. Ik weet niet wat Max daarop zei. Toen ik 's avonds in de huiskamer kwam, ging tante, die piano zat te spelen, weg. Ik keek op het muziek-boek, wat ze gespeeld had, ‘Liebesklänge’ was de titel. Ik stond er nog naar te turen, toen oom binnenkwam. En wat er toen gebeurde: o, grootvader, ik word nog rood van sch... nee, van 't lachen, als ik er aan denk. - Oom Herman pakte m'n handen, ‘je t'aime, je t'aime’ zei hij snel. En ik: ‘och, dat vind ik
| |
| |
aardig...’ ‘O, merci,’ stamelde hij, ‘geef me een zoen...’
Ik gaf hem er een, en toen, waarachtig, hij, man van bij de veertig, vroeg mij, zijn een-en-twintigjarig ‘nichtje’! U ziet ons samen: symboliseerend de jeugd en den ouderdom, het komend geslacht en het vergaande. Ik schaterde zóó, dat tante kwam aangeloopen. ‘Tante, tante,’ zei ik, ‘oom Herman en ik gaan trouwen met Paschen!’
‘Is het waar?’ zei ze, en met weer verlevendigde hoop dacht ze luid op: wat jammer, dat ik zoo hard was tegen Max. Ik zei: ‘ja tante, dat vind ik ook, want, en luister nu beiden: Max en ik hebben ons in stilte verloofd, en heel gauw, als mijn grootvader van een en ander in kennis is gesteld, zullen we onze verloving bekend maken. Toen slaakte oom een vreeselijke kreet en tante kreeg een flauwte. En ze hebben dien avond niet gekibbeld!
En ziezoo, nu weet u meteen ook alles. Als de wroeging over mijn leedvermaak niet zoo knaagde aan mijn verliefd hart, dan was er
| |
| |
geen smetje op mijn groote geluk! En ik kan er niet eens vertrouwelijk over gaan praten, niet bij oom, niet bij tante.
Hartelijk omhelsd van uw overgelukkige, maar tegelijkertijd toch niet erg opgewekte
Miep.
Maastricht, 18 Juni.
Lieve beste opa.
O wat heerlijk! Dat u hem al kende! Hoe is het mogelijk! Uw hartelijke instemming is een zegen voor ons, dien wij met groote dankbaarheid aanvaarden. Ja, de vijf-en-twintigste van deze maand, - het is inmiddels op uw aanraden zoo vastgesteld, en alles wordt er naar geregeld - vieren we hier het verlovingsfeest. Oom en tante staan er op, dat het hier wordt gevierd, en deelen uw meening daaromtrent. Ze zijn er nou allebei echt gelukkig om en lachen om hun eigen ‘sotternije’... O, lieve, beste grootvader, ik kan niet zeggen, hoe heerlijk ik alles vind, en bijzonder ook, dat u zeker komt. Het zal een luisterrijk feest zijn!
| |
| |
Ik ben nou zoo gelukkig, zoo echt, echt innig gelukkig! U begrijpt dat, hè? En u begrijpt ook wel, dat ik het vandaag niet lang kan maken. Max wacht me weer, we gaan fietsen. Het is een schoone voorzomersche dag, hier staan alle ramen en deuren wijd open: En van hieruit zend ik u heel veel liefs en duizend groeten. In gedachten omhels ik u.
Uw Miep,
de gelukkigste aller stervelingen.
N.B. Lieve grootvader, voor ik het vergeet, gelieve, voor u afreist, den 24sten, aan de krant (voor tweemaal plaatsing) de volgende advertentie te doen bezorgen.
VERLOOFD:
Miep E.J. Vanberghe
en
Max Wilde
Ingenieur.
Den Bosch, } 25 Juni 19 -
Maastricht, } 25 Juni 19 -
|
|