| |
| |
| |
Laatste phase
De lente is in aantocht voor het ongeduldig hart. Reeds hebben de avonden dat eerste lengen der schemering, dat zoo kan beklemmen, en als ik iets van een vreugde voel, dan zou ik zeggen, dat het een verwarrende vreugde is, die elk oogenblik in haar tegendeel kan verkeeren.
De knoppen der boomen zwellen langs dien grooten verkeersweg, die via Turnhout voorbij Valkenswaard uit België komt in de richting Eindhoven, Nijmegen. De knoppen der gagelstruiken zwellen langs dezen weg en er staan nog kale treurwilgen, waardoor de wind hol vaart, maar het is of de takken reeds dat zwieren gaan krijgen, gelooverd als zij in hun lang neerhangen gauw genoeg zullen zijn. En in de slooten wast en heldert het water.
Nu beleven we dit, dit schouwspel, dat we nooit meer zullen vergeten, dit hoorspel, dag en nacht. De lentehemel zoemt en trilt er van, als een stalen hal van de hevige bedrijvigheid der machines. De weg zit tjokvol in drie-, vierdubbele rijen: tanks op de zware transporters, tanks zonder transporters, pantserwagens, alligators, kleine gevechtswagens, stukken geschut. Ook de witgeschilderde tanks zijn erbij, die van de wintergevechten in de Ardennen komen - rijen, rijen, rijen van Eindhoven tot Valkenswaard en verder, zonder onderbreking. En het stroomt, stroomt. Het is een oorverdoovend geratel, een stalen lawaai, een ijzeren gedruisch, dat alles ijzeren maakt, tot de mannen op de zware motoren toe, die, gehelmd, in hun uitrusting van leer en met hun monsterachtige brillen op, bij de opstoppingen heen en weer langs de colonnes rijden en, schreeuwend om boven al het razen der motoren uit te komen, hun bevelen geven. Meestal echter gaat het rusteloos voort, 's morgens, 's middags, 's avonds, 's nachts. De stad Eindhoven zit tegen den avond potdicht: men kan er niet meer in of uit. Tanks, trucks, lorries vullen de pleinen, de breedere straten, maar ook de smallere zijstraatjes, waar ze hoog en donker de lage huisdeuren blokkeeren. 's Nachts, in bed, hoort men dat gedruisch, zooals men het groote zeegeruisch uit de verte hoort. Het heeft een hoog zingenden, stalen toon, die uit dat gedruisch opijlt, ijl en bijna melodieus, en ik breng het in verband met sterren en met al de bedwelmende voorjaarsstemming der lenteverwachting van deze verlossende nachten.
De lente is dit. Als ik in de avondschemering met reeds hier en daar een opgaand licht er langs het opdoemen van die eindelooze colonnes van staal zie, die bedrijvige soldaten er langs en de stemmen hoor, die in dit razen verloren gaan, dat wak schreeuwen, dat een schreeuwen is van opgewektheid, dan begrijp ik de zenuwachtige en opgewonden, prikkelende
| |
| |
vreugde van het gevechtsbedrijf, waarvan de jonge Engelsche luitenant sprak, die bij ons was. Ik zelf heb een gevoel van vreugde, van eindelooze verbazing, dat zooiets mogelijk is, dat zoo'n verpletterende overtreffing mogelijk is van dien Duitschen waan het best uitgeruste leger ter wereld te hebben en zulk een logenstraffing van de belachelijke Duitsche laatdunkendheid van Hitler, die van deze tegenstanders sprak als van militaire idioten. En wat wij zien is slechts het kleine gedeelte, dat door ons étappegebied komt, maar in al de sectoren van de gezamenlijke geallieerde legers is er nu dezelfde bedrijvigheid ter verzameling van alle offensieve krachten tegen Duitschlands laatste verdediging: den Rijn.
Het is een industrieel bedrijf, dit leger met zijn groote moordende en vernielkrachtige machinerieën en geschoolde vakarbeiders. Het Duitsche leger berust op den traditioneelen, ten strijde trekkenden soldaat in den ouden zin, - het leger der Amerikanen en der Engelschen op den geoefenden, uitgerusten en gewapenden werkman. Tegenover dit geïndustrialiseerde leger der westelijke geallieerden is het nog maar gemechaniseerde, gemotoriseerde Duitsche leger verouderd, in dat moorddadige tempo, waarin legeruitrustingen verouderen. Niet alleen het gewapende leger is geïndustrialiseerd, maar ook het bedrijf van bevoorrading, het herstel- en opbouwbedrijf, dat meegebrachte stalen bruggen slaat, puin sloopt, wegen maakt, verlegt, verbreedt, telefoonverbindingen tot stand brengt, de pijpleidingen voor den benzinetoevoer aanlegt tot aan de fronten en naar de vliegvelden, spoorwegen herstelt en meegebrachte treinen laat loopen - de modernst uitgeruste Engelsche Roode-Kruis-treinen staan op het stationsemplacement in Eindhoven en fonkelnieuwe locomotieven en honderden en honderden wagons van het U.S.A. Transportation corps rijden over de spoorwegnetten van Frankrijk, België, Zuid-Nederland. Dit alles kwam over den oceaan; men zou de grootschheid der inspanning reeds bewonderen zoo het aan land gebracht had kunnen worden in ongeschonden, onverdedigde havens. Maar het is aan land gebracht aan den voet van dien fameuzen Atlantischen muur van beton en staal, in havens, die van de eerste af aan veroverd moesten worden op fanatieke verdedigers en die geheel werden verwoest. Ze lagen nog onder vuur van vijandelijke artillerie, luchtbombardementen en V-wapens, als op de meegebrachte drijvende kaden, van rails voorzien, zóó uit de scheepsruimen de locomotieven opstoomden. De Engelschen hebben een kerniger woord dan wij voor arbeidskracht. Manpower, zeggen zij. De manpower, en de grootschheid van wat haar inspanning bereikt, leest men van dit
alles af. De Duitsche oorlogsinspanning, onder vredestijd nochtans en over veel langer tijdsruimte en waaraan, van den aanvang der krijgsbedrijven af, geheel
| |
| |
Europa dienstbaar was, verbleekt bij deze manpower, bij de krachtsinspanning eener gedisciplineerde democratie. De paradoxie dezer democratie is, dat zij tot deze krachtsinspanning slechts in staat is om wille van den oorlog en onder diens discipline en nimmer in den vredestoestand dier wereld, dien men met deze oorlogsinspanning toch beoogde. De wezenlijke en doorslaggevende Duitsche fout is, dat men, na het eigen oorlogsapparaat in het veld gebracht te hebben, op den onmiddellijken épateerenden indruk daarvan voortbouwde en niet voorzag, dat de beginselen van mechaniseering, waaraan het zijn kracht en slagvaardigheid ontleende, zelf heenwezen naar het volkomen geïndustrialiseerde krijgsbedrijf en dat geen land daartoe een machtiger potentieel en een moderner vlucht had dan Amerika. Men hoonde het zelfs, zooals Goering, die het openlijk bluf noemde, tot deze bluf hem nu verplettert. Natuurlijk schuilen alle krachten niet in de democratie, veeleer in het kapitaal, dat haar de discipline oplegde. De Vereenigde Staten konden een rijkdom aanwenden voor het groote doel, en Duitschland moest voor zijn doel Europa verarmen en uitputten tot op het gebeente. De superieure Duitsche soldaat als ‘vechtjas’ is wellicht geen mythe, maar gedrildheid weegt in dit krijgsbedrijf niet op tegen het geschoold werkmanschap van den soldaat der geallieerde legers, die den Duitscher, schoon Hitler verzekerd had, dat, waar die stond geen macht ter wereld hem weg zou krijgen, voor zich uitveegt in een aanhoudend panische vlucht. Tegen dit krijgsbedrijf is de Atlantische muur een bijna argelooze fictie, en de romantische Rijn met zijn wacht zal het evenzoo afleggen tegen deze harde en onverbiddelijke nuchterheid der perfecte machine.
Dagen lang duurt die groote stroom. En met elken dag, dien hij langer duurt, wint het hart aan zekerheid. Men zou het noorden, dat ‘noorden’ waarover we altijd opnieuw weer praten, dit willen laten zien, dit willen laten hooren, als de meest afdoende bemoediging. Vóór één Mei, zeggen onze captains, die zich op een goeden morgen reisvaardig maken, om te vertrekken.
Vóór ze vertrekken, voorgoed, - want ze zouden, na hun overwintering, gaan als het front in beweging kwam - zijn zij, na den strijd bij Nijmegen in de richting van den Rijn, al een paar keer naar Kleef geweest. Ze komen er van terug en hebben voortdurend één woord in den mond: tèrrible, tèrrible! Als ze er bijzonderheden van vertellen - hoe er nog slechts lage muurbrokken staan langs wat eens straten waren, hoe de Bulldozers een verkeersbaan ruimen dwars door het puin heen - lachen zij voortdurend. Dat lachen is zeer merkwaardig - het is aanstekelijk ook voor ons. Toch
| |
| |
is dit geen lachen van domme pret of van leedvermaak. Het is ook niet een verlossende lach om de eindelijke vervulling van een ongeduld. (Men herinnert zich, hoe bij ons destijds het nieuwsblad De Residentiebode gretig gekocht werd om een sensationeele beschrijving, bij het begin van den oorlog al, van de puinhoopen van Keulen - het relaas kwam tegemoet aan de illusie, die men zich reeds maakte, en beschaamde deze ironisch. De Duitschers waren woedend, zelfs nadat men hun had uitgelegd, dat het maar een grapje was; en zij hadden gelijk, want juist omdat het een grapje was, was ons volk, dat een gulden voor een nummer van het blad betaalde, diep teleurgesteld!) Hun lach is ook geen lach van voldoening van wraak of vergelding, omdat zooveel puinhoopen van Engelsche steden nu beantwoord zijn met nog meer en vreeslijker Duitsche puinhoopen - (de lach van volk en kind als Jan Klaassen zijn streken thuiskrijgt). Het is een zenuwlach van ontzetting en verbazing over deze zelfvernietiging, over de domheid van het Duitsche fanatisme, een verloren strijd zóó te rekken, dat ook in de laatste Duitsche stad geen steen meer op den anderen blijft - een lach over de groteske consequentie van de door Duitschland geïnaugureerde strijdmethode der totale vernietiging in den totalen oorlog, over de onbegrensde mogelijkheden der menschelijke vernielingen die in één dag klaar zijn met iets wat aan opbouw geslachten vergde, - een lach, die voor de Engelsche onverstoorbaarheid een welkome uitweg is voor een ontstelling, waarvoor ze geen woorden vinden. (Dat de aanblik van vernielingen, naarmate het vernielde waardevol is, hilariteit verwekt, bewijst de uitbundige reactie op Amerikaansche films van smijtpartijen in winkels met kostbaar porcelein.)
Het vertrek der beide Engelsche officieren valt op een zonnigen voorjaarsmorgen - reeds is er een eerste teere bloei van kleuren in den tuin. Zij behooren met een gedeelte van de groundstaff der R.A.F. tot de laatst geblevenen in het dorp. Het is een uittocht, als een uittocht op de trompetten van de lente. Er gaan groote, beslissende dingen gebeuren aan dat geweldige, in beweging gebrachte front. Het is alsof de wind, mèt den voorjaarssmaak, reeds dien smaak in den mond stuwt eener verloste, weer blijde, oorlogslooze wereld, na een oorlog zóó lang.
De voor Duitschland zoo catastrophale afloop van het drama heeft zich in enkele weken voltrokken. Terwijl uit het oosten over een front van de Oostzee tot den Balkan de legers van Konjew, Zhoekow, Malinowsky,
| |
| |
Rokossowsky en Tjernakowsky onweerstaanbaar, altijd de Duitschers voor zich uitdrijvend, aanstormden op Weenen en Berlijn, stroomden in het westen de legers van Eisenhower en Montgomery den Rijn over, als een vloedgolf, langs niet meer te tellen overgangen: men wist nauwelijks, waar de zich verdeelende spitsen bleven in het ineenstortend, verwarde Duitsche rijk. Reeds kon Eisenhower een proclamatie tot het Duitsche volk richten: Uw regeering heeft opgehouden te bestaan. In een der étalages van een bazar in Eindhoven hangt een reusachtige kaart van de beide fronten. Dag aan dag ziet men de twee linies elkander dichter naderen in een snel en zeker toenijpenden greep.
's Avonds vuurt een eenzame Duitsche zender het toegetakelde leger en de radelooze burgerij tot een laatsten weerstand aan. Wehrwölfe zetten aan tot ondergrondschen strijd (dien ze hier zoo verfoeiden!) - een studentin vertelt, met in de stem het gemaniëreerde lachje van de onvervaarde heldin, hoe ze samen met een kameraad, die haar een revolver in de hand duwde, twee Engelschen, die op niets bedacht waren, ‘niedermachte’. Luisterend naar den Hamburger-Bremen-zender hoor ik de laatste dronken redevoeringen van den Engelschen verrader Joyce, die den indruk geeft, met de flesch in de studio te zitten: The battle of Berlin is the battle of Britain - valt Berlijn, dan zal ook Engeland vallen.
En in de avonduren bij het geluid van den nachtelijken voorjaarswind aan 't donker raam hooren we de eerste stemmen, die de vreeslijke onthullingen brengen van de Duitsche concentratiekampen, welke door de geallieerde opmarschen zijn blootgelegd: duizenden tot op het geraamte uitgeteerde menschen, schimmen uit een vaal doodenrijk, duizenden naakte, uitgemergelde lijken als takkenbossen opgestapeld in rijen, tot heuvelruggen in de bosschen van het kamp, of tot een warhoop van rompen, armen, beenen met wagenvrachten neergestort in een kuil. De stemmen, die vertellen, zijn ingekeerd, dof, zooals het tranenloos geworden gelaat dof moet zijn van wie over zulke gruwelen moet spreken. Het is te erg voor pathos, voor hevige uitdrukkingen. Zij, die het meemaakten, zagen te veel. Wat zij te vertellen hebben was in zijn onwerkelijkheid van verschrikking te zeer een dagelijksche, zij het spookachtige werkelijkheid. Het zijn stemmen met den doffen weerklank nog der riolen van menschelijke beestachtigheid, waaruit deze wrakken, als drenkelingen uit de diepte van water, zijn opgevischt. Het vergassen van massa's, van tienduizendtallen; het levend verbranden; moeders, gedwongen zelf haar kind in het vuur te gooien, verminkingen, het doodranselen, moorden, moorden, dag aan dag; het inspuiten met ziektebacillen door Duitsche doctoren;
| |
| |
het villen van menschen en de onnoembare dingen, waarvan vrouwen zeggen, dat zij er niet over kunnen spreken.
Wanneer men zich van de laatste Duitsche werkelijkheid, die men nog niet in het aangezicht zag, al geen illusie meer maakte, dan is het toch nog net, of bij deze ontmaskering van het monster de spieren verlammen in de oogen, die zich openspalken voor deze ontzetting. Men kan slechts God aanroepen en om zijn Michaël vragen voor deze verschrikkingen van Satan. Geen medelijden met Duitschland, geen toegeeflijkheid, geen schuldig vergeten. Zoo men het met donker Afrika vergelijkt, beleedigt men den primitieven natuurmensch der tropen, die, wat hij ook aanbidt, nimmer dit heeft aanbeden - en hoe heeft het Duitsche volk zijn Hitler en partei geaduleerd! Geen medelijden, zelfs niet zoo er een honderdmaal verzwaard Versailles komt, want in het medelijden, dat Duitschland zou ondervinden, zou het laatste glimpje blijven smeulen van dit vreeslijk vuur tot het weer aanwakkering vinden zou in een herkregen Duitsche kracht. De oorlog bevat indrukwekkende lessen, en zijn hardste is, dat hij de oogen wijder dan ooit heeft geopend voor datgene, waartoe Duitschland in staat is, als men het tot macht laat komen. Ik word wee als ik de bezinningskwartieren der Duitsche krijgsgevangenen voor de B.B.C. hoor. Zij beroepen zich op het Duitschland der romantiek, bedelven hun leiders onder beschuldigingen, bitter dat het is misgeloopen, maar het eerste woord van berouw, het eerste Duitsche nostra culpa moet nog worden gehoord.
Het is een dramatische strijd in Berlijn, waar de Duitschers vechten achter de straatbarricades en in de stations van den ondergrondschen spoorweg. Het is een strijd, waartoe ze de Russen in Moskou, de Engelschen in Londen hebben willen brengen, met de onverschilligheid van den van zichzelf vervulden Duitschen overwinnaar voor den doodstrijd van den overwonnene. (Het Russische heldengedicht van Stalingrad maakten zij tot het hunne!) Nu voltrekt zich aan hen dit vreeslijk gericht, dat zij, zwelgend in hun Sieges-bewustzijn, anderen met grootsprakige voorspellingen hebben toebedacht. Van de onmetelijke ruimten naar oosten, westen en zuiden (Afrika), die zij de grootste overwinningen aller tijden noemden, zijn zij teruggedrongen tot een verloren post hunner eigen hoofdstad. Wat hebben die onmetelijke ruimten, in zoo kort tijdsbestek gewonnen en weer verspeeld, weinig te beteekenen bij het slechts trager of sneller wenden van hun onvermijdelijk lot - een paar jaar eerder of nu. Want men moet volgens hen de feiten meten met den maatstaf van de tijdvakken der geschiedenis zelf, die haar phasen heeft van eeuwen,
| |
| |
- die eeuwen der toekomst, die die van het duizendjarig rijk zouden zijn, - òf waarvoor Duitschland dood zou zijn, zoo zeiden zij, als het zou verliezen, - en het heeft verloren!
Hitler zelf voert het commando over de Berlijnsche bataljons, zoo luidt het bericht... aus dem Führer Hauptquartier...
Maar het einde van den oorlog schijnt niet te mogen komen zonder nieuwe rampen voor het vaderland. Het moegeplaagde volk van het noorden, het volk dat hongert in de westelijke provincies hebben reikhalzend uitgezien naar de eindelijke hervatting der krijgsoperaties in ons eigen land, die ook het afgesnoerde gedeelte boven de rivieren van den vijand zouden bevrijden. De doorstoot over Maas en Waal door de oostelijke provincies naar de Waddenkust deed voor 't gansche land de hoop herleven - voor hoevelen hangt de redding af van een dag, een uur - en beteekende de snel opeenvolgende bevrijding van nieuwe steden, nieuwe dorpen, nieuwe streken. Wel verbleekten misschien hun namen voor die belangstelling, die, adembenomen, den strijd volgt in Berlijn en van dag tot dag de groote ontknooping verwacht. Maar toch, in die bevrijde streken was die jonge vreugde, waarin wij de onze herkenden dier zonnige dagen van dat najaar van 1944. Daar, evenmin als hier, was die vreugde onvermengd: het vaderland betaalt ze duur, die uren van blijdschapsuitzinnigheid! Want het verliezende Duitschland geeft ons de ruime maat van wat het ons heeft toegedacht - als ‘ze hier ooit weg zouden moeten’ (Seyss Inquart kon daar ook zoo onbeschaamd op zinspelen). Het Duitsche leger trekt terug met zooveel mogelijk schade, zooveel mogelijk vernielingen, zooveel mogelijk puin voor ons. Deze vijand nu liet zijn resten achter in de westelijke provincies, die resten zijn daar door den doorstoot naar het noorden afgesneden, - zelfs de afsluitdijk is hun versperd. Ze zijn de gevangenen in het duivenslag en niets staat hun te doen op dit oogenblik der laatste stuiptrekkingen van Duitschland dan zich over te geven. Maar dat doen ze niet. Ze laten de vesting Holland, waartegen helaas het Canadeesche front vastloopt, belegeren en begaan die laatste misdaad: in die gebieden der delta van Nederland laten ze den daar gevaarlijksten, doch bedwongen vijand van ons los: het water, en maken dien tot
hun bondgenoot. Ze blazen den Wieringerdijk op, geven Noord-Holland aan het water prijs en openen de Noordzeesluizen bij IJmuiden. En het water, die groote, grauwe slokop, stuwt in de voorjaarswinden zijn spoelende, klaterende vretende golven weien, velden en akkers over en slaat huizen en hoeven op drift van een volk, dat niet de uitputting nabij is, maar dat over de uitputting heen zijn van honger stervenden telt in
| |
| |
alle wijken zijner groote steden. Het water ginds, puin en doode steden in het gebied der rivierscheidingen, verwoestingen in het zuiden in stad en dorp met overal de haardloozen, die overwinterenden in stallen en hokken, het is de bittere, meedoogenlooze, met voorbedachten rade opgelegde prijs, dien wij, na alles, aan Duitschlands verloren oorlog moeten betalen...
|
|