Het hongerend westen
Wij spreken nu linecrossers, eenigen der velen die uit het noorden door de linies heen over de rivieren komen, waartoe zij de donkere nachten kiezen, en zij vertellen ons van de ellende in de groote steden der beide Hollanden, waar honger en kou wordt geleden, en ze laten ons foto's zien. Ik hoor bijzonderheden over Amsterdam, waar het een noodwinter is, erger, zoo verzekert men ons, dan wij ons kunnen voorstellen. De beelden, die men mij voor den geest roept, laten mij niet meer los. Den heelen dag moet ik er aan denken, ik huiver, alsof ik over dat verlaten en bar asphalt dwaal in den snerpenden en ijzigen wind.
Wij hooren, hoe in Amsterdam, in dien noodtoestand ten gevolge van het kolengebrek, in zuid en oost duizenden boomen gerooid zijn, hoe houten bruggeleuningen afgebroken worden, hoe in Cattenburg, Joden-Breestraat, Anthonie Breestraat de oude huizen met tientallen worden gesloopt, het plaveisel der geteerde houten blokjes tusschen de tramrails wordt opgebroken: doorhuiverd van kou, in hun dunne kleeren, zijn de menschen ijverig in de weer om wat brandstof te veroveren. De Duitschers laten de straatrooverij oogluikend toe, tot zij zien, dat er iets gepakt wordt wat zij zelf kunnen gebruiken, dan schieten zij eens onder het bedelaarsvolkje, dat zij van de Amsterdammers hebben gemaakt.
Trams rijden er al lang niet meer, de straten zijn doodsch. Er is geen electrische stroom, in de koude huizen zit men 's avonds met een kaarsje, als het er is, - met wat carbid, en meest in 't donker.
Het vuil wordt niet meer opgehaald. Hier en daar liggen groote, openbare vuilnisbelten, waarin hongerige honden en kinderen graaien. De watervoorziening in de stad stagneert. Op aanplakbiljetten wordt gewaarschuwd zuinig met water te zijn, en de karigheid wreekt zich in de vreeselijkste vervuiling. De sanitaire inrichtingen geven verstoppingen door gebrek aan waterspoeling. Maar de Duitscher maakt niet veel omslag. Heerscher van de straat, hurkt hij er met afgestroopte kleeren in hondsche schaamteloosheid op neer.
De foto's geven een levendigen indruk van de vreeselijke werkelijkheid: leege straten - want wie waagt zich buitenshuis bij den moedwil dier verschrikkelijke Duitsche politie - en in die leege straten groepjes kleine zwervers op pijpesteeldunne beentjes, die in met touwtjes bijeengebonden bekleedsels steken, welke men geen schoeisel kan noemen. Alle armoe, alle ontbering heeft zich in die flarden van kleeren genesteld, en in de doorhuiverde lichamen knaagt dat groot, leelijk dier: de honger.
Honger! heeft een oud man op een bordje geschreven naast de bank,