| |
| |
| |
Naar huis
Nu kunnen we naar ons eigen huis, naar onze woonplaats Waalre. Het dorp was al eerder bevrijd, op dien dag, waarop de Engelschen tot Eindhoven doordrongen. De feestelijke vlaggen hangen nog uit als we per auto den tocht maken - met een klein aanhangwagentje voor koffers en pakken van het heele gezin. De weg is vrij langs Vlierden, Ommel, Asten, Heeze en Geldrop. Wij krijgen een bewijs van vrijen doorgang mee, een kaart in oranje en zwart, Nederlandsche binnenlandsche strijdkrachten, Interior military forces of The Netherlands: het triomfantelijke Engelsch is het verslagen Duitsch als tweede taal voor den medebewoner van het vaderlandsch huis komen vervangen. De vertaling is prompt: persoonsbewijs, identitycard; until, tot; the, de. De drukpers, die zulke formaliteitspapieren drukt, is in 't verborgene verrassingen en verlangens vooruit. Deze Freepassages zijn gedrukt toen de Duitschers nog hoog en breed baas waren. De Duitschers hadden indertijd hùn formaliteitspapieren in gedrukte stapels al klaarliggen, toen wij nog rustig sliepen, op aansporing van onzen minister-president, en als er toen een naar ons was overgewaaid zouden we ons gek de oogen hebben uitgewreven.
Het is een heerlijk weer, een morgen, die traag uit de nevelen tot zonneschijn is verklaard; zilverachtig, blond is het licht, het is alles zeer stil, de kalme agonie van September.
Vlaggen en oranje, overal waar we langs komen, en te midden der vreeslijkste verwoestingen. Vlierden, wat ziet het eruit! Die kleine kom van het dorpje aan een wegkromming, een brinkje, wat boomen, een kerkje en waar de hamer klonk uit de smidse en de verdroomde torenslag, - nu is het puin, nu zijn het geblakerde muren. Er is fel gevochten in dit dal der Aa, de beek, waarnaar de weg zoetjes afhelt. Bosschen en boomenrijen langs den weg hebben doorspleten kruinen, stammen liggen afgeknapt tegen de bermen. Langs den weg liggen de wrakken van Duitsche wagens en Duitsche kanonnen, sommige stukken geschut zijn recht in den vuurmond getroffen, de loop hangt versplinterd uiteen als de teruggelegde schil van een banaan. En Ommel, het landelijk bedevaartsplaatje tusschen Asten en Deurne, wat een ravage! Hier stonden eenige boerderijen, geslachten oud, met zware daken half riet, half pannen, bijeen gegroept onder hooge linden in de nabijheid van het dorpsche kerkje met zijn ranke torenspits. De boerderijen zijn neergebrand, in puin geschoten. Het kerkje staat er nog, maar je kijkt er dwars doorheen en zijn torenspits is het kwijt. Toch, tusschen de puinen, nog een blijde, zegevierende vlag aan een stuk overeind gebleven gevel! Asten: nieuwe vernielingen; bij het kanaal:
| |
| |
nieuwe verwoestingen. De brug over het kanaal, die door de Duitschers is opgeblazen, is door een Engelsche brug vervangen. Er is een druk verkeer langs den weg van Engelsche legerwagens, dat zoemt onafgebroken langs ons heen met dien telkens zwaren zóef bij het onmiddellijk passeeren. Alles wat Engelsch is wordt bejubeld, vele Engelsche wagens hebben oranjevlaggetjes, en kinderen langs de wegbermen roepen en wuiven: Hallo Tommies. Hallo Tommies! Er staat een kanon rechtstandig tegen een huisgevel op, alsof het er tegenop heeft willen klimmen, in het veld liggen gekantelde Duitsche wagens, uitgebrande Duitsche tanks, telefoon- en lichtleidingen liggen gebroken. Soms rijden we langs een rijtje graven en zien de lage witte kruisjes. Ergens staat een groepje Engelschen in 't zonnig veld, dicht bij elkaar rond een net gedolven graf, waarin zij een gesneuvelden kameraad hebben neergelaten.
Het is een beeld van verwoesting, en toch is er overal in dit frontgebied te midden van al die teekenen van een verwoeden strijd een heldere, sterke stemming van vlaggen en van feest, het blijde besef der pas herwonnen, jonge vrijheid. In Eindhoven zien we het massale puin van gansch een weggeslagen hoek en de ravage van vernielde Engelsche wagens - de verwoestingen door het bombardement op den dag, dat de stad haar bevrijding vierde, een dag, die uitliep op een avond van verschrikking, geweeklaag en rouw.
En na eenigen tijd hebben we ons dorp bereikt. Reeds worden we in de straat herkend. En dan eindelijk rijdt de auto voor het huis. De kindergezichten hebben zich in den auto voor de ruitjes gedrukt. De kleine monden weten niets te zeggen dan: ons huis! Het is een vertrouwd herkennen, na al die maanden dat we weg waren en het gezin was opgebroken.
Het is een hol en geheel leeg huis, het ontruimen is grondiger gebeurd dan men zich had kunnen voorstellen: tot vaste spiegels, planken uit kasten, kasten zèlf, kelderrekken, belleidingen zijn weggebroken: er is niets meer in. Zelfs het speelgoed der kinderen is verdwenen.
Ik moet eerlijk zijn. Bij het geduldig opsporen van het weggehaalde, waarbij de een die betrapt wordt den ander verraadt, leert de ervaring gauw genoeg, dat niet de N.S.B.-politie alleen het allemaal gedaan heeft. Een ambteloos rijks-Duitscher uit Eindhoven, die in deze afbraak handelde en er Nederlandsche koopers voor vond, en eenige lieden die een huis, waaruit de N.S.B.-politie den boel weghaalde, als vogelvrij domein beschouwden, hebben nog eens nagestroopt: van de achtergelaten boeken zijn op deze wijze nog koffers vol weggesleept. Maar de N.S.B.-politiemannen kunnen er zich moeilijk op beroepen: ook zij verdeelden dezen
| |
| |
zonderling geconfiskeerden boedel onder elkaar tot huiselijk gebruik: tot in Helmond toe moet het uit hun woning worden teruggehaald. Deze opsporing lijkt op een wederroof, waarbij men zich bezwaard en een slaaf van zijn geschonden en gehavend bezit voelt. Hechten aan dingen? Wij willen er niet meer aan hechten. (Wij hechten er in waarheid ook niet meer aan, bij zooveel puin in de wereld.)
Bij Arnhem zijn de Duitschers erin geslaagd den kop van de wig in te drukken, de overgang over den Rijn is prijsgegeven. Maar de stoutmoedige onderneming heeft de overgangen over Maas en Waal in Engelsche handen gebracht.
Hier in ons dorp zitten we nog midden in het frontgebied. In het dorp zelf is geen venster beschadigd. Maar in de dorpen van den omtrek dreunen de kanonnen. Aan beide zijden van den corridor, die de eerste dagen hier en daar een breedte had van niet meer dan drie kilometer, zit het nog vol Duitschers, zij hebben op de smalste punten den corridor eenige malen doorbroken - dan stonden de Engelsche colonnes van den aanvoer uren lang stil op den grooten weg. Bij Best aan het Wilhelminakanaal heeft de op en neer golvende strijd dagen geduurd. Als eindelijk het geteisterde dorp, dat eenige keeren van bezetter verwisselde, blijvend in Engelsche handen is, hooren we de bijzonderheden over de opzettelijk aangerichte vernielingen der Duitschers, - daar als elders in de dorpen, waaruit zij teruggeslagen zijn. (Want langzaam maar zeker worden ze langs de flanken van den corridor weggedrukt.) Weinig dingen worden zoo herhaald als hun vreeslijk faecesgeklieder: huizen, die er van binnen van dreven, gang, traphal, traptrede voor trede, de leuning, alles hadden zij bevuild. In de kelders gebruikten zij de weckflesschen, in de keuken de potten en pannen; en japonnetjes en onderjurken uit de vrouwelijke garderobes hadden als closetrollen dienst gedaan. Dit is typisch voor den Duitschen soldaat, dien schitterenden improvisator, volgens Goebbels, in oogenblikken dat hij terug moet trekken. Ik vrees, dat het zelfs typisch is voor den Duitscher in het algemeen, die overigens scatologische termen en uitdrukkingen met zoo'n voorkeur en zoo'n welbehagen gebruikt.
Laat ik mijn muizenissen, de storing mijner idylle toch niet zwaar nemen en niet van streek raken door wat ongerief in het weer moeilijk bewoonbaar, laat staan comfortabel maken van het leege huis. Mijn schaamte bestraft mij als wij op een stormachtigen avond zitten met een jongen vriend, die als interpretor in het Engelsche leger aan het vastgeloopen-front langs den bovenloop van de Maas is geweest. Daar zitten
| |
| |
in een verdronken land bij een verdronken huis in een bootje op den zondvloed in een droeve wereld menschen en kermen om redding. Zij hebben geen vee meer, geen huis, geen land, geen kleeding, geen bed. Eenmaal gered trekken zij van dorp naar dorp, waar slechts verlaten straten zijn, doorschoten huizen en puinhoopen. Tot zij eindelijk weer in een bewoonde wereld komen, waar zij zich te goed doen aan een kom dampend heete erwtensoep, ze klemmen de handen er omheen, - en reeds vinden ze het leven weer draaglijk.
Allerlei units komen door het dorp, zij overnachten, soms blijven zij twee, drie dagen, soms langer, voor een rust, de Tommies van de supply vinden inkwartiering voor weken. De najaarsvlagen geeselen de velden, waarvan de laatste oogsten zijn weggehaald, en de zanddreven tusschen de bosschen van ons dorp zijn modderpoelen, 's avonds herkeert dat donker land tot zijn toestand van baaierd. Er is een groote vriendschap ontstaan tusschen de Engelsche soldaten uit Londen, uit Yorkshire, uit Kent, uit Wales en Schotland en de menschen van ons dorp. Waar ze in huis vertoeven zijn ze voor onderdak gevraagd en voor de wederzijdsche begeerde gezelligheid in een zij 't slechts schaars verlichte woning - waarvoor zij, de Engelschen, de petroleum meebrengen - terwijl het buiten koud is of regent in de duisternis. Als er een piano is, wordt er piano gespeeld, waar geen piano is, speelt de Tommy harmonica of mondorgel, de Schot zijn bagpipe. Hij leert zijn liederen, hij leert den kinderen de Engelsche kinderversjes en spelletjes. Of hij vertelt van zijn vrouw, zijn kinderen, zijn moeder of verloofde en laat foto's rondgaan, terwijl het jongste kind, met zijn baret op, op zijn knie zit en hij zelf met een oranjemuts het hoofd heeft getooid. Al de jongens dragen Engelsche distinctieven, die moeder op de mouw moet naaien. Er zijn honderd middelen om over de bezwaren van het taalverschil heen te komen en in het Engelsch-Brabantsche discours begrijpt men elkaar van beide zijden. Inderdaad, de Engelschman is slechts gelegenheidssoldaat. Hij is vader, hij is echtgenoot, verloofde, zoon, hij heeft zijn job, en nu moet hij vechten. Hij voelt niets voor dezen oorlog, niets voor zijn langen diensttijd, maar hij ziet in, dat het noodzakelijk is dezen oorlog voor het land te voeren, en daarom doet hij er zonder eenig morren aan mee. Hij maakt een door en door gezonden indruk en hij overstijgt als soldaat, als lid van het leger, zeker verre ons recruten- en kribbebijterbegrip van den
Nederlandschen soldaat. Hij is schuw voor elk fanatisme, hij is uit op het behoud van het leven van zichzelf en van zijn kameraden, maar hij heeft vertrouwen en eenig zekerheidsgevoel in de wetenschap,
| |
| |
te behooren tot een machtig uitgerust, voorbeeldig georganiseerd leger, dat dat strategische meesterstuk der invasie volvoerde, dat niet roekeloos is, waarin alles gedaan wordt voor de relatieve veiligheid van den soldaat, - die economie met menschen. Hij weet, dat zijn legerleiding met gemak afziet van een snel en briljant succes, dat evenwel veel menschen zou kosten, om genoegen te nemen met een succes op vertraagden termijn, dat gelukkig veel menschen spaart. Hij berust in de tragische deceptie van Arnhem, waardoor de Duitschers meester bleven aan gene zijde der rivierscheidingen, maar na het genoemd te hebben haast hij zich te spreken over de onwrikbaarheid van het bruggehoofd bij Nijmegen, waardoor in elk geval twee der drie beoogde rivierovergangen in Engelsche handen zijn. Hij snoeft niet, zelfs niet op Churchill, voor wien hij zijn groote bewondering uitspreekt, op nuchteren toon. Volmondig erkent hij, dat Churchill de groote en geniale man is in dezen hun oorlog, maar hij voegt er onmiddellijk aan toe, dat geen erkentelijkheid daarvoor hem na den oorlog zal handhaven, omdat de algemeene Engelsche opvatting is, dat Churchill voor het naoorlogsche Engeland niet deugt. De Engelsche soldaat staat in karakter en geaardheid dicht bij ons. In heel zijn huiselijk verkeer met ons is hij net als wij, met denzelfden familiezin en denzelfden hang naar huiselijkheid. Onze taalverwantschap met het Duitsch is van een nabijer graad dan die met het Engelsch, doch een onoverbrugbare klove scheidt ons van de Duitschers. Van de Engelschen scheiden ons taalverschillen, maar een opvallende overeenstemming van geaardheid verbindt ons. Als iets in deze ontmoetingen bevestigd wordt dan is het wel dit: dat wij geen Germanen zijn in den strikten en krampachtigen Duitschen rassenzin en niet in dien half en half anthropologischen zin der Germaansche mythe, maar dat wij, naarmate wij de Duitschers vreemd zijn, verwant zijn aan het Angelsaksische.
Eens op een avond komen er honderd man in het duister aan met hun vreeselijke en vervaarlijke tanks, en zij moeten, bij het barre weer, onderdak hebben. Als we drie, vier adressen zijn afgegaan hebben we ze allemaal ondergebracht. Ik zelf bied er twintig verblijf aan. Ik maak er niet zooveel omslag mee als karthuizervader Willibrord tegen Diedericks krijgsmansbee. Maar ik heb dan ook slechts een leeg huis aan te bieden, dat door het gezin nog niet is betrokken - de mannen echter hebben zelf hun bedden. In gezelschap van den jongen Engelschman, die het krijgsvolk komt te nacht in onze woning leggen, een sergeant, veronderstel ik, moet ik in een donker, waarbij men geen hand voor oogen ziet, en in regenweer er op uit, om dat krijgsvolk, dat zijn tanks ergens in
| |
| |
de bosschen heeft geparkeerd, op te sporen. Wij vinden hen ergens, nadat wij hun stemmen hebben gehoord. Electrische lantaarns lichten even en de groote, dikke regen streept erin dicht bij de modderige plassen van den donkeren grond. Ik ga hun voor en hoor de mannen achter mij praten. Ik hoor de ziepende zuiging van hun laarzen, het piepende wrijven van hun waterproofs en met een vlaag het troffelen van den regen daarop. In huis gekomen geef ik een korte, verontschuldigende verklaring, waarom het huis zoo schuurachtig leeg is, zonder eenig comfort. Zij evenwel trekken hun laarzen uit en gaan naar boven, het drijft en druipt waar zij gaan en staan. Zij scheren zich op de badkamer voor een stukje spiegelglas, dat zij zelf hebben, en bij het licht van een kaars, die ik hun heb gegeven. Zij maken het zich behaaglijk in de leege kamers, zij spreiden hun bedden, of ze op een vloer moeten slapen of niet op een vloer, that is not a matter. Zij voelen zich prettig, zij zijn onderdak en ze liggen droog, nu kunnen zij luisteren naar den regen tegen de ruiten, die hen niet meer deert.
Met den sergeant ga ik naar het eenig bewoonbaar vertrek. De kaars op tafel, de Engelsche sigaret, en ik haal er een flesch brandy bij, oud, bruin en geurig. We missen een haardvuur, maar we hebben allen goeden wil om het niet koud te hebben, na een paar brandy's voelen we ons al warmer. De wind joelt om het huis, de regen striemt de zwarte, gordijnlooze ruiten. We praten, en mijn gast vertelt van het eeuwig slechte weer na de landing in Normandië: regen nacht op nacht, en tanks, lorries en trucks verdronken in de gaten in den rotsachtigen bodem, want men had zich moeten ingraven - moeten inhakken eigenlijk - omdat er anders geen dekking was. Bij dat weer sliep men buiten, in of onder een truck, - zoo is onderdak zijn bij regen voor een Engelschen soldaat reeds meer dan hij verlangen kan.
Maar Cherbourg en Caen en het Maas-Scheldekanaal, het zijn groote avonturen voor dezen jongeman, - er is echter een grooter, dat zijn hart vervult. Hij laat twee foto's zien: een Engelsch meisje en een Fransch meisje, het meisje, dat hij achterliet, en het meisje, dat hij ontmoette. Hij is inderdaad benijdenswaardig jong, en hij is knap, een regelmatig, flink gezicht, donker, hij is bescheiden, hij is, wat men noemt, áárdig. En ik kijk naar die twee meisjes. Dat vrouwelijke van jonge meisjes tusschen al dat staal en al dat gemotoriseerde van den oorlog doet zoo wonderlijk aan - altijd met een reminiscens aan bloemenweiden in de lente, waardoor zij wandelen, met hem. Niets weet ge van die kinderen met haar geposeerde lachje dan dit, dat haar mond den zijnen heeft gekust, en dat de eene hem darling noemde en de andere: mon chéri. Zij zijn beiden meisjes, die men lief noemt. Bij de eene denk ik: jij, die werd verstooten. Bij de
| |
| |
andere: jij, aan wie dit trouweloos hart het laatst zijn ijdele trouw zwoer. Maar hij geeft mij een heel anderen uitleg. Het Engelsche meisje ging bij zijn afwezigheid met andere jongemannen om, men had hem dat geschreven. En nu is de andere foto de foto der toevlucht van zijn behoefte aan troost en zoete wraak. Want de ontrouwe vrouw heeft altijd haar zuster, die voor haar schadeloos stelt. O menschelijk hart! Daar rollen die tanks naar den Duitschen Rijn, met het leger, dat Duitschland zal verdelgen, dat Europa een ander aanschijn en de wereld een nieuw bestel zal geven. En voor al deze jongens is het de feitelijke nevenzaak, voor hun beste uren hebben ze wel wat anders aan hun hoofd, dingen die hun nader aan het hart liggen en hen meer vervullen: het verrukkende en bedwelmende spel der liefde. (Het andere is duty, strikt en streng verplichtend en te eerbiedigen, maar Goddànk als je er vanaf bent!)
Een keer gaat de jonge sergeant nog naar ‘zijn mannen’, zooals hij zegt. (Ik veronderstel, dat hij sergeant is, hij draagt geen officiersdistinctieven, doch een kroontje op de mouw.) Zijn mannen vraagt hij, of het all right is. En het is all right. Ik deel met hem een slaapkamer. We zijn met een kaars, waarvan de vlam flakkert, naar boven gegaan, net als in een romantisch kasteel. Een kamerscherm geeft hem en mij ieder onzen kamerhoek. Ook de krijgsman eindigt zijn dag op sokken, en de battle dress met de portretten der meisjes erin komt over de leuning te hangen van een stoel. Ik hoor hem zuchten als hij zich in zijn bed heeft uitgestrekt, een real bed met versche lakens! Hij is nog zoo jong - zoo jong als je bent met twee zulke portretten in je zak van een meisje, waar je boos mee bent, en een, waar je goed mee bent. De avontuurlijke tocht naar den Duitschen Rijn heeft er de hand in, dat het eene een Engelsch, het andere een Fransch is.
Daar liggen we nu, de Engelschman, die in Cherbourg aan land ging, die het doorstond - God geve, dat hij het gaaf doorstaat tot het einde! - en ik, hier te midden van de bosschen der Kempen, ieder in een jongensbed (want het is de jongensslaapkamer), gescheiden door een kamerscherm en met een kandelaar tusschen ons in. We hebben beiden een vraag als een wachtwoord. Na ons all ready blaas ik de kaars uit - net zooals de menschen in de boeken van Dickens ook kaarsen moeten uitblazen, denk ik. Wat spoken wind en regen buiten!
- Good night!
- Good night!
Een druk komen en gaan van Engelschen, - als we eenmaal, zij het schoorvoetend, het huis zijn gaan bewonen en met het kwade, koude weer
| |
| |
gedwongen zijn tot een verblijf in de keuken, waar tenminste een teruggeroofd fornuis brandt. Vijf jongens van de R.A.F. hebben twee zolderkamertjes in gebruik en ze houden die keurig in orde. 's Avonds zoeken zij ons graag op in ons keukenverblijf, en 't is hun olie, die brandt in onze lamp. Ze zijn zoo trouwhartig. Ze zien het getob met het stukkende schoeisel der kinderen en als ze een paar dagen naar 't leafcentre Brussel gaan - de plesante lichtstad voor al wat Tommy is - hebben ze de maten meegenomen, en komen terug met klompen voor de jongens, opdat die droge voeten zouden hebben. Later komt er een Head quarter van een unit van amphibietanks, - en drie weken lang lijkt het huis een kazerne. We maken van meer nabij kennis met het Engelsche flegma. Als men hen erop wijst, dat ze den boel wel erg verontreinigen, maken ze hun verontschuldiging en zetten een badman aan het werk, die voortaan trap en gang veegt met een bezem uit den kolenkelder. Als een motorordonnans, die aankomt, dwars door uw tuinheg rijdt, en ge vraagt hem daar niet meer door te rijden, dan zegt hij: sorry, en rijdt bij het weggaan op een andere plaats door uw heg. Buiten in de bosschen staan die gevaarten der amphibietanks. Er branden daar groote vuren, er wordt gezongen dat het klinkt, want men heeft hier rust, en de eerste gaten ontstaan in de bosschen, want de boomen vallen onder de Engelsche bijlen. Maar op een morgen krijgt alles uit net aangekomen kisten splinternieuwe, dikke, witte waterproof-overalls met kappen, en de mannen zien eruit als kruisridders, als een vreemd soort monniken. De unit breekt op. De tanks rollen uit de bosschen, vervaarlijke blauwe booten op rupsbanden. Zij bestijgen de transporters, die ontelbaar vele wielen hebben, en dan rijdt alles, om zich tot een colonne op te stellen. De mannen met die kappen om hun hoofden staan boven op die tanks indrukwekkend hoog. De tanks zijn op zichzelf al hoog, maar boven op de transporters tillen ze hun bemanning een
heel eindweegs den hemel in. Ze vertrekken, maar van het doel wordt niets verteld. Later blijkt het de Peel te zijn geweest, waar men nog steeds met de ellende der Duitschers zat. Zij voerden er hun schrikbewind uit, ginds bij de kanalen. Zij joegen de bevolking eroverheen, roofden de huizen leeg, staken deze in brand en sleepten paarden, vee en kippen weg. Veel gezinnen brachten in 't hart dier barre vlakte weken lang door in de open lucht, ze sliepen in holen in den bodem, onder plaggen of in turftassen en verhongerden en verkommerden. De Engelsche artillerie hield aanvankelijk de Peelstellingen onder vuur, ook Engelsche vliegtuigen werden ingezet. Telkens als men meende, dat de Duitsche kanonnen voorgoed waren gaan zwijgen, openden zij plotseling bij verrassing het vuur weer. De Duitschers bleken zich in de Peelstellingen rond het defensiekanaal stevig genesteld
| |
| |
te hebben. 's Nachts drongen hun patrouilles door tot de dorpen, die al in geallieerde handen waren. Tot ze plotseling met sterke eenheden van den bovenloop der Maas en uit de Peel kwamen opzetten en verschillende dorpen heroverden. Hun patrouilles drongen toen reeds door tot bijna in de kom van Deurne. Het waren voornamelijk Amerikaansche troepen, die door deze Duitsche operatie waren verrast, en snel gezonden Engelsche versterkingen hebben de Duitschers, die een nieuwen flankaanval op den corridor beoogden en langs dezen weg naar Eindhoven wilden oprukken om daar den corridor te doorbreken, weer teruggeslagen.
Verschrikkelijk is het lijden geweest in de door de Duitschers heroverde dorpen, die er bij het eerste snelle oprukken der Engelschen vrij goed waren afgekomen en die nu midden in de frontlinie lagen, waar verwoed gevochten werd. Toen de Duitschers uit deze dorpen weer werden teruggedreven bliezen ze kerken op, plunderden voedsel, staken hoeven, huizen, schuren met oogsten in brand en schoten menschen neer. Zij roofden de koeien uit de weiden, de paarden uit den stal, de varkens en kippen uit de hokken. Geiten, schapen, alles was van de gading dezer vreeslijke onbarmhartige roovers. In verschillende dorpen ging op deze wijze tachtig procent van den veestapel verloren en vele boerengezinnen jammerden bij de puinhoopen der moedwillig platgebrande hoeven.
De teruggeslagen Duitschers behielden echter hun weerstandsnesten in de diep in de Peel gelegen stellingen.
Den avond van den dag dat de unit der amphibietanks vertrokken is, hooren wij het verre, geen seconde onderbroken dreunen van geschut, vanaf het begin der schemering tot ver in den nacht, en onophoudelijk trilt en beeft het huis. Langs den zuidoostelijken einder zien we het zwakke bliksemen van vuurstralen en vlammen. We vermoeden: de Peel. De achtergebleven Engelschen spreken van een ‘big push’, en grinniken. En in den nachthemel vol gedreun en vol vluchtigen gloed van het verre vlamgeflakker trekt een hakkepoffende V-1 zijn stippellijn van vuur over het donker huis, in de zuidwestelijke Belgische richting. Een apocalyptische nacht? Bij al die doffe dreungeluiden verneemt ge buiten evengoed nog in den zucht der nachtstilte den wind in de dennen en den rustigen drup van de regenpijp in de ton.
Twee dagen later hooren we het: het is inderdaad in de Peel geweest. Een groote operatie der geallieerden, waaraan de amphibietanks deelgenomen hebben. Vierhonderd zware Engelsche vuurmonden onderhielden bijna zeven uren lang een intens spervuur van twee duizend granaten per minuut op de Duitsche Peelstellingen. Toen viel men den murwgeschoten vijand
| |
| |
aan met tanks, vlammenwerpers en een stormloop der infanterie. De Duitschers trokken zich daarop uit hun stellingen westelijk van de Maas terug.
Aan de hel, waarin de menschen in de Peel bij die wisselende krijgsoperaties leefden, is een eind gemaakt. Met den winteraanvang is de stilte in de Peel teruggekeerd, - een doodsche stilte. Maar honderden menschen hebben geen huis meer, zij hebben een onderdak moeten zoeken in kippenhokken en stallen, die in haast zijn ingericht tot primitieve menschelijke verblijven. Hoe deren daar regen en vorst! Die barre en barsche vlakte zelf heeft haar geschonden beeld. Van de verspreide huizen staan nauwelijks nog geblakerde muurresten overeind, ze zijn wankel ineengestort tot hoopen puin, die herinneren aan de broze woning, waarin men eertijds hier huisde. De granaten hebben de Peel doorploegd. De fabrieksgebouwen der veenderijen zijn van den aardbodem weggevaagd, een directeurswoning is één massa ongenaakbaar puin, rondom ligt het vol landmijnen. De kanalen liggen droog met een zwarten, modderigen bodem, houten en stalen masten van licht- en telefoonleidingen liggen gebroken langs de rottende schoeiing, bruggen, samengestort in zichzelf, roesten op het puin hunner onderstukken. Afgeknapte boomstammen liggen warrig door elkaar. Er staan berken en dennen met verwrongen versplinterde kruinen, andere die hun kruin verloren in het geweld, doodemansboomen in dit land van verlatenheid. Het hakhout is doorschoten, een baaierd van onontwarbare vernieling, en hier en daar steekt het grillig silhouet op van het karkas van een uitgebranden Duitschen legerwagen. Grauw en kleurloos is alles tegen den grauwen achtergrond van moer en dorre hei, zoo ver ge kijkt, met de blonde vlakken van het buntgras, waardoor de wind der vlakte weeklaagt en dat voor hem uit stroomt, bleek onder dien buiigen hemel van grauwe wolken. En ginds, waar die lage hemel de aarde raakt, liggen de puinhoopen van het gemartelde Venray.
Ten slotte is het dit slechts, waartoe de Peelvlakte de voorbestemming heeft gehad, die voorbestemming, die ik als grootsch voorzag vijf jaar geleden, toen de Peel deel uitmaakte van 's lands verdedigingsplan. Hoe goed zij zich voor die verdediging leende, hebben de Duitschers bewezen, en de Engelschen ondervonden. En de streek en haar bewoners zijn er het slachtoffer van geworden. En in de vreeslijke vlakte gaat de gedachte uit naar het Holland van het noorden, van het westen, waar een leed is in denzelfden toon van grauw, beklemmender nog om den honger en de bittere koude, en waar men in een bang visioen opdoemen ziet de grijze, schuimgekamde, windgestuwde golven van het water over polders, over velden en weien - als de Duitschers de dijken doorstooten, waarmee ze dreigen.
Arm vaderland!
|
|