| |
| |
| |
Naar het zuiden
Vreugde! - als ik 's avonds bij een vriend in het noorden aan het verborgen radiotoestel zit en de juichende berichten hoor. Na de doorbraak bij Avranches is er geen houden meer aan. Het eerste Amerikaansche leger rukt op naar Luik en Luxemburg, het eerste Canadeesche leger maakt den opmarsch van Falaise naar Brugge, het tweede Britsche leger stormt van de Beneden-Seine naar Brussel. Zij vegen de Duitschers voor zich uit! Wij hebben nooit beweerd, dat de Atlantische muur volstrekt houdbaar zou zijn, zeggen de Duitschers nu. (Ze beweerden niet anders!) De Atlanticwal, zoo zeggen zij, was als golfbreker bedoeld, en als zoodanig heeft hij zijn dienst bewezen. De modificatie tot golfbreker is als de termen der elastische verdediging en van den grendel in het oosten. Maar ik maak me reisvaardig om naar het zuiden te gaan, om over de terreinscheiding der rivieren te komen. Als u wilt gaan, zegt men mij op het reisbureau, dan is het meer dan de hoogste tijd, maar ik krijg den raad:
- Blijft u liever hier. Want in 't zuiden zal het spannen en hier gebeurt niets. En over een paar weken is in elk geval alles afgeloopen.
't Kan zijn. Maar in 't zuiden zijn de mijnen. Daar zullen we dan samen de overwinning vieren.
In den trein zijn nauwelijks reizigers, en hij heeft maar een slakkengangetje. We staan met zijn drietjes op het achterbalkon van een geheel leeg electrisch rijtuig, een medereiziger, de conducteur en ik. De medereiziger komt van Berlijn, en daar is het ‘erg’ zegt hij, en ze zijn het er ook moe. Van ginds naar hier heeft hij het oponthoud van achttien treinbeschietingen gehad. En er is kans, dat hij nu de negentiende zal krijgen. Op de stations hangt de blauwgele alarmvlag. Daarom rijden we zoo tergend langzaam. Eens zien wij de zilvervisschen, o zoo klein, stippen in de lucht, met de fraaie condensstrepen, die hun liniatuur trekken en uitvederen aan het einde in het klare blauw. De trein gaat nog langzamer rijden, maar de vliegtuigen daarboven maken hem niet tot hun doel.
In Den Bosch kan ik niet verder. Maar in elk geval ben ik beneden de rivieren. Het beteekent een voorloopig, gedwongen oponthoud. Op het groote emplacement staat de eene Duitsche trein naast den andere: alles pantserwagens, tanks, luchtdoelgeschut, kanonnen. Het is een geweldige materiaalversleeping en de boel zit hier opgestopt. Duitsch treinpersoneel loopt druk met papieren heen en weer. Het is het eerste treinvervoer, dat ik zie van het vluchtende Duitsche leger uit de Luftgau Brussel: het is Dempsey, die dit leger voor zich uitjaagt.
En buiten het station: een gerij en geros langs de straten. Soldaten in
| |
| |
het Feldgrau, jongetjes in khaki met een band met het hakenkruis om den arm. Een komt naar mij toe, een knaap nog, en vraagt mij inlichtingen, die ik niet geven kan, of het waar is, dat de Engelschen in Breda en de Amerikanen in Maastricht zijn; ik antwoord, dat ik het net als hij ook heb gehoord. Voor het eerst hoor ik nu uit dezen kindermond de verzekering:
- Aber wir kommen zurück!’
Hij verzekert, dat het een kwestie is van slechts eenige weken. Ik weet niet, of hij iets van Eisenhowers legermacht gezien heeft. Maar de Duitschers, die er iets van gezien hebben, verslagen van ontzag voor zulk een uitrusting, aanvaarden niet de bittere ontgoocheling uit de mythe van hun eigen onoverwinnelijkheid en van de volstrekte superioriteit van hun wapens. Het leger der Engelschen en Amerikanen is jonger dan het hunne en vier jaar oorlog beteekenen een tijdvak in de technische uitrusting, die het verouderde van het moderne scheidt. Nu is hun beloofd: daartegen zal ook Duitschland met nieuwe wapens komen. En bij hun vlucht klampen zij zich daar dom en krampachtig aan vast.
De knaap in khaki, en met handgranaten in zijn koppel, blijft wat in mijn buurt op en neer drentelen. Plotseling zegt hij tegen mij:
- Wir haben den Krieg nicht gewollt.
Ik kan mijn ooren nauwelijks gelooven, dat ik dat afgezaagde praatje van na de nederlaag van 1918, nu, op een nieuw oogenblik van débacle, herhaald hoor door dezen jeugdigen knaap.
- Hoe oud ben je?
- Siebzehn.
- Neen, dan heb jij hem in 1939 waarschijnlijk niet gewild.
- Nur einer hat den Krieg gewollt, zegt hij.
- Ja, één vooral.
Wien hij bedoelt is mij niet duidelijk, en hij is niet zeker van mij. Na mij even te hebben aangekeken drentelt hij weg naar zijn kameraden, die hem dadelijk ondervragen naar wat hij van mij heeft gehoord.
Mijn pleisterplaats wordt Vught. Daar ben ik getuige geweest van het voorbijtrekken van een wel zeer zonderlingen optocht - een week lang, dag en nacht heeft het gerost en gereden, komende uit het zuiden en gaande in de richting Hedel of Nijmegen.
Het is alles door elkaar. Een kleine pantsercolonne, fouragewagens, Roode-Kruiswagens, infanterie, artillerie, veldkeukens met zware gewapende jongens erop, die, puilend van de granaten, soms halt houden, naar beneden springen en geweldig stoken in hun fornuis, jongens van de Luft, van de organisatie Todt, maar 't rijdt, het rijdt allemaal en alles heeft geweldig haast. Honderden auto's met slechts één inzittende: den man aan
| |
| |
het stuur. Motoren met twee, drie man erop. Volgeladen vrachtwagens, en van alles wordt meegesjouwd: kachels, ketels, waschmachines, dorschmachines, zaaimachines, geslachte varkens, ganzen, kippen, schapen, geiten, kasten, stoelen, stofzuigers, lampen, spiegels. Er rijden ik weet niet hoeveel boerenkarren met paarden, zij gaan een beetje terzij van het snelverkeer, en de paardendieven hebben zichzelf de volle maat gegeven: achter een met twee paarden bespannen wagen draven er twee, drie aan leidsels mee. Soms, bij een oponthoud, probeeren ze handel te drijven, maar veel succes hebben ze niet. Er rijden sproeiwagens met een paar man erop, gemeentelijke vuilniswagens, lange rijen autobussen met de opvallende Belgische en Brabantsche plaatsnamen hunner routes, rijtuigen, koetsen, landouwers, sulkies met een dravertje ervoor. Velen zijn ook te voet, maar wie met een fiets langs den weg staat is die fiets kwijt, de vordering is een kwestie van een seconde: de beste soldaat ter wereld houdt den eigenaar zijn geweer voor, rukt hem het stuur uit de hand, springt op het zadel, en is weg. Iemand, die op deze wijze zijn fiets kwijt raakte en tekeergaat, weet van een Duitscher een andere los te krijgen tegen hoog geld. Maar op het oogenblik, dat hij er mee wil wegfietsen komt er een andere Duitscher, sjokkerig onder het stof, die ze hem weer afneemt en met een kalm gangetje fietst langs het best uitgeruste leger ter wereld. Er is geen verrassing denkbaar, die men niet krijgt te zien. Tusschen de colonnes, en door de auto's telkens gepasseerd, rijdt een stoomwals, die van alle kanten door Duitschers is beklommen. Er loopen Duitschers met volgeladen kinderwagens, en er zijn er zoo waar, die zich met een vermoeid slingerbeen voortduwen op autopeds. Er is niet de minste orde meer. Niemand trekt zich van een ander iets aan. Wat voort kan, snort voort, en passeert zoo haastig mogelijk den kameraad te voet, die niet meer kan, of het troepje, dat langs den weg staat met
een auto, waar iets aan hapert. Ik kijk mijn oogen uit. Ik herinner mij dat woord: Wo der deutsche Soldat steht kommt kein ander! Gansch de wildheid dezer vlucht bevangt u met een wonderlijk vermoeden, wat voor een andere macht hierachter komt, die dit opjaagt, dit voor zich uitveegt als een boschbrand de herten, als een prairiebrand de groote kudden in hun schrik. Mijn God, is dit nu dat ongeëvenaarde Duitsche leger, dat vier jaren geleden zoo trotsch was op de doeltreffendheid en volmaaktheid zijner uitrusting, is het dat nu, deze horde, deze schooierige bende, deze optocht, dit onafgebroken trekken van landverhuizers of van hulpeloooze dorpsbevolkingen, op drift geraakt ergens door een watersnood? En wat ik nu zie vergelijk ik met wat ik zag in 1940: de soldaten op de zwaar-ronkende motorwagens, den stormband van den helm onder de kin, het ge- | |
| |
weer in den aanslag, de patronengordels om hals en jekker, en die rustig trotsche gelaten, hoogmoedig neerkijkend op de menschen langs den weg, die onder den verpletterenden indruk ervan moesten zijn.
In den middag houden sommige colonnes rust, de wagens rijden een zijweg in. Daar, onder de boomen, gaan de soldaten liggen. Anderen stappen brutaal de tuintjes der huizen in, zetten zich op de tuinmeubels, kaarten of schaken, halen drinkwater, luieren en hangen. Ergens wordt met schril gefluit een compagnie op appèl geroepen, op een sukkeldrafje rennen de soldaten onder de boomen ernaar toe. Men kan een kort praatje met de soldaten hebben. Waar ze vandaan komen? Ze halen de schouders op. Waar ze heengaan? Dat weten ze niet. Of de oorlog voor hen afgeloopen is? Neen. Ze komen terug, met nieuwe wapens. Sommigen zeggen: over acht dagen, anderen zeggen: over acht weken. Dan zullen ze met de nieuwe wapens de Engelschen weer terug slaan. Anderen zijn nuchterder. Bij een zware lorrie staat een dikke Duitscher en schilt met een zakmes een peer. Hij vindt het allemaal Quatsch! De Duitschers zijn verslagen, in Duitschland houden ze den boel geen veertien dagen meer op pooten. Af en toe kijkt hij langs een boom naar een gazon, waar zijn kameraden op appèl staan voor een groepje officieren. Een dier officieren roept de namen en krijgt uit de rijen snel het antwoord. Als er een keer geen antwoord komt, vraagt de officier aan de manschappen, waar de afwezige is. Uit de rij wordt nu druk naar den soldaat gewenkt, die bij mij staat. Zijn naam is geroepen. Ik maak er hem opmerkzaam op en vraag, of hij er niet naar toe moet.
- Nein, zegt hij, ich liebe meine Ruhe!
Hij veegt het mes droog en snijdt er zijn lange nagels mee, en naar de kameraden maakt hij met een grijns een afwijzend gebaar.
De discipline is inderdaad zoek. Langs de rijdende colonnes op den weg stuift een officier op een ondergeschikte af en geeft hem een bevel. Als hij niet gehoorzaamd wordt, schreeuwt de officier driftig, dat er discipline móet zijn en zàl zijn tot het laatste toe. En het antwoord in klaarblijkelijk aangeleerd Nederlandsch is: Barst! Waarop de officier bleek wegwandelt...
Een andere Duitscher, een van het zoogenaamde gemoedelijke type, zegt, dat hij blij is, dat het allemaal zoo anständig gaat. Als de Hollanders anständig blijven, dan zullen de Duitschers ook anständig blijven. Maar die paarden dan en die fietsen, en alles wat ze rooven en meesjouwen? Ja, zegt hij, Krieg ist eben Krieg.
De Duitsche diensten breken op. Bij den Beauftragte op Roucouleur is alles gepakt, en met den Beauftragte is geen contact meer te krijgen, hij is er vandoor. Groote vrachtwagens rijden voor Mariënburg, waar de Sicherheitsdienst zit, en de dossiers worden met stapels ingeladen. Uit
| |
| |
Den Bosch hooren we dezelfde dingen. Daar zijn al Sprengcommando's aan het werk. Duitsche bureaux worden in brand gestoken, andere zijn zonder meer verlaten en daar trekken de plunderaars binnen en komen met stoelen, met kleedjes en schrijfmachines eruit. Zij voelen hun geweten niet in het minst bezwaard, want de Duitschers hadden het allemaal gestolen van ons. De algemeene opwinding wordt nog verhoogd doordat tot den buit cognac behoort. In Vught trillen de grondvesten bij de ontzaglijke explosies links en rechts, en de luchtdruk veegt ons een oogenblik zoowat van de straat als op een brinkje de Sicherheit een berg handgranaten tot ontploffing brengt.
Wat N.S.B. is maakt zich op en trekt met de vluchtende Duitschers mee. De teekenen zijn duidelijk. We hebben het bedwelmende gevoel, dat het nog slechts een kwestie van uren is, en we zijn vrije menschen!
Ik heb geen idee van grootte of omvang van een leger. Maar wat hier voorbijtrekt in een ordelooze, wilde vlucht, dat zijn tienduizenden en tienduizenden. Er komt geen einde aan. Het gaat door den heelen dag. Het gaat door den heelen nacht. Het gaat door den nieuwen morgen en weer een heelen dag. Dit is het einde. Uit den horizon komen straks Montgomery's en Dempsey's triomfantelijke colonnes van staal. Als de Engelschen nu met één divisie in ons landje waren, op dit panische oogenblik, dit oogenblik van chaos, dan was het hier afgeloopen (zoo denken wij allemaal) en hoe goed zouden wij er dan ten slotte toch nog van afgekomen zijn.
En het gevangenenkamp? Het eene oogenblik hooren wij, dat het ontruimd is en dat de gevangenen per trein zullen worden vervoerd naar Amersfoort - reeds zouden geïnterneerden in een stoet zijn gezien en herkend, - het volgend oogenblik hooren wij, dat de vuurpeletons er staan aangetreden. Met zekerheid wordt ons verteld, dat er een nachtelijke overval op het kamp zal worden gepleegd, om de geïnterneerden, die er nog zijn, te ontzetten. Maar van dezen overval is niets gekomen. Later blijken de gevangenen wel degelijk per trein vervoerd te zijn. Pogingen van de spoorwegen om dit vervoer te vertragen, hebben geen succes gehad, omdat er betrekkelijk gauw verandering in den chaotischen toestand kwam.
Sommige Duitsche diensten keerden terug, gevluchte N.S.B.-functionarissen werden gedwongen naar hun post terug te gaan en hun ambt te hervatten. Er kwamen ook waarschuwingsplakkaten van de Duitschers. Langs de wegen, waarover zij rennen, wordt hier en daar reeds spijkerwacht gehouden. De plakkaten dreigen met de zwaarste strafmaatregelen, zoo kopspijkers op de wegen worden aangetroffen; zij die wonen bij de plaatsen waar deze gevonden worden zullen verantwoordelijk worden gesteld. In Vught is een N.S.B. hoofdinspecteur van politie, die die waar- | |
| |
schuwingen onderteekent en die overigens in zijn volle lengte weer rondfietst met tot wreede strengheid halfdicht geknepen oogen in het gele, gegroefde en bittere gelaat. Reeds zijn zijn korte dagen geteld.
Af en toe rijdt er weer een trein zuidwaarts, het beste is, aan het station te wachten tot er weer eens een komt. Zoo vang ik op een morgen de laatste étappe aan in een weer vrijwel geheel leegen electrischen trein tot Eindhoven, en daar moet ik naar een andere reisgelegenheid uitzien. Ik heb echter een onverwacht geluk: een Duitsche trein, goederenwagons met gewonden die op stroo liggen en een paar personenrijtuigen volgepropt met soldaten, staat op het punt te vertrekken naar Kaldenkirchen via Venlo en bij de gratie van de Duitschers mogen in een der coupés nog een paar reizigers mee. De Duitschers, bij wie wij zitten, zijn havelooze, ongeschoren, ongewasschen kerels, die er erg aan toe zijn. Zij hebben den afstand van Boulogne naar Vlissingen te voet afgelegd. Ze hebben geen schoenen meer aan hun voeten, slechts stukken jute met aaneengeknoopt touw eromheen, en zij hebben zoowat geen kleeren meer aan het lijf, slechts vodden en rafels. Ze hangen en liggen, ze klagen niet meer, ze zijn in een staat van doffe berusting. Zij weten niet, wat er met hen zal gebeuren, ze antwoorden op alles: vielleicht. Vielleicht moeten ze weer terug naar het front, maar ze zullen pas weer terug kunnen gaan als ze nieuwe schoenen hebben, en ze gelooven niet meer, dat er die nog zijn in Duitschland. Zoo eindigen zij wel in zeer droeven staat het avontuur, dat voor hen in 1940 zoo schitterend begon. Intusschen waren ze in Rusland, in Griekenland, in Afrika, in Italië, in Frankrijk, zij maken een verachtelijk handgebaar, de heele kraam kan hun gestolen worden. Ik zie het schildje op hun koppel: Gott mit uns - de vrome wensch, die hen niet helpt.
De vertrokken trein rijdt zoo langzaam, dat men hem stapvoets kan bijhouden en eens gilt de fluit van de locomotief erbarmelijk en langgerekt, een snijdende noodkreet. De trein stopt en dan springt alles uit de portieren. De gewonden worden met moeite uit de wagons gedragen en langs den berm neergelegd. En als het vliegtuig even boven den trein cirkelt halen die Duitschers op juten sokken nog den grendel van hun geweer over en richten naar boven. Maar het vliegtuig doet geen aanval, het stijgt en verdwijnt na een tijdje. De locomotief geeft het signaal: veilig. Als alles weer is binnengedragen en binnengesukkeld rijdt de trein verder.
Dan begin ik de huizen te herkennen, wegen en wegjes, heggen en boomen, het jeugddorp, het kinderland. En als ik Deurne bereikt heb weet ik, dat ik het bereikt heb met den laatsten trein uit noordelijke richting, die het met dwarsliggers en zandzakken beschermde stationnetje binnenreed.
Hier is in die opgewonden dagen alles als elders geweest: dezelfde
| |
| |
wilde hordenvlucht, dezelfde paniek, dezelfde vernielingen. Uit een aangekomen trein werden geweren en mitrailleurs geladen, die op de rails stukgeslagen werden. De nachten donderden van explosies en waren licht van de hooge steekvlammen. En zelfs heele stapels ambulance-kisten vlogen met ontzettende knallen uit elkaar.
Nu wordt het stiller. Nu komt er achter dat gevluchte leger een vacuum. En dat vacuum doorijlend zullen Montgomery's overwinnende legers komen.
Helaas, de geallieerde troepen bij Breda waren slechts tankspitsen der voorhoeden, die zijn teruggekeerd. En het tweede Britsche leger heeft een leelijk oponthoud bij de Belgische kanalen...
|
|