| |
| |
| |
Bombenweiber
In een propagandatijdschrift zie ik de foto's van Duitsche moeders, die neerzitten bij de vreeslijke ruïne van haar woning en schreien bij het lijk van haar kind, dat door een Britschen bommenwerper is gedood. De gezichten dier moeders zijn verwrongen van smart, tot dien verschrikkelijken, dierlijken grijns, dien het menschelijk lijden aan kan nemen. Het is heel anders dan het behaagzieke schreien van bedroefde moeders in films, wier gelaat even optrekt in den niet te bedwingen snik, waarna onder de langzaam gesloten oogleden de tranen zwellen tot ze langs de lijn van jukbeen en wang neerbiggelen in den bitteren mondhoek. Aanstekelijk als geeuwen is dit, want in de duistere zaal snuiten vele vrouwen gedempt den neus in haar zakdoek.
Deze schreiende gezichten van Duitsche moeders zijn inderdaad heel anders. Het verdriet is niet voorgewend, de reflexen op de gezichten zijn grof en leelijk, en men zou geneigd zijn te zeggen, dat het minstens eerlijker is, dat het die eerlijkheid heeft, die ook de kreet heeft van het gewonde dier. Maar het is evenmin eerlijk. Men heeft het met opzet zoo rauw en leelijk gehouden om er grooteren schijn van echtheid aan te geven op deze foto's. Als ik naar die gezichten kijk, ben ik niet tot medelijden bewogen, veeleer heb ik een gevoel van afkeer. Ik zoek voor mijn ongevoeligheid verklaring in de afstomping, die haat en oorlog geven. Ik zoek voor mijn afkeer verklaring in de walgelijke strekking dezer foto's, waardoor zij tot de foto's van den haat zijn gemaakt. Hoe zijn de gevoelens vervalscht en onbetrouwbaar geworden! Als deze verschrikkelijke luchtoorlog slachtoffers maakt in ons land, dan gaan de Duitschers mee naar de begrafenis van door Britsche bommen gedooden en spreken daar hun medegevoel en leedwezen uit. Die woorden komen in de krant naast een foto van de droevige plechtigheid. Het is een hunner grofste en gemeenste leugens. Zij hebben geen enkel medegevoel, zij hebben vooral geen leedwezen. Zij zijn blij om iedere ramp, die de Engelschen hier veroorzaken. Zij bedwingen hun juichtoon in de gezwollen taal hunner verontwaardiging in de kranten: deze ongelukken en de dramatische vermelding zijn de groote kans om hier de zoo vurig begeerde stemming tegen Engeland te krijgen - ze hebben het zelfs met reclameslagzinnen op affiches geprobeerd. Tevergeefs, ons volk verliest het hoofd niet en weet te goed, dat het die ongelukken aan henzelf heeft te wijten, omdat zij ons land tot een vesting in hun oorlogvoering tegen Engeland hebben gemaakt. Alles en alles is met onoprechtheid vergiftigd. Die moeders, wier schreiende gezichten ik nu zie, poseerden voor een
| |
| |
nationaalsocialistischen fotograaf en deze maakte die foto's voor de nationaalsocialistische propaganda: ook dit draagt bij tot versterking van den oorlogswil, die het doel dier propaganda is. De onderschriften onder deze foto's zijn erop berekend en in de montage der pagina's is voortdurend met vraag en antwoord de wraakroep herhaald, dat om al dit lijden Duitschland naar Engeland schiet. De tranen dezer moeders zijn de bijdrage tot de groote Duitsche leugen. Zij verbergen de oprechtheid, welke met koude en wreede onverschilligheid wordt uitgesproken door den harden Duitschen boer, die deze uitgebombardeerde schreiende vrouwen naar het platteland ziet komen en haar Bombenweiber noemt.
Ziet, de mannen van de Gestapo, van de Grüne Polizei en de Sicherheitspolizei, die als wolven door onze nachtelijke straten gaan, de vaders en de zonen van de echtgenoote en de moeder scheiden, de S.S.-beulen die tot bloedens toe ranselen met hun knuppels, de bewakers van Vught en Amersfoort, dag aan dag bezig onze mannen en jongens te martelen met uitgezochte pijnlijke en vernederende kwellingen, de mannen van de vuurpeletons die hen neerschieten, zij allen hebben hun Duitsche Mutter. Haar gelaat, dat niet schreit en dat niet in de propagandatijdschriften vertoond wordt, schuift zich voor het gelaat dier moeders, die schreien om haar kind, dat door een bom werd gedood. Die mannen hebben hun moeder, hun vrouwen en dochters, en deze leven van wat het luguber werk van man en vader in Nederland opbrengt aan inkomen en welkome paketten. Dat is voor ons de Duitsche vrouw, wier tranen verdrinken in de tranenzee der smart, welke de schuld van Duitschland is. Zij schrijft aan man of vader of zoon in den besetzten niederländischen Gebiete haar brief met Liebe und vielen Küssen op het oogenblik dat deze man of vader of zoon hier een gezin uiteenjaagt of einschüchtert, of iemand beult. Zoo is de werkelijkheid. Daarom moet men ons nu niet de tranen der Duitsche vrouw laten zien, als zij eindelijk ook schreit.
Duitschland zelf en de Duitsche leedvervalsching hebben het medelijden gedood. O, die Duitsche vrouw! Wij hebben haar hier wel menigmaal gezien. Ik heb haar hier gezien toen onder de stelselmatige Duitsche uitplundering hier de welvaart in nood ging verkeeren, niets is tegen het Duitsche parasitisme bestand. Met benden werden zij per trein aangevoerd in de Nederlandsche steden en mochten er koopen op dagen, dat voor haar alleen de winkels moesten geopend zijn. Ik reisde mee in een trein, die een gedeelte dezer vrouwen over Venlo en Kaldenkirchen weer terug bracht. Begeerig deden zij koffers en doozen open om elkaar te toonen, wat zij gekocht hadden: bont, kunstzijden pyama's, rose en hübsch, onderjurken, japonnen, blikken koek, odeur, mantels, kousen,
| |
| |
schoenen - maar de Nederlandsche vrouw moest een jaar op een paar schoenen wachten als zij een bon had aangevraagd, en liep bovendien nog de kans, dat haar de bon niet zou worden toegewezen. Zij graaiden in dat alles, - want thuis hadden zij het zich ontzegd, opdat het land goed oorlog zou kunnen voeren en zij het in de bezette landen overvloedig zouden kunnen gaan halen.
Tegenover mij zat een vrouw met twee papieren zakken druiven, witte en blauwe, elke zak ongeveer een kilo. In Eindhoven begon zij te eten. Zij at in haast en van seconde tot seconde spuugde zij de velletjes en pitten langs mij heen door het open portierraampje. Toen ik voor het sproeien waarlijk opzij moest gaan zitten, keek zij mij met haar groote, domme oogen in het niet onknap gezicht onverschillig aan. Zij was geen vrouw uit het volk, maar een ruw vierkant middenstandstype, deze dikke slokop zonder manieren, zij droeg een confectie mantelkostuum en veel Schmuck. Vóór Deurne was zij met haar druiven klaar en had zij den tweede geledigden zak het portierraampje uitgekeild. Daarop veegde zij met een zakdoekje de geverfde, vochtige lippen af, deze Walküre, en het is niet moeilijk zulk een gezicht verwrongen te zien tot de dierlijke grijns van het huilen, zooals het zich in vraatzuchtige gulzigheid van seconde tot seconde verwrong tot de wisselende grimas van slikken en spugen.
Nog altijd bewaar ik nieuwsbladen: ‘Steeds zwaarder aanvallen op Londen’. ‘Een hel in Londen!’ ‘Een ontzettende nacht voor Londen.’ ‘Vele wijken der city in vlammen!’ ‘Duitsche bommenwerpers zetten vóór ze boven de stad zijn de motoren af, zoodat men hen niet hoort, en gooien uiterst laag vliegend in glijvlucht hun bommen, zoodat de bevolking er volkomen door wordt verrast!’ ‘Tweehonderdduizend dakloozen dwalen als schimmen langs de puinhoopen van wat eens hun bezit was!’
Dit publiceerden onze nieuwsbladen, die zich in den dienst van de Duitsche propaganda stelden. In hetzelfde nieuwsbladnummer, waarin van de tweehonderdduizend Londensche dakloozen en hun afschuwelijk lijden gewag werd gemaakt als het schitterend succes der Duitsche luchtmacht, was een bloemlezing opgenomen uit artikelen in de Duitsche pers, waarin op den toon der geposeerde ridderlijkheid verzekerd werd, dat de Duitsche vlieger uitsluitend op militaire en nimmer op burgerdoelen zijn bommen afgooit. En die tweehonderdduizend schimmen dan, dwalend langs de puinhoopen hunner vernielde woningen, en de duizenden en duizenden gedoode burgers? Ik weet niet, of de Duitsche moeder, wier schreiend gelaat ik nu op die foto's voor mij zie, zich de vale gelaten voor den geest heeft gehaald van de Londensche moeders, die in den nacht door de bommen van de geluidloos vliegende bommenwerpers volkomen wer- | |
| |
den verrast en als schimmen ronddolen, zoekend naar haar kind. De Duitsche luchtmacht was toen sterk, van de Engelsche, die men bezig was te vernielen, had men niet veel te vreezen; volgens de Duitsche berichtgeving vernielde zij in Duitschland een schaap en een schuur. En vóór de Engelsche luchtmacht zich zou kunnen herstellen of op eenige te vreezen kracht zou kunnen komen, zou men Engeland op de knieën gedwongen hebben door dien hagel van bommen op Londen. Zooals men Polen klein gekregen had door den uitroeiingsoorlog tegen Warschau, zooals men in Nederland den tegenstand gebroken had door Rotterdam te verwoesten uit de lucht. Omdat Engeland geen oorlog wenscht tusschen weermacht en weermacht, zooals tot dusver door cultureele volken oorlog werd gevoerd, doch een uitroeiingsoorlog door de bombardementen, daarom schiet Duitschland op Engeland, - zoo lees ik nu bij deze foto's. En wat wilde Duitschland dan in den winter van 1940? Omdat het geen kans zag zijn weermacht in Engeland te doen landen, probeerde het Engeland tot capitulatie te
dwingen door een uitroeiingsoorlog tegen Londen. De feillooze methode zou ook helpen tegen Engeland. Doch de methode faalde; die dappere, taaie bevolking van Londen hield het uit...
Ook aan Rotterdam denk ik, nu ik kijk naar die schreiende gezichten der Duitsche moeders, - dat gelaat, waarvoor handen, bevend van smart, krampachtig den zakdoek drukken. Om die tranen schiet Duitschland naar Engeland. En waarom schoot Duitschland dan naar ons? Wij hadden toch waarlijk bij die Duitsche moeders geen tranen te voorschijn geroepen, tenzij die der vreugde, toen zij haar Feriënkind, dat bleek en mager naar Holland was gegaan, met bolle wangen en blozend weer terugkreeg.
In de dagen toen de Duitsche pers en ook de onze, die in samenklank was met haar, daverden van de berichten over de succesrijke aanvallen der Duitsche luchtmacht op Londen, hebben wij wel dikwijls onze beklemde ziel in lijdzaamheid bezeten. Dit was geen oorlogvoeren meer, zoo dachten wij. Maar het was wel het voeren van oorlog. Het was de wijze van oorlogvoeren door Duitschland geïnaugureerd, dit vreeslijk, naar de Duitsche opvatting beslissend wapen, dat, eenzijdig gehanteerd, aan Duitschland een beangstigenden voorsprong gaf. Wij wisten niet, waaraan het te moeten toeschrijven, dat Engeland niet dit wapen hanteerde op dezelfde wijze. Was het lankmoedigheid of onmacht? Zochten de Engelsche vliegers boven Duitschland zoo moeizaam en nauwgezet hun doel op, omdat men de burgerbevolking wilde blijven ontzien, of omdat men zuinig moest zijn met vliegers en bommen en beiden strikt moest voorbehouden voor primaire doelen? Zoo men menschelijk bleef in Engeland, in 's hemelsnaam: waarom? Zou men dan liever in Engeland onder het
| |
| |
wapen van den vijand bezwijken dan het op dezelfde wijze toe te passen tegen hem? Zoo kortzichtig redeneerden wij in ons te zwak geduld.
Toen kwam voor het eerst in grooter verband, met duizend vliegtuigen, de luchtaanval op Keulen. Keulen was een mooie stad, de Dom, de Rijn, de Rheinbrücke, Köln Altstadt. Maar toen ze overvlogen, die vliegtuigen, wij dachten, dat er geen einde aan kwam dien maanlichten nacht, we zegenden dien hemel, vol van ronkende flottieljes, die rustig drijvende strepen, zwart glijdend langs de maanschijf zelf, en gansch dien koepel van den nacht vol sonoor gezoem! Duizend opgekropte gevoelens vonden lucht in een gejuich, in een stellige en sterke blijdschap!
Sindsdien heb ik menigen nacht en zelden tevergeefs liggen wachten op wat wij noemden de kleine nachtmuziek, den engelenzang, dit zijige, voortmijmerende geronk tegen een glasdunnen hemelvloer, waardoor de sterren schenen. Wij telden de kwartieren van den duur van dit eindelooze overvliegen, dit bedrieglijk vredige geluid in de vredigheid van den nacht. En wij waren weer gerust, de verhoudingen waren hersteld (in dezen onmenschelijken luchtoorlog!), zij wonnen aan onze zijde. Wij hadden een gevoel van verlossing en verademing, van bewondering. (Die bewondering, die zoo menigeen den overmoed gaf een neergestort Engelsch piloot veilig als een zoon of broer te verbergen in huis en hem den engel van Tobias aan te bevelen ter veilige reis, als men hem uitgeleide had gedaan.) Als lang weer de stilte teruggekeerd is en wij alleen nog maar het verre zwakke blaffen hooren van een hond in den nauwelijks gestoorden nacht, dan trillen plotseling bed en huis: O God, daar gebeurt het, daar krijgen zij den vuurdoop waaronder zij juichend anderen deden bezwijken. Daar worden zij bebeukt, de steden en grondvesten van den totaler dan totalen Duitschen oorlog, daar worden de Duitsche zege en haar verschrikkingen getemd en het beest zijn wonden geslagen, waaraan het eens verbloeden moet. Opdat we ééns in de Duitsche vrouw en moeder een ander gelaat herkennen dan dat waarvan de Nazi's de tranen laten zien, een ander dan het gelaat der Bombenweiber van dit Duitschland, een ander dan dat der vrouw en moeder van de legioenen van S.S. en Gestapo en Sicherheitspolizei en de Grüne, en de bewakers der kampen...
Maar later in den nacht beeft het hart en schreeuwt een gewond gevoel zich uit als wij bij den terugkeer der vliegers plotseling al de wolken en nevelen van den donkeren hemel in blakenden gloed zien en een vuurstraal neerschiet tot den dreunenden slag op de aarde, die den nacht doordavert als om de wanden van den hemel te splijten.
O engel van Tobias...!
|
|