| |
| |
| |
Arthur Seyss Inquart
Eenmaal ben ik in de gelegenheid geweest Seyss Inquart persoonlijk te ontmoeten. Verschillende schrijvers met mij zullen in October 1940 een uitnoodiging ontvangen hebben om deel te nemen aan einem Teeempfang, dien de Reichskommissar für die besetzten niederländischen Gebiete ter gelegenheid van het bezoek van de Weensche staatsopera en het Weensche philharmonisch orkest op het kasteel Oud-Wassenaar zou geven. Men moest een dunkler Anzug aan hebben en men mocht 's avonds na tien uur op straat, de gasten konden overigens beschikken over in Den Haag gereed staande autobussen en nach Schluss over Sonderwagen der Haager Strassenbahn. Maar zooals velen met mij gedaan zullen hebben, ik heb die gelegenheid versmaad, en de Einladung, die voorzien was van een rood stempel: dringend, van een rood stempel: Dienstpost, van een rood stempel: Express, en van een zwart stempel Expresse en van een stempel van den Reichskommissar für die besetzten niederländischen Gebiete, niet beantwoord. Achteraf betreur ik het een beetje, die uitnoodiging niet aangenomen te hebben en de gelegenheid, den man te zien, te hebben verzuimd. Maar het is uiterst moeilijk zulk een uitnoodiging aan te nemen. Ze hinderde reeds om haar Duitsch. Ze hinderde om haar aanmatiging, die behoefte om bij elk stuk dat men u onder den neus duwt, zelfs als het een vriendelijke uitnoodiging is, u de besetzten niederländischen Gebiete voor oogen te houden. Je vroeg je af, wat de Duitschers er wel van zouden zeggen vriendelijke uitnoodigingen te ontvangen in een hun vreemde taal, om in de Duitsche besetzten Gebiete een thee bij te wonen ergens in hun Neurenberg of München of in hun Alt Heidelberg, waar hun goedgunstig werd toegestaan te komen als gasten van een met bezettingsgezag bekleed buitenlander, aan een toetasttafel, die zich uit de Duitsche voorraden veilig gesteld zou hebben tegen Duitschen nood. De uitnoodiging was dan ook beleedigend. Van degenen, tot wie men haar
richtte, werd verwacht, dat zij haar zouden aannemen, dat zij die betreurenswaardige aanpappingsbereidheid zouden hebben, die men hier en marge der N.S.B. helaas inderdaad bij velen kan aantreffen. En nieuwsgierigheid alleen verontschuldigde niet voldoende. Hier vroeg het menschelijk opzicht inderdaad, dat men het ontzag. Wanneer men ging werd men in de krant bij de opsomming der aanwezigen natuurlijk vermeld, te blij als men aan gene zijde was met elken niet-nationaalsocialistischen naam, en dat zou velen weer misleiden en dat pijnlijke gevoel geven: Wat! Ook hij? Ware het echter niet tegen het fatsoen geweest, dan was ik graag gegaan, om later den man gezien te hebben, die in het tijdsgewricht der Duitsche bezetting
| |
| |
hier de hoogste regeeringsbevoegdheid had. Ik had hem graag gezien, om hem naar levenden lijve te kunnen beschrijven, om de indrukken weer te geven, die hij bij een persoonlijke ontmoeting maakt en om van de gevoelens te kunnen spreken, die hij bij mij zou hebben gewekt op het oogenblik, dat ik tegenover hem stond.
Zijn portretten laten geen sympathiek uiterlijk zien. Het is niet bepaald een Duitsch gezicht. Maar het is een Nazi-gezicht: vaag, wazig, gebrild, weinig sprekend, met een ongevormden, bij den wortel gebogen neus, blonderig, met kaak, kin en mond, die wijzen op afwezigheid van karakter in den fieren zin van dit begrip. Zijn houding als staatsraad in de Oostenrijksche Bondsregeering, die hij verried, en tijdens de Oostenrijksche crisis toen hij Hitler om troepen vroeg ten einde de zelfstandigheid van zijn land te voorkomen en te zorgen dat het bij Duitschland werd ingelijfd, heeft zijn geweten niet in het minst gehinderd - zoomin als de Nazi-moord op Dolfuss en de gevangenneming en opsluiting van Schussnig. Nazisme, Partei, Führerie, dit alles belet bij deze lieden ‘karakter’ - hun idolatrie maakt trouweloos, zij schrikken voor de gemeenste intrigues niet terug, ook niet zoo deze gericht zijn tegen hun land. Hier ziet men het ook bij ònze Nazi's, die overigens nogal stuntelig zijn. Zij zijn in hun wezen, hun ziel ‘genazificeerd’, dat is leelijk vervormd, daarom ook hun herkenbaarheid aan hun Nazi-gezicht. (Zooals men bij ons spreekt van echte N.S.B.-gezichten.) Seyss Inquart komt hier, en is de gevreesde en ringeloorende meester. Dag aan dag worden wij vernederd, gegriefd, gekweld, en toch steekt hij met vriendelijk gebaar ons de handen toe, ons uitnoodigend tot de Duitsche kameraadschap. Hij is verwonderd, dat wij daar niet op ingaan. Hetze! zegt hij, en hij vergeet, als hetze waarlijk iets bereikt, zich de vraag voor te leggen, waarom dan zijn hetze géén succes heeft. Nooit ligt het aan Duitschland, dat het zich niet bemind kan maken, altijd aan anderen - dit is een der redenen (en slechts een geringe) waarom het gehaat wordt. Steeds weer die onverbiddelijke meedoogenlooze maatregelen om de heerschappij over de geesten te krijgen, overal het onbuigzaam verzet daartegen en het boeten van dit verzet in
gevangenissen en gruwelkampen, - toch moet men bij Seyss Inquart aanzitten aan een thee en wordt men uitgenoodigd tot een Duitsch-Nederlandsche kameraadschap, waarin hij het Nederlandsche aandeel in hoffelijke toespraken naar zijn meening het volle accent geeft. Steeds weer bootst het Nazisme in het verkeer vormen en protocol van de fatsoenlijke, burgerlijke wereld na, het ‘zit’ niet, zoomin als een rok een filou tot heer maakt. Seyss Inquart kent de gebruikelijke oppervlakkigheden onzer geschiedenis: de stichting der republiek, den strijd tegen Spanje, de stadhouders, onze
| |
| |
zeventiende eeuw, - en hij waagt zich aan karaktereographische opmerkingen over het Nederlandsche volk, die hem zelf voldoening moeten geven. Maar nergens, noch in het volkskarakter, noch in het Nederlandsche geestesleven, ziet hij het Nederlandsche wezenseigene, dat hij verwant noemt aan het Duitsche, blind als hij ervoor is, hoe onze aard in zijn drie dominanten: nuchterheid, vroomheid en vrijheidszin er vreemd en vijandig aan is. Onze nuchterheid is moordend voor hun eeuwigen zwaren ernst en hun pathos, en de humor dier nuchterheid maakt hun woede gaande. De Nederlandsche vroomheid, die van orthodoxen huize is, verfoeit de hunne, die paganistisch is, als agressieve kettersche onvroomheid, - Hitlers Vorsehung is ook die van Seyss Inquart. Onze vrijheidszin, waarvan hij meent dat die een oplossing gevonden heeft in wat hij noemt den Europeeschen vrijheidsstrijd, verheft tot zijn verbazing een moorddadige illegaliteit, welke hij veracht en met het uitvaagsel vereenzelvigt, tot een heldenstrijd en een heiligen strijd, die zij ook is. Hij meende ook, dat ons slechts de Meidagen scheiden en dat, nadat hij met Duitsche waardeering over onze gesneuvelden gesproken had, niets meer een goede kameraadschap tusschen hem en ons volk in den weg zou staan. In een artikel, waarvan het besluit was dat voor een kameraadschap met Duitschland in den echten, waren, door Seyss Inquart aangegeven zin de elementen in ons volk ruimschoots aanwezig waren, schreef het nieuwsblad ‘De Maasbode’, dat vóór de bezetting Mussert graag den Nederlandschen Seyss Inquart noemde om beider verraderlijke positie te hoonen en dat nu langen tijd trachtte zich te handhaven door Seyss Inquart te vleien: ‘Telkens als de Rijkscommissaris dr. Seyss Inquart het woord voert, komen ons uit zijn mond sympathieke klanken tegemoet.’ Het zijn integendeel altijd hoogst antipathieke klanken. Ik heb weleens gehoord, dat zijn stem iets beminnelijks heeft. Maar zijn
idioom is het Nazi-idioom, dat het Oostenrijksch-Duitsch bant uit de teksten zijner redevoeringen. Altijd is hij aanmatigend. Nooit stelt hij ‘dieses Volk’ - zijn geliefkoosde manier om over ons te spreken - wat hij eerbiediging zijner rechten toezegde en bescherming door het Duitsche gezag, voorop in zijn frazen, altijd Duitschland en zichzelf: Deutschland, Deutschland, wir Deutschen, Ich! Ich! Hij doet dit in dien absoluten zin, waarvan hij een der Nazi-profeten is: om Duitschland zal de wereld draaien, alle toekomstige betrekkingen en verhoudingen zullen in ieder geval door de overwinning der Duitsche wapens worden bepaald. Wat moet dieses Volk, dat van het tegendeel overtuigd is, met hem beginnen? Hij heeft de Nederlandsche dapperheid geroemd, maar later gezegd, dat er iets aan diesem Volke moest haperen, omdat het leger van dit volk het tegen een betrekkelijk geringe Duitsche legermacht slechts vier dagen uit- | |
| |
hield, en dat zei hij, terwijl hij wist, hoe de Duitschers, geprikkeld over den hun te langen duur van onzen tegenstand, met het voorbeeld van Rotterdam, dat zij uit de lucht verwoestten, en met de bedreiging, dat Utrecht en Amsterdam dit lot zouden deelen als het leger den strijd voortzette, er een eind aan maakten. Hij bezocht het getroffen Rotterdam, maar hij heeft tegenover het stadsbestuur geen woord van leedwezen, geen woord van verontschuldiging over harde krijgsnoodzakelijkheid gesproken, om althans eenige Duitsche schaamte te redden. Integendeel, bij die gelegenheid legde hij het volle schuldprobleem van de verwoesting der stad op Nederlandsche schouders. Hij wist bovendien, dat de ware toedracht aan ons volk bekend was, want de opperbevelhebber van landen zeemacht, generaal Winkelman, heeft deze laffe schuldafwenteling in een schrijven aan het leger met de feiten weerlegd, en dit schrijven is onder het volk druk gestencild en verspreid. Generaal Winkelman is daarop prompt gearresteerd, - dat eeuwige Duitsche antwoord
op iedere waarheid, die hun onaangenaam is. (Alle waarheid is hun onaangenaam!) Rotterdam is een gevoelig punt in de camouflageberichtgeving voor hun volk. In het boek Die Wehrmacht, Der Freiheitskampf des gross-deutschen Volkes, wordt de strijd om de stad als een epos van Duitschen moed voorgesteld. ‘Eiserne Nerven, tollkühner Muthöchste Opferbereitschaft - damit haben sich unsere Luftlandetruppen und Fallschirmjäger hier unvergänglichen Ruhm erworben.’ Geen woord over het bombardement, dat ná de overgave der zich niet meer verdedigende stad werd uitgevoerd als afschrikwekkend voorbeeld van hun Feuertaufe: zóó zou het ook Amsterdam en Utrecht vergaan, als het leger de wapens niet strekte. Het is de inauguratie in het westen geweest dier barbaarsche strijdmethode, welke later, toen ze op hen werd toegepast, hen razend maakte en steeds van terreur deed spreken. Seyss Inquart, met zijn welwillendheid tegenover dieses Volk, doet u nog verbaasd staan over de gedurfdheid en schaamteloosheid zijner leugens. Nog nooit, zoo heeft hij uitgeroepen, is een Nederlandsche arbeider met de politie naar Duitschland gebracht, en dat zei hij op een oogenblik, dat reeds een heel dwangstelsel was ingeschakeld om onze jongens naar Duitschland te deporteeren - en het leidde die onmenschelijke klopjachten in der Duitsche politie, die de gevaarlijke jaarklassen uit gaten en holen, waarin zij zich verborgen, vandaan haalde. De belofte bij zijn installatie, dat wij vrije politieke wilsvorming zouden hebben, dat wij niet in een hoek zouden worden geduwd, dat ons geen levensbeschouwing zou worden opgedrongen, heeft hij stuk voor stuk gebroken. En, geknecht als wij zijn, in den hoek geduwd als wij zijn, in de war gebracht en geterroriseerd als wij zijn door een levens- | |
| |
beschouwing, die ons in elk ding opgedrongen wordt, is ons op straffe verboden de installatierede in het openbaar aan te halen. Men kan hem niet met
groote woorden te lijf. Hij is geen monster, geen bloedhond! Hij laat aardbeien komen in den winter, kreeft en ganzelever uit Frankrijk, hij laat een speciale sigaret voor zich vervaardigen. Zóó erg kan het met ons volk niet loopen, of het verschaft hem wel zijn luxe bestaan, dat zijn Oostenrijk hem niet gaf. Hij koopt uit de Nederlandsche depôts wijnen, zooals hij ze te voren nooit in zijn leven heeft gedronken, en compenseert zich voor het zoogenaamde offer der Habenichtse, dat in 't sobere Duitschland en 't arme Oostenrijk moest gebracht worden voor de kanonnen, waarmee eens in de rijke landen alles wat men miste zou worden gehaald. Hij heeft, zegt men, een welwillend discours met wie Deutsch freundlich is, hij is een heer met Duitsche plichtplegingen, maar weet niet, hoe kleinzielig zich te wreken op wat hij als een beleediging voelt en waaruit hij een voor hem fortuinlijke munt weet te slaan. Een gepensionneerd schoolmeester wijdde in een plaatselijk blad een paar zijner wekelijksche feuilletons, welke hij al jaren schreef, aan den Franschen tijd en liet de parallel voorzichtigheidshalve nog ten voordeele der Duitschers uitvallen, doch vermeldde ook de mankheid van Koning Lodewijk Napoleon. Deze beleediging van den rijkscommissaris - Seyss Inquart is ook mank, doch de brave schoolmeester wist dit niet eens - werd gestraft met een maand hechtenis voor den schrijver van het artikel en een boete van f 15.000. - voor het blad, welk bedrag voldaan moest worden bij de Hauptkasse des Reichskommissars. Een schedelkliever is hij niet, hij is een klein burgerlijk, een burgerlijk-gewetenloos, poenig heer, een ploert, een nazi-beul uit de rij der Herren, en ziet men hem op een foto als cavallerist de trappen van een gebouw afdalen met de geadelaarde zwieppet boven de lichtbeglansde brilleglazen, de eene glacé in de gehandschoeide hand, dan lijken zijn beenen volkomen die gelaarsde beenen in rijbroek van S.S. en S.D., die onze
straten doordreunen en menig bang hart doen verstijven achter gesloten deuren.
Hij hoefde zich niet te ontmaskeren. Hij was altijd de schaamtelooze woordbreker en leugenaar in zijn fantastisch lange redevoeringen, en men voelde bij hem wat men bij alle leidende Nazi-figuren voelt: zij zijn tot alles in staat. Hij is nu ook in staat geweest tot die bitter vijandige en onbeschofte rede ‘in een fabriekshal in het oosten des lands’, - de plaats, waarvan de onrust uitging tot die plotselinge verrassende staking, welke een rilling van vreugde en verschrikking door ons land heeft gestuwd. Waarom die staking? De Duitsche bezetting kon maatregel na maatregel nemen, welke ons leven inperkten, en met een halven slag de schroef- | |
| |
bank telkens vaster aandraaien, zonder dat ons volk in verzet kwam. Dit geschiedde geheel naar het Duitsche recept, geautoriseerd ook in Mein Kampf: Wilt gij een volk overheerschen, leg het niet uw juk ineens op, waardoor het tot revolte zou komen, maar bereik het einddoel door maatregel na maatregel, welke op zichzelf geen verzet ontketenen en die, zijn ze allemaal genomen, het volk toch geheel in uw macht brengen. Nu was er de terugvoering in krijgsgevangenschap van de na Mei 1940 vrijgelaten Nederlandsche soldaten. Met die grootmoedige vrijlating had men indertijd erg gegeurd (men dacht toen nog, dat het zoo afgeloopen zou zijn), maar nu kwam men er op terug. (Die terugvoering had aanvankelijk ook nog haken en oogen door het publiceeren, bij de oproeping, van de vertrekuren van treinen zoowel heen als terug en het aankondigen, dat retourbiljetten zouden worden vergoed; zoo liepen vele officieren erin, die niet wisten, wat de reden van de oproeping zou zijn, en dachten in elk geval naar huis te zullen terugkeeren.) De terugvoering in krijgsgevangenschap was minder de oorzaak der onrust dan de laatste aanleiding ertoe, de druppel, die den emmer deed overloopen. Niets verdraagt ons volk moeilijker dan onrecht, dat zich schaamteloos den schijn van recht geeft, en dan een woordbreuk als deze, welke zich
huichelachtig rechtvaardigt. Zij hebben geprikkeld tot die plotselinge stakingen, als bij afspraak het heele land door. Die stakingsmorgen was een heldere, sterke morgen, er trilde iets in de lucht van vrankheid in de opstandigheid en den moed tegen den bezetter, die bezetter, die zoo wreed en vreeslijk was, dat men zich niet openlijk tegen hem verzetten kòn, - en ziet, ons volk had dien moed gevonden! Het herkende zijn ongebroken vrijheidszin, er was een vrijheidssmaak in de lucht, een vrijheidsglans in de straten, een vrijheidsjubel in de harten: al wist men, dat het slechts voor een korte stonde zou zijn. Ons volk had den gebogen rug gerecht en had een voorproef van de vrijheid die het eenmaal zeker herkrijgt, als de rollen keeren. Die voorproef was bitterzoet. Er was die diepe, beklemde blijheid, die van angst kan schreien, want dit zou niet afloopen zonder dat bloed werd gestort, en wie der stakers van dezen jongen morgen zouden dit offer hebben te brengen? De verraste bezetter haastte zich, om toe te slaan met standrecht en S.S., maar het stakingsoogenblik was tegen het einde der week gekozen, zoodat ze niet den eersten dag den besten niedergeschlagen kon worden. Toen er ingegrepen werd gebeurde het met de volle Duitsche hardheid: arrestaties lukraak, standrecht lukraak, de patrouilles van de S.S. met hun boeventronies, die schrik verspreidden in de straten, de vuurpeletons, die de rijen neerknalden van wie toevallig waren gepakt. De nieuwsbladen vermeldden de namenlijsten van een groot aantal ter dood veroordeelden: het
| |
| |
vonnis is met den kogel voltrokken. Hun totaal in het heele land? De gepubliceerde lijsten zijn zeker niet voltallig geweest, ze waren slechts uit de voornaamste centra. Veel wrange rouw was er en menigeen, die de handen voor de oogen sloeg, zag dit beeld der gevallenen met wat bloed op de steenen der fabrieksbinnenplaats en de gelichte hielen der laarzen van de S.S., die het vuurpeleton had gevormd.
Toen eenmaal de damp van dit vuren op ons volk was opgetrokken en het drama was verstild tot de bloemen op de gedoode harten, sprak Seyss Inquart in een fabriekshal - naar het klassiek geworden voorbeeld der redevoeringen tot de arbeiders in de Duitsche staalbedrijven. Geen woord dat verried, hoe er ook maar getracht was begrip te krijgen van de daad van ons moegeplaagde volk. De schuld kwam ten volle neer op de emigrantenregeering te Londen en haar ‘hetze’ - dat domme en afschuwelijke woord, dat de Duitscher van nu nog meer in den mond heeft dan die van 1914-1918 zijn: Es ist nicht wahr! Met zware woorden werd de voldoening uitgesproken, dat de stakingsbeweging zoo gauw was ‘niedergeschlagen’, met Duitschen trots neemt Seyss Inquart de volle verantwoordelijkheid der vonnissen op zich en hij prijst de zorgvuldigheid, waarmee de gerechten hebben gewerkt. Van die zorgvuldigheid heeft men in Eindhoven de proeve gehad. Honderden menschen werden in de straten, fietsers met fiets en al, op vrachtwagens opgepikt en naar verzamelplaatsen gebracht, en daar werd gezeefd tot men het benoodigde aantal employé's van de grootste Eindhovensche industrie bijeen had, die kregen prompt hun doodvonnis voor het standgerecht en werden tegen den muur geplaatst. De snoeverij over het snelle optreden van zijn politie liet Seyss Inquart volgen door de dreigende zinspeling op het volledig optreden van den bezetter met de zware wapens der weermacht, - om ons het belachelijk hopelooze van onzen tegenstand te laten zien. Zóó stond hij in die fabriekshal, met die menigte van in trouwe kameraadschap verbonden Duitsche en Nederlandsche nationaalsocialisten, voor ons, de burgerman, gelaarsd en wijdbeens in de groengrijze Duitsche uniform, die gestalte onzer groote verschrikking, en sprak dit volk eenige uren toe in een rede, die naar het gebruikelijke recept elke vaderlandsche verzetsdaad vereenzelvigde met steun aan het Russische bolsjewisme,
dat ons later allemaal zou beloonen met een schot in den nek. In Rusland zijn het de bolsjewistische Joden en in Engeland en Amerika zijn het de kapitalistische Joden, zij hebben aan alles schuld, zij hebben het gewild, en zij willen het: een wereld van ellende, bloed en tranen, en daar grijnzen ze bij van speciaal joodsch genot. De rijkscommissaris bloost niet, als hij de verachtelijkheid der Joden demonstreert aan hun wet in de Talmoed:
| |
| |
‘Verdragen zijn er, om op het juiste oogenblik te worden verbroken.’ De eene schaamteloosheid is aan de andere gelijk. ‘Het zal nooit voorkomen, dat een Duitsche dienstinstantie of de een of andere Duitscher de vervolging van een zwarthandelaar zal beletten, omdat hij zelf iets van hem heeft gekocht. Neen, dit zal nooit gebeuren!’ De Duitsche officieren en de Duitschers van de Zivilverwaltung zullen dit met een grijns van genoegen lezen in de door hen beschermde zwarte restaurants en bars, welke overigens goede afzetgebieden zijn voor de zwarte venters, die weten, dat hun daar toch niets gebeuren kan. Deze stellige toon van recht, deze hooge, zelfverzekerde toon van Duitsche onkreukbaarheid, deze moraliseerende toon van vermaan tegen ons, hoe walgelijk wordt hij in deze rede, die tot in de interpretatie der kleinste feiten zoo valsch, zoo schaamteloos leugenachtig en zoo onbeschaamd grof is.
De met den kogel voltrokken doodvonnissen zullen geen seconde Seyss Inquarts eetlust beïnvloeden aan de tafel in zijn weidsch verblijf, hij zal er geen uitgelezen sigaret minder om rooken, geen halve minuut nachtrust er door missen op zijn donzen peluw. Het is die typische, geruste Nazigewetenloosheid, waarin een ander, in een particulier onderhoud, een der Duitsche bezettingsondervindingen samenvatte in de sentimenteele verzuchting: ‘Dieses Volk braucht Liebe!’ Zijn kaak, die van den trouwelooze, bijt in al zijn redevoeringen genoeg naar ons, dat wij weten kunnen wat wij aan hem hebben. Verbitterd als hij is over ons afwijzen van de Duitsche keuze - graniethard noemde hij ons tegenover iemand uit zijn kring - heeft hij genoeg gedreigd, dat het alternatief, dat wij kiezen, beteekenen zou, dat zij, de Duitschers, geen mededoogen zouden kennen en geen steen op den anderen zouden laten. Wij weten, dat hij tot alles in staat is tegenover ons volk, zijn groote teleurstelling. Maar, terwijl wij hem zwijgend aanhooren en dit verdragen, hebben wij een zekerheid, welke zij nimmer kennen: die van ons rustig geduld. Al zijn redevoeringen gaan over ons heen, omdat wij weten, dat de rollen zullen verwisselen, dat het oogenblik zal komen, dat hij, nu gelaarsd en met revolver, ontlaarsd en zonder koppel en revolvertasch als misdadiger in de beklaagdenbank rekenschap zal hebben af te leggen van al de misdaden, gepleegd aan ons volk, dat onder hem lijdt. Dit is het antwoord, dat wij hem zwijgend geven, terwijl hij spreekt. Wij staan tegenover elkaar om een toekomst, hij legt het accent erop en wij leggen het erop. Al zijn kogels zijn machteloos tegenover die kracht, waarin wij onder den gebogen rug de ziel tòch rechten, die zedelijke kracht der zekerheid, dat de toekomst onze overwinning en onze eer zal zijn en zijn nederlaag en zijn schande.
|
|