| |
| |
| |
1943
| |
| |
Jozef Goebbels
Dezen winternacht heb ik Goebbels gehoord, uren aan een stuk, en ik beken mij in zooverre zijn dupe, dat ik moe van hem ben, dat ik hoofdpijn van hem heb en dat ik door hem een heelen slapeloozen nacht heb doorgebracht, waarin ik de warrige naklanken hoorde van deze schelle falsetten, van deze kwellende demagogie. Om zijn luide stem heen waren de weerklanken der reusachtige hal van het Berlijnsche Sportpaleis. Tot zulke bijzonderheden toe zijn hoorbaar hier in de stilte van het dorpsche huis, waarin wij, bij den galm van dat ver tumult, innig vlakbij het weemoedig nachtgerucht hoorden aan de bewaaide ruiten. Het waren niet zoozeer zijn felle, fanatieke woorden, die de indrukken van tragische hevigheid gaven, alswel het gekrijsch en het gejoel dat zij ontketenden en waarmee de menigte zijn vragen bevestigend beantwoordde.
Wie was deze menigte? Om de Engelsche bewering te logenstraffen, dat al die manifestaties maar propagandavertooningen waren van de partij, mat Goebbels breed en triomfantelijk het onderscheid uit: dit was niet een propagandavertooning van de partij. Dit was een manifestatie van den oorlogswil van het Duitsche volk! Maar deze gelogenstrafte Engelsche bewering is een fictie, - zooals het gemaakte onderscheid een fictie is. Wat beoogt men met zulk een fictie? Men suggereert er zijn volk mee, dat de vijand bang is voor die manifestaties en er het hoofd voor in 't zand steekt door zich wijs te maken: het is allemaal maar partijgeschreeuw. En daarom, ten antwoord, die andere fictie, die van het onderscheid tusschen manifestaties van de partij en die van het volk: Engeland zal hooren, hoe de oorlogswil van het gansche Duitsche volk is! Als een nomenclator tusschen de posaunen somde Goebbels uitvoerig de groepen op, die de rijen vulden: invaliden der fronten waarvan vele met Roode-Kruiszusters waren gekomen omdat zij armen en beenen misten - o, wàt met hun ontgoocheling na de nederlaag van straks? - arbeiders uit de fabrieken, vrouwen en jeugd, artsen, geleerden, kunstenaars, ingenieurs, onderwijzers, architekten, bedienden, ambtenaren, jong en oud, - geen stand, geen beroep, geen levensjaar, was bij de uitnoodigingen overgeslagen. Toen Goebbels die menigte de vraag stelde: ‘Zijt gij, die hier voor mij zit’ - in den nationaalsocialistischen toon mag zooiets als ‘die hier voor mij zit’ nimmer ontbreken! - ‘zijt gij een vertegenwoordigend deel van het Duitsche volk?’ werd er met ja geantwoord, vanzelfsprekend, en dat ja was een donderend, dreunend ja, - wie ook maar iets kent van de psyche van een vergaderde massa weet, dat zulk een regie niet falen kan. Volgens Goebbels hadden Engeland en de wereld het nu zelf gehoord.
| |
| |
Stelt hij er zich iets van voor? Gelooft hij dan werkelijk, in Duitschland een onderscheid tusschen partij en volk te kunnen maken tot een buitenlandsche aannemelijkheid? Wij mochten in dat onderscheid nooit gelooven! En geen verstandig mensch gelooft er nog in. In Duitschland is geen andere wilsmanifestatie mogelijk dan die van de partij. Ook deze wilsmanifestatie, zoo triomfantelijk aangekondigd als die van het volk, was niets anders dan een wilsmanifestatie van de partij - het waren haar mise-en-scène, haar regie, haar ambtelijk staatspropagandist, haar discipline. Alsof daar tien stemmen, van welker ja men niet zeker was, hadden kunnen binnenkomen. Alsof neenroepers dit neen zouden hebben overleefd!
De identificatie van volk en partij grijpt dieper nog dan het noodlot zelf van dit verschrikkelijk en tragisch volk. (De partij is zijn noodlot, zijn catastrophaal avontuur.) Tien vragen beantwoordde deze menigte met ja - na de eerste vijf wachtte zij de voltooiing der vraag reeds niet meer af, onmiddellijk na het Sind Sie bereit - sind Sie entschlossen - viel het loeiende koor reeds in. Het was ook niet noodig het eind van de vraag af te wachten, door regie en discipline was men hier geplaatst om alle vragen met ja te beantwoorden, om hem, Goebbels, om Engeland en de wereld te toonen, dat men bereit, entschlossen was. (Het opgezweepte Duitsche volk is tot alles bereid, tot het gevecht dat zijn nederlaag wordt, tot zelfvernietiging. Het Engelsche volk aarzelt honderd keer om krachten te sparen voor het gevecht, dat nooit zijn nederlaag màg worden.) De vragen waren alle gelijk. Waarom maakte Goebbels er tien van? Ziet hier, hoe zij elkander gelijken: Gelooft gij met den Führer aan de totale overwinning? (Ja!) Zijt gij bereid den Führer door dik en dun te volgen? (Ja!) Zijt gij bereid met den Führer den strijd voort te zetten? (Ja!) Zijt gij vastbesloten wat de Führer vraagt te doen? (Ja!) Stelt gij onvoorwaardelijk vertrouwen in den Führer? (Ja!) Welk verschil is er in den inhoud dezer vragen? Geen enkel. Tienmaal wordt dezelfde vraag gesteld - met de bedoeling nog wel, den vijand onder den indruk der antwoorden te verpletteren. Het is de Duitsche kramp naar het altijd meer en heviger, de tienvoudige bezwering om wille der tienvoudigheid, om wille van dat ‘ten eerste’, ‘ten tweede’, de dreunende reeks langs, en dit volk wordt niet moe. Het heeft het noodlot van zijn avontuur aanvaard, neen, het neemt in zijn paroxisme zijn noodlot tot zijn wil. De partij heeft alle houvast weggeslagen om alleen het hare over te houden en dien dwingenden toestand te krijgen: of mèt ons alles, of, zonder
ons, niets!
Het Duitsche volk, dat hier schreeuwt en loeit in dezen nacht, grijpt zich krampachtig vast aan de kans, die het ziet en waardoor het wordt begoocheld. Als Duitschland den oorlog winnen zou, dan zouden wij eens
| |
| |
ondervinden, hoe verblind hij was geweest, die onderscheid maakte tusschen partij en volk. Bereid tot het totalere dan totaal zou het tot denzelfden vergelijkenden trap van den superlatief komen en nog totaler partij zijn dan nu. Dan zouden we inderdaad verstijven onder het Duitsche overwinningsgebrul en verpletterd worden onder den eindelijk vervulden Duitschen droom der Duitsche heerschappij.
Deze bijeenkomst is één kreet om armslag tegen het Russische bolsjewisme. Het is de vernedering van dit volk, dat men het liever ten onder ziet gaan dan het dien armslag te laten. De keuze is geen keuze, en hoe afschuwelijker Duitschland het Russische bolsjewisme afschildert, hoe dieper de vernedering, dat men voor het Europa van straks aan dit bolsjewisme de voorkeur boven dit nationaalsocialistisch Duitschland geeft. Het is voor Duitschland om razend te worden - het wordt dan ook razend - dat het geen begrip vindt voor zijn geval - het behoort tot die tragiek, die uit zijn aard voortkomt. Zooals het, om armslag roepend in dezen wanhopigen strijd, slechts bommen krijgt ten antwoord, zoo werft het, als het zich bemind wil maken, slechts haat en zoo wordt het in de landen, die het in bescherming neemt, naar het leven gestaan.
Niets is van deze manifestatie verder af, dan zelfvertrouwen en overwinningszekerheid. De gebeurtenissen in Afrika, de nederlaag bij Stalingrad, de dag aan dag heviger bombardementen van de voortdurend in kracht toenemende, doodelijke luchtmacht van den vijand, slaan het Duitsche gemoed met somberheid en schrik. Goebbels is niet zeker meer (al lang niet), daarvandaan die kramp der tien vragen. En in zijn antwoord schreeuwt dit volk aan den rand van den afgrond, om er uit te blijven, en het voelt en vreest, dat het er niet uitblijven zal, daarom schreeuwt het zoo hard. Met diepen, bijna lichamelijken afkeer, zoo onaangenaam is de gehoorsindruk, wendt men zich af, telkens als dit onbeschrijflijk geloei opstijgt. Ik hoor dit alternatief: Liever een paar jaar in gestopte kleeren dan een paar eeuwen in lompen! Tot deze keuze van den desperado heeft de partij het laten komen, de partij is ook de vader van dien heftigen haat, die de Duitschers een paar eeuwen in lompen en hongerig zou willen doen rondloopen - en dat weten zij, zij sturen er op aan, om een des te feller, des te gevechtsvaardiger fanatisme te krijgen. En dit vreeslijke gebrul wakkert den afkeer slechts aan. Ik ontkom niet aan dit beklemmend gevoel: een volk, dat op den weg naar zijn ondergang zich brullend schrap zet en slechts dag aan dag nog meer onheil sticht om zijn ondergang nog vreeslijker te maken, en dat men dien ondergang gunt, omdat het toch niet wil luisteren en toch niet eerder tevreden is.
Het nieuwsblad ‘Het Handelsblad’ wijdt aan de redevoering van Goeb- | |
| |
bels een opgewekt artikel en noemt haar een meesterstuk van psychologisch inzicht, - en ze is waarlijk niet meer dan de suggestieve toespraak van den standwerker ter markt, die de handen der menigte begeerig ziet uitgestoken naar het waardeloos artikel, dat hij aanprees. Velen, begoocheld door de onvermoeibare luidheid der stem en de onuitputtelijkheid der lange frase, noemen dit knap; en betreuren het, dat Duitschland dit voor heeft op Engeland: Engeland mist zulk een propaganda en zulk een propagandist. Maar zou zulk een manifestatie in Engeland ons niet bevreemden en verontrusten? Het is juist Engelands kracht, dat het zulke grove demagogie niet noodig heeft. (Het is altijd de zwakke, die in vertwijfeling zoo luidkeels tekeergaat, en de sterke, die in zelfbeheersching zwijgt.) De Duitsche propaganda, die zoo meesterlijk is, maakt de Engelsche overbodig. Zij houdt het Engelsche volk voor, wat het te wachten staat. Als er een matige oorlogswil zou zijn in Engeland, hij zou op dit geloei, dat geen twijfel laat, vanzelf feller worden en vuriger. Als het beest schreeuwt, zooals nu, dan loopen de Engelsche bedrijven op sneller toeren: het groote oogenblik, waarvoor Duitschland zijn somberen schrik heeft, zal eindelijk gaan komen, onze inspanning krijgt uitwerking. Nog met meer vlijt de handen uit de mouwen, nog hàrder gearbeid om klaar te zijn voor de eindphase, opdat die ons de overwinning brengt.
Er kwam eindelijk stilte na deze rede, geloei en liederen stierven eindelijk weg. Men kon zich in den geest voorstellen, hoe de menigte uiteenging, de Roode-Kruiszusters met haar invalidenwagentjes langs een afzonderlijken uitgang, en hoe de artsen, de geleerden, de vrouwen, de jeugd, de arbeiders zich voortbewogen langs de duistere straten van het nachtelijk Berlijn: wat aan stelligs dragen ze mee, de misleiden, die om deze misleiding schreeuwen? In de nog nasuizende stilte van de kamer maakte iemand, gekweld, een opmerking van discussie, een tegenwerping. Maar een ander zei: Geen repliek, Engeland geeft die ook niet. Het komt morgen weer met meer bommenwerpers boven Duitschland, en dat is het beste antwoord!
|
|