Cultuurkamer
De ingestelde Nederlandsche cultuurkamer - maar zij schrijft zich, geloof ik, met een K, alhoewel nog met twee u's in de tweede lettergreep - laat ons lang met rust, als haar tamme briefjes onbeantwoord blijven. Ik verdiep mij erin, wat het is: een kamer met een paar heeren erin (Van Ham? Hans Klomp? een tijdje Henri Bruning? - ik weet het niet!) en met registers, schrijfmachines, een typiste en een cartotheek. Tot de tooneelknecht toe moet er lid van worden, het schilderijenhandelaartje, ik geloof ook het café met het orchestrion, en, bijvoorbeeld, Arthur van Schendel. (Maar die is buitenslands.) Meer dan dat zij tegenzin wekt door groote vijandelijke begrippen - cultuurdwang, onderwerping en gebondenheid aan den staat, die zich meester wil maken van de geesten - wekt zij afkeer op door haar naargeestigheid, - ja, zij is zoo naar. Als Van Ham er niet in slaagt ons allemaal bij elkaar te krijgen, gaat hij het zeggen aan de Duitschers. Wacht, die hebben hun macht en haar garantie: de Deutsche Polizei! En zoo kregen eenige onzer een brief: ‘Der Reichskommissar für die besetzten Niederländischen Gebiete. / Der Generalkommissar für besonderen Verwendung. / Hauptabteilung Volksaufklärung und Propaganda. / Abteilung Kultur’. (Dit laatste uitspreken is nog iets anders dan het geschreven zien staan, als ge het uitspreekt, krijgt ze laarzen.) ‘Wie mir die Niederländische Kulturkammer mitteilt liegt dort bis jetzt noch nicht Ihre Meldung zur Schrifttumsgilde vor. Ich bitte hierzu um Ihre Äusserung, - Ich nehme an, dass das Fehlen Ihrer Meldung irgendwie auf einem Irrtum oder einer Versehung beruht. Sollte das aber nicht der Fall sein, so bitte ich um Ihren umgehenden Besuch nach vorherigen telefonischer Anmeldung’. (Hoe kunnen zij volhouden, dat hun Goethe zich voor de Reichsschriftstellerkammer zou hebben gemeld, - maar ze hadden hem verboden!) De schrijver van dezen brief is dr. Bergfeld. Men
zegt, dat dat geen vriendelijk man is, dat hij snauwt en dat hij een ander Duitscher, die in zijn gebouw zit en die zich ook dokter noemt, voor zijn gasten ontmaskert door hun mede te deelen, dat dat heelemaal geen dokter is. Mijn antwoord op den brief is een ontwijking: Ik beoefen de letteren niet langer, ik heb een beroep in de kantooradministratie aangenomen, en daarom heb ik recht noch plicht, om mij voor een lidmaatschap bij de cultuurkamer te melden. Daarop krijg ik ruim een maand rust, en dat is voldoende tijd, om de heele cultuurkamer te vergeten. Tot na die maand weer een brief komt, wéér van de Duitschers, - de Nederlandsche heeren der cultuurkamer hebben het opgegeven, ze doppen geen eigen boontjes meer, hoe overleven ze 't, dat ze steeds in dr. Bergfeld