| |
| |
| |
XIII
Door de lucht naar zee
's Zaterdags kwamen de vijf makkers en hun onderwijzer op het plein voor de school bijeen.
Dien dag zouden ze als moderne menschen langs den luchtweg naar de zee reizen.
De ouders van de kinderen waren er niet bij. Ge kunt wel indenken, waar die zich bevonden. Wel, ze waren reeds op weg naar het vliegveld te Deurne, om er het vertrek van hun bengels bij te wonen.
In de buurt van de school wisten de lieden er van, dat de gelukkige knapen per vliegtuig over Vlaanderen naar zee zouden vertrekken. Vele schoolkameraden waren naar het plein gekomen, om er de jongens een prettigen tocht te wenschen.
Of de vijf gezellen gelukkig en opgeruimd waren!
- ‘Goede reis, mannen!’
- ‘Groeten aan de wolken!’
Door de drukke stad togen ze op weg naar het kantoor van de luchtvaartmaatschappij.
Het was Zaterdag. De arbeiders keerden weer van werkhuis, fabriek of bureel. Allen schenen tevreden, in afwachting van al de genoegens van den Zondag.
Maar, en dat was treuriger voor de op tocht gaande
| |
| |
knapen, de lucht was overdekt, scheen veel neiging te gevoelen het land eens frisch met stralenden regen te begieten.
- ‘Dan vliegen we maar in den regen!’
- ‘Het weder kan opklaren, meneer.’
In de buurt van het station was er druk verkeer van vacantiegangers en van week-eind-toeristen.
Naast den hoofdingang van het Centraalstation wachtte de auto van de Sabena, om de luchtpassagiers naar de vlieghaven te Deurne te vervoeren.
De onderwijzer en de knapen vertoefden in de wachtzaal tot de auto hen naar het vliegveld zou leiden.
- ‘Hier begint onze reis.’
Ede zag bleek. Beer en Dolf praatten er duchtig op los. Luske en Tjeppe zwegen, droomden van den lang verwachten vliegtocht.
Plots werd Ede ongerust, wilde den onderwijzer iets vragen, maar scheen het toch niet te durven.
Eindelijk kwam het er uit.
- ‘Meneer, u hebt onze biljetten en spoorkaarten toch bij, hoop ik!’
Uit zijn brieventasch haalde de onderwijzer de vereischte papieren. Toen waren de andere jongens eveneens gerustgesteld.
- ‘Het vliegwezen is een bewijs, dat de beschaving er op vooruitgegaan is!’
- ‘Wil ik gelooven, Luske! Door de techniek behaalde de beschaving een reusachtigen voorsprong op de vorige eeuwen.’
- ‘Hoe zou de mensch op 't gedacht gekomen zijn te vliegen, meneer?’
| |
| |
- ‘Mogelijk met naar de vogels te kijken, Luske. De mensch kan zich op het land voortbewegen door te gaan, in het water en na oefening door te zwemmen. Allerlei vervoermiddelen, die hij door de eeuwen verbeterde, laten den mensch toe zich vlug over het vasteland en langs het water te verplaatsen. De lucht, voorbehouden aan de vogels, was moeilijker te overwinnen. De mensch bouwde torens in de ruimte, maar kon zich in de lucht toch niet wijd verplaatsen. De koorddansers waren vroeger de acrobaten van de ruimte.’
- ‘Wie heeft er de vliegmachine uitgedacht, meneer?’
- ‘Met de ontwikkeling van de boekdrukkunst en de daaraan gepaard gaande verspreiding van kunsten en wetenschappen begon de mensch tevens verstandiger te denken. Op velerlei gebied, natuurlijk. In de Oudheid hadden dichters sprookjes uit hun teen gezogen, waarin ze den mensch door het ruim lieten vliegen. Maar, zooals ge weet, hebben sprookjes met wetenschap weinig te maken. De gedachte, eens te kunnen vliegen, kwam met de nieuwere tijden weer den geest van de denkende menschen plagen. De schilder- en bouwkunst in vollen bloei wekten meteen belangstelling voor technische bouwkunde. Leonardo da Vinci, de Italiaansche schilder, beeldhouwer, bouwmeester en natuurkundige, die leefde op het einde van de vijftiende eeuw en er in 1519 het hoofd bijlegde, deed reeds proefnemingen met primitieve vliegtoestelletjes.’
- ‘Dan was die schilder een duivel-doet-al?’
- ‘De uitvinders van den luchtballon waren de gebroeders Montgolfier, die in 1783 een met verwarmde lucht gevulden ballon het ruim indreven.’
| |
| |
- ‘Dus zijn de ballons de vliegmachines voorafgegaan?’
- ‘Inderdaad, Tjeppe. Eens de gewone luchtballon in orde, wilde men een bestuurbaren ballon vervaardigen. Die kwam er dan ook rond 1884. Dat was dus een ballon, waarmede men zich naar een bepaald punt kon richten. In het begin van de twintigste eeuw werden in Duitschland de bestuurbare zeppelins gebouwd. Ondertusschen wist de vliegmachine de aandacht van de wetenschap en van de sport op te eischen. In 1909 vloog Blériot, een Franschman, voor het eerst over het Kanaal. Dat was het vertrekpunt voor verdere tochten en records. Tegenwoordig past men het luchtverkeer volledig aan bij de eischen van onzen tijd. Wat zal het vliegwezen ons in de toekomst nog bieden?’
- ‘Vertrek naar het vliegveld, meneeren!’
De toeristen namen plaats in de auto van de Sabena. Het leek de jongens, of al de lieden hen bekeken. Ernstig, beklemd, met een gevoel alsof ze iets ontzaglijks ondernamen, staarden de jongens naar hun onderwijzer.
't Was vijf over één.
- ‘Over een half uurtje vliegen we door de lucht naar zee.’
Wat was dat? De regen kletste tegen de ruiten van den automobiel.
- ‘Als het regent, zullen we niet veel zien, meneer.’
- ‘Bekommert er u geenszins om, jongens. We zullen het goede weder te gemoet vliegen.’
De auto stopte voor de luchthaven.
| |
| |
- ‘Als er maar plaatsen genoeg in het vliegtuig zijn!’
De biljetten werden nagezien. De knapen hadden niet veel reisgoed bij. Hun rugzakje, evenals het fotografietoestel van den onderwijzer werden voorzien van merkteekenen der maatschappij en reeds naar het toestel gedragen, waar ze in den staart van het vliegtuig geborgen werden. Daarna werden de reizigers gewogen.
- ‘Zeg, Ede, dat is om te weten, hoe zwaar uw stoffelijk overschot bij gebeurlijk ongeluk zou kunnen wegen!’ spotte Tjeppe.
Ede werd ongerust. De onderwijzer bemerkte het.
- ‘Tjeppe, toch! Waar haalt ge dien gekken praat vandaan? Geen vrees, jongens! De naam Sabena lijkt wel het synoniem van veiligheid. Denkt ge soms, dat de eerste, de beste vlieger als piloot aangenomen wordt? Het personeel van deze luchtvaartmaatschappij behoort tot de keur van onze vliegers. En ons land telt waardige, betrouwbare, in de luchtvaart gunstig aangeschreven piloten.’
Daarna gingen de pagadders hoopvol en brandend van verlangen te vliegen naar het veld.
Het groote verkeersvliegtuig wachtte geduldig de reizigers op.
In de verte stonden de moeders en een paar vaders van de luchttoeristen, die hun jongens met den zakdoek goede reis wuifden.
Spijtig dat het stofregende.
- ‘Instappen!’
Iedere jongen had een leuk, zacht stoeltje aan den buitenkant van de luchtige cabine. De portieren waren
| |
| |
gesloten. Langs weerszijden was plaats voor zes passagiers. Links zaten Beer, Tjeppe en Luske. De andere kant bood zitgelegenheid aan Ede, Dolf en den onderwijzer. Geen plaatsje bleef onbezet.
- ‘Kijkt eens, jongens, die papieren zak aan de rugzijde van het stoeltje vóór u, kan dienstig zijn in geval ge luchtziek moest worden.’
- ‘Ge hoeft er slechts uw hoofd in te steken,’ lachte Dolf, ‘de rest zal vanzelf volgen!’
De knapen monsterden de gezellig ingerichte kajuit van het mooie verkeersvliegtuig.
Eén voor één werden de motoren aangezet. Het vliegtuig trilde regelmatig door het daverend geronk.
De piloot stapte in het toestel en het deurtje van de cabine werd gesloten.
- ‘Jongens, we zijn er mee weg!’
Als een auto reed het vliegtuig over het veld.
Meteen hield het op met regenen en kwam de zon door de wolken kijken.
Daar bemerkten de jongens plots, hoe de groote wielen den grond niet meer raakten, om nog een tijdje te draaien, daarna roerloos stil te hangen.
De eendekker cirkelde boven het vliegveld. Het toestel helde lichtjes naar links, beschreef een breeden boog en startte in de richting van Antwerpen. In de diepte lag het Te Boulaer-park.
Het vliegtuig scheerde over de stad, over straten en huizen, over het zwemdok. Dat was leuk. De kameraden bemerkten de tafeltjes met daarop de badgasten die omhoog keken.
Beneden stroomde de Schelde. Het vliegtuig ronkte er in weinige oogenblikken over. Achter den staart van
| |
| |
de machine lag de stad. De spits van de kathedraal, het torengebouw en de vele kerken schenen in hoogte te wedijveren.
Over Vlaanderen, evenwijdig met de Schelde, die rechts stroomde en merkelijk verbreedde, voerde de tocht naar zee.
Uit de hoogte gezien, leek het land in vele net afgelijnde perken verkaveld: groene weiden, bruine akkers, gouden graanvelden. Als breede linten slingerden de wegen van dorp naar dorp. De hoeven schenen kinderspeelgoed uit een blokkendoos, het vee niet veel grooter dan koetjes en kalfjes in bordkarton. De auto's en de fietsen op de baan, de schepen op de Schelde geleken speelgoed uit den bazaar.
Het vliegtuig ijlde door de lucht. Het schommelde niet, het wiegde niet, het scheen soms roerloos te zweven.
De reizigers kregen den indruk, dat beneden het land voorbij draaide.
Links, naar het zuiden toe, vlakte België, rechts en beneden strekte zich Zeeuwsch-Vlaanderen uit.
Zienderoogen verbreedde de Schelde.
De jongens wisten niets te zeggen. Met den neus tegen het raampje keken ze buiten en beneden. Het ware moeilijk geweest te praten, want de motoren overdreunden de stem.
Wat een vaart! Wat een snelheid! De velden, de akkers, de dorpen vluchtten. Het vliegtuig kliefde den afstand.
In de verte bemerkten de knapen de monding van de Schelde, de vorming van de kust en de eerste baarbrekers.
| |
| |
Het vliegtuig ijlde door de lucht.
| |
| |
Ze vlogen over het duin. Rechts blonk de zee.
De eendekker daalde op het vliegveld van Knokke.
Konijntjes wipten verschrikt over de duinen weg en schenen de snelheid van hun pootjes aan de vaart van het vliegtuig te willen meten.
Zachtjes streek de vliegmachine neer. Een lichte schok bracht het landingsgestel op den grond, de eendekker reed over het vliegveld, stopte.
De reizigers moesten uitstappen en van vliegtuig veranderen. De tocht van Antwerpen naar Knokke, zegge een zeventig-tachtig kilometer in vogelvlucht, was in een half uurtje afgelegd.
Uit- en overstappen, vertrekken namen een kwartier in beslag.
- ‘Zijt ge reeds tevreden?’ wilde meneer weten. ‘Wie heeft er zich onpasselijk gevoeld?’
De knapen waren verrukt over het eerste gedeelte van den tocht. Niemand had zich luchtziek gevoeld. De jongens bloosden van geluk. Hun maag was heelemaal in orde.
- ‘Vliegen is heerlijk!’ zei Ede. ‘Ik had nooit durven veronderstellen, dat men zich in de kajuit van een vliegtuig zoo veilig zou gevoelen.’
- ‘Wat mij betreft,’ meende Tjeppe, ‘mogen ze gerust beproeven me bang te maken met een reis per vliegtuig om de wereld. Vliegen is aangenaam en gezellig!’
- ‘Spijtig, dat de tijd in het vliegtuig even vlug vliedt als de afstand.’
De zinken vogel werd weeral in gereedheid gebracht, om op te stijgen.
De motoren ronkten.
| |
| |
Het vliegtuig rolde over het plein, steeg op, zweefde boven de duinen, vloog hooger, hing boven de zee en dan weer boven den dijk en den steenweg langs de kust.
Links lag Vlaanderen, rechts blonk de zee. De aanrollende golven leken witte lokken, die naar het strand rimpelden.
Ze vlogen over de pier van Zeebrugge en volgden de kust over Blankenberge, Wenduine, Nieuwmunster, Den Haan en Breedene naar Oostende.
In de havengeul lag de maalboot te dampen.
Over het station en het park van Oostende vlogen ze naar het veld te Steene.
De eendekker cirkelde over het vliegveld, daalde sierlijk in boog door de lucht, landde zachtjes-aan en hield halt voor het station.
Toen werd er uitgestapt.
Wat hadden de knapen spijt, dat die tocht zoo vlug voorbij was. Er was echter niets aan te verhelpen.
De knapen zaten in de auto vooraleer er een woord gerept was.
Gewoon aan de verbluffende snelheid van het vliegtuig scheen de auto traag te rijden.
De onderwijzer zei niets. De knapen staarden peinzend voor zich, als herkauwden ze met den geest den heerlijken tocht, zoo pas genoten.
Op de Marie-Joséplaats te Oostende stapten de jongens uit en stonden meteen in het hartje van de drukste der Belgische kuststeden.
- ‘Wel,’ zei de onderwijzer, ‘ge zijt toch zoo stil!’
| |
| |
- ‘Dank u, meneer, voor de prachtige luchtreis.’
Toen gevoelden de knapen toch, dat hun onderwijzer niet de schoolmeester was, dikwijls zoo verkeerdelijk voorgesteld, maar een man, die hun als een tweede vader en als een vriend een stuk opvoeding bood.
|
|