Den morgen na het bezoek aan den onderwijzer trokken de jongens naar het vliegveld te Deurne op verkenning uit. De zon sprenkelde glanzend licht over de daken der huizen en over de velden. Door het bladerloof van de boomen filterde het zonnelicht en scheen den grond als met een kleed in brokaat te beleggen.
Over vliegmachines sprekend, brachten de jongens het onderwerp op de voertuigen.
- ‘In de stad kunnen we vele verkeersmiddelen en voertuigen zien,’ zei Luske.
En de snaken begonnen op te noemen: natiewagens, melkkarren, steekkarren, auto's en camions, treinen en booten.
- ‘En vliegmachines!’ vulde Beer aan. ‘Zeg eens, die vergeten we niet, hoor!’
- ‘En electrische treinen!’
- ‘En treinen met dieselmotoren!’
- ‘Aan de haven is het nog het drukste,’ meende Luske. ‘Daar zien we vervoermiddelen voor de zee en voor het vasteland.’
- ‘Stoomschepen, zeilschepen, sloepen, lichters!’
- ‘Roeibootjes, motorbootjes en de Sint-Annekensboot!’ lachte de lange Tjeppe.
- ‘In de stad bollen fietsen en... trottinetten.’
- ‘Ik weet nog een gerij, dat we vergaten,’ scherpte Luske de aandacht van de kameraden.
- ‘Een zeppelin!’ ried Dolf.
- ‘Neen, die krijgen we voorloopig niet te zien!’
- ‘Kruiwagens, koetsen, ‘char-à-bancs’, moto's!’