De kameraden liepen door de straten van den eenen hoedenwinkel naar het andere magazijn.
De goedkoopste hoed kostte nog vijftien frank. Ze zouden zeker vijf en twintig frank moeten betalen voor een hoofddeksel, waardig dat van den onderwijzer te vervangen.
- ‘Zeg eens, Ede, uw streekje is er een duur, hoor!’
- ‘Och, Beer, laat ons niet kibbelen,’ zei Tjeppe, ‘we hoeven de fout te herstellen, minder voor Ede dan voor zijn goede moeder.’
- ‘Morgen vroeg brengen we te zamen, wat we hebben. We zullen meneer het geld aanbieden.’
- ‘Wie zal er zich mee gelasten?’
- ‘Ede, natuurlijk!’ zei Beer.
- ‘Dan weet meneer meteen, wie de dader was.’
- ‘Nu zal hij het ook wel vermoeden!’
- ‘Mogelijk, Beer. Ik oordeel het beter met vijven de schuld te dekken: dat is kameraadschap.’
- ‘Vijf frank de man?’
Dolf bloosde van opwinding.
- ‘Ik zal geven, wat ik kan, maar vijf frank zal ik nooit kunnen bijleggen.’
- ‘Wel,’ zei Luske, ‘het betalen van die vijf frank is maar een voorstel. Het is verstaan, dat we niet meer geven dan we kunnen.’
Aan 't plein namen de jongens afscheid. Ede was verlegen.
- ‘Tot morgen vroeg.’
Ede was licht ontroerd en Dolf zat in nesten.
Toch had Dolfs Moeder er iets op gevonden.
- ‘Zoek in den kelder de ledige flesschen, de