- ‘Gaarne, baaske, maar wij zijn slechts arme dutsen en hebben hoegenaamd geen geld te veel!’
Achter mekaar wipten de bengels naar beneden, op zoek naar een goede plaats.
Wat een volk! Jongens, jongens, wat een volk er reeds was! En het was nog maar namiddag.
- ‘'t Zal er straks stuiven,’ zei Tjeppe. ‘Ik ben overtuigd, dat we sport voor onze centjes zullen krijgen!’
- ‘Hoe weet ge dat?’ vroeg Ede.
- ‘Ik denk het toch. Het ziet er zoo naar uit.’
Over den houten band reden de renners zeer snel achtereen, de bochten in, dan weer omlaag, pijlsnel en toch gelijkmatig.
De renners droegen een verschillend getinte trui. In het rennerskamp werd er door de afgeloste maten gerust en... gegeten. Ze lazen sportbladen, babbelden met hun verzorgers, of volgden, in een leunstoel gelegen, de bewegingen van hun ploegmakker.
- ‘Wisten we toch maar eens wie die renners zijn!’
- ‘Wel, die herkennen we aan de kleur van hun trui. Ieder koppel rijdt onder dezelfde tinten.’
- ‘Dat weten we ook al!’ zeurde Ede.
Beer zocht iets, gaapte links en rechts, om ten slotte een oud dagblad op te rapen. Hij bekeek het vluchtig en kwam zegevierend op de makkers af.
- ‘Ziet, jongens, hier hebben we de nummers van de koppels en de kleur van hun trui.’
In een troepje getroppeld, met de oogen het lijstje verslindende, zochten ze naar de kenmerkende kleuren van de renners. Er waren er met geel-roode, groen-