| |
| |
| |
IX De Spaanse burgeroorlog
Een pronunciamiento
Toen op 17 juli van het jaar 1936 een aantal hoge militairen in opstand kwamen tegen de regering der Spaanse republiek hadden zij hun rebellie grondig voorbereid. In Lissabon had generaal Sanjurjo een samenzwering beraamd, waarbij op de Canarische eilanden zijn collega Franco betrokken was, terwijl Mola had geconspireerd in Spanje zelf. Er was over de republiek een net geweven van gewapende centra en garnizoenen, onderling verbonden en voorbestemd op het eerste sein in alle steden van betekenis de macht te grijpen. De officieren hadden daarbij gedacht aan een klassieke ‘pronunciamiento’, de proclamatie van een wijziging van het regime. Zij hadden zich voorgesteld dat de burgerbevolking overrompeld zou zijn, de regering zou aftreden en een nieuw tijdperk kon beginnen in de historie van Spanje, zo rijk aan staatsgrepen. Ditmaal echter gingen niet alle wensen in vervulling, verscheidene berekeningen faalden. Het grootste deel van de vloot nam aan de opstand geen deel; van het leger en de luchtmacht bleven te veel officieren en soldaten trouw aan de republiek, om een onmiddellijke overwinning der usurpatoren mogelijk te maken. Nochtans zou deze tegenstand of passiviteit snel genoeg gebroken zijn, indien niet aanzienlijke sectoren van de bevolking hadden ingegrepen, om aan de opmars der overweldigers een halt toe te roepen. Het was het gewapende deel van het volk zelf dat een overrompeling voorkwam.
Het voorwendsel tot de militaire opstand was de wil om te voorkomen dat Spanje een prooi zou worden van ‘het communisme’. In 1936 vormden Mussolini en Hitler de centra van een reactionaire en contrarevolutionaire macht in Europa. In de burgerlijke democratieën hadden zij talrijke openlijke of geheime bondgenoten. Het spook van die tijd was ‘het
| |
| |
internationale communisme’. Daartegen Spanje te beschermen moest niet alleen welgevallig zijn aan fascisten en nationaalsocialisten, ook conservatieve democraten zouden zich daarover verheugen. Jaren lang heeft inderdaad de overtuiging bestaan, dat de generaals hun vaderland hadden willen vrijwaren voor een communistische dictatuur. Hun latere deelneming aan de Duitse oorlog tegen de Sowjet-Unie door het uitrusten en zenden van de Blauwe Divisie is hun ook na de tweede wereldoorlog, toen de ‘koude oorlog’ tussen Oosten West-Europa was uitgebroken, nauwelijks kwalijk genomen. Doordat generaal Franco na zijn overwinning in 1939 zo sluw geweest was een oorlog te vermijden met de westelijke mogendheden, werd hij weldra in de atlantische wereld geaccepteerd. In 1953 maakten de Verenigde Staten hem zelfs tot hun militaire partner.
Nochtans was het gevaar van een Spaans communisme een zuiver voorwendsel. In 1931 was de republiek uitgeroepen door de onhoudbaarheid van de monarchie: Alfonso XIII was als het ware in een luchtledig gevallen, zonder dat daartoe een harde stoot nodig was. Het ontbrak de republiek aan de kracht die nodig zou zijn geweest om werkelijk een nieuwe maatschappelijke en politieke orde te scheppen. Van 1931 tot 1936 was haar historie een stuurloos zwaaien van links naar rechts, gekenmerkt door stakingen en aanslagen, opstand en onderdrukking, en de bloedige repressie van 1934. Met militair geweld was toen in Madrid, Barcelona en het mijngebied van Asturië het verzet der arbeiders neergeslagen, nadat een reactionair bewind de macht had verkregen. Het scheen of de republiek erger was dan de monarchie.
Het antwoord op deze rechtse terreur kwam echter in februari 1936, en wel langs legale weg. De algemene ontevredenheid en verbittering hadden een zwenking ingeleid, waardoor het houden van verkiezingen niet kon worden verhinderd. De uitslag van deze stemming van 16 februari 1936, gecorrigeerd na herstemmingen en aanvullende verkiezingen in bepaalde districten, wees op een duidelijke nederlaag van de rechterzijde. Een dusgenaamd volksfront had (in ronde cijfers) 4.176.000 stemmen verkregen, het nationale front 3.783.000, terwijl 681.000 stemmen waren uitgebracht op
| |
| |
het centrum en 130.000 op de groep van Baskische nationalisten. Wat afgevaardigden betreft was de overwinning van het volksfront veel groter: het verwierf 278 zetels (op een totaal van 467) tegen de rechterzijde slechts 134 en het centrum 55.
Waaruit bestond echter dit Volksfront? Het was in grote meerderheid burgerlijk. Er waren twee fracties van republikeinen: die van Azaña (87 zetels) en Martínez Barrio (39) en daarnaast de partij van de gematigde socialisten (99). Men kon daarbij voegen de Catalaanse Esquerra, die niet alleen de reeds bestaande autonomie voor Catalonië wenste, maar feitelijke onafhankelijkheid. Zij beschikte over 36 zetels. Wat de communisten aangaat, deze hadden slechts 17 afgevaardigden, niet meer dan vier procent van het totaal.
Het was dus duidelijk dat de militaire staatsgreep slechts bedoelde te voorkomen, dat Spanje een burgerlijke democratie zou worden naar Westeuropees model. Vandaar dat de grootgrondbezitters bevreesd waren voor landverdeling, de kerkelijke leiders voor beperking van hun enorme vermogen, de generaals voor onderschikking aan een burgerlijk bewind, de beperkte maar rijke bourgeoisie voor radicale sociale maatregelen. Er waren ter rechterzijde twee erkende dictatoriale partijen: die van de monarchistische, traditionalistische Carlisten (ontstaan in 1833) en van de fascistische Falange (gevormd in 1933). Door de betekenis van hun ‘ideologie’ werden zij door de generaals als bondgenoten aanvaard, maar geen van beide vermocht een stempel te drukken op de ‘Beweging’. Op 29 september 1936 was Franco door de militaire junta tot staatshoofd verheven. Hij schiep op 19 april 1937 een politieke eenheidsbeweging, waarin alle nog gedulde groeperingen werden geïntegreerd. Om Carlisten en Falangisten te troosten werden de benamingen van hun stromingen overgenomen, en het blok onder leiding van Franco heette ‘Falange Española Tradicionalista.’ Niettemin had men slechts te doen met een semi-feodale, clericale, militaristische kaste met haar monarchistische en kapitalistische bondgenoten. Sinds februari 1936 hadden zij bloedige incidenten uitgelokt, die op even gewelddadige wijze waren beantwoord door linkse extremisten. De moord op de rechtse politicus
| |
| |
Calvo Sotelo heette de directe aanleiding tot de staatsgreep, maar het militaire complot was reeds lang beraamd.
| |
Het volksverzet
Overal waar de generaals in hun opzet slaagden volgde een meedogenloze terreur. Toch aarzelde nog de republikeinse regering. Azaña, eerst premier van het volksfront en daarna staatspresident, was opgevolgd door de even burgerlijke Casares Quiroga. Deze weigerde in te stemmen met de eis van socialisten, communisten en anarchisten om het volk te bewapenen, en hij trachtte te onderhandelen met de militaire junta. Intussen echter beschikten de vakbonden en de linksradicale beweging over genoeg wapens om althans te pogen, de generaals de voet dwars te zetten. De burgeroorlog was onmiddellijk een feit. De regering trad af en Martínez Barrio vormde een nieuw kabinet. Hij benoemde generaal Miaja (die tot kort voor het einde de republiek trouw zou blijven) tot zijn minister van oorlog, en droeg hem op te onderhandelen met de opstandige officieren, teneinde een compromis te bereiken. Dit was onmogelijk, ook dit kabinet trad af, en eerst de nieuwe premier José Giral gaf opdracht het volk van wapens te voorzien. Na bloedige gevechten bleven voorlopig in het noorden twee Baskische provincies en een groot deel van Asturië behouden voor de republiek, alsmede de oostelijke gewesten van Spanje (met de gebieden rond Barcelona en Valencia) het centrum met Madrid en belangrijke gedeelten van het zuiden (Andalusië) waar overigens verschrikkelijk gevochten werd. In de loop van de daarop volgende jaren verkreeg Franco zoveel bijstand van de Duitse luchtmacht en Italiaanse divisies, dat het republikeinse front geleidelijk afbrokkelde. Toch gingen de laatste bolwerken (Madrid, Barcelona, Valencia) pas verloren in het voorjaar van 1939. Op 31 maart 1939 was de republiek bezweken. Het land was onbeschrijflijk geteisterd, de bevolking uitgeput, het zwarte
schrikbewind kende geen grenzen meer. De laagste schattingen van het aantal slachtoffers (dat stellig groter is geweest dan deze cijfers vermelden) waren aldus gesneuveld
| |
| |
325.000, vermoord 100.000, van honger en ziekte gestorven 225.000, gevangen in concentratiekampen 200.000, naar het buitenland gevlucht 350.000. Tezamen 1.200.000. Inzake het aantal door krijgsraden ter dood veroordeelden na de volledige overwinning van Franco tast men in het duister.
Hoewel tenslotte het volksverzet faalde is het van zo uitzonderlijke betekenis geweest, dat het een nadere beschouwing verdient. Het waren de socialistische en anarcho-syndicalistische vakbonden, UGT en CNT, benevens de socialistische, communistische en anarchistische politieke organisaties, die vrijwilligers opriepen om in geordende eenheden, met zelf gekozen aanvoerders, ten strijde te trekken. Deze in overalls geklede militie heeft aangetoond, dat het mogelijk was geregelde troepen te verslaan in een stedelijke guerrilla, wanneer de bevolking in voldoende mate achter de gewapende arbeiders stond. Op het platteland moest weldra een front worden gevormd. En terwijl in de steden barricaden waren opgeworpen, moesten in de provincie loopgraven worden aangelegd. Naarmate de oorlog langer duurde kreeg hij een meer conventioneel karakter, met doorvoering van een algemene dienstplicht en een door de regering benoemd opperbevel. Met deze verandering van karakter van de strijdmethode wijzigde zich ook de mentaliteit. De militaire opstand had een sociaal revolutionaire tegenbeweging gewekt, die in Catalonië leidde tot een verregaande collectivisatie van boerenbedrijven en industriële ondernemingen. Elders had men te doen met een radicalisering der arbeiderklasse, staats- of gemeentebeheer van ‘vijandelijk eigendom’, zonder dat in beginsel de burgerlijke orde omver werd geworpen. In de Baskische provincies was de gewapende weerstand voornamelijk nationaal van aard. In oktober 1936 was het toen al geïsoleerde Baskenland praktisch onafhankelijk geworden, de grotendeels buitenlandse (Duitse) mijn- en staalbedrijven waren onder staatsbeheer gesteld, maar van een sociale omwenteling kon men hier niet spreken. In dit gebied werden ook niet - zoals
vaak elders - kerken en kloosters in brand gestoken of gesloten, omdat zij als bolwerken van de zwartste reactie werden beschouwd. Bij vrijwel alle boerenopstanden en stedenrevoltes van de negentiende en twintigste eeuw moesten gods- | |
| |
dienstige instellingen het ontgelden, en dit was ook in 1936 het geval. De Basken bleven echter trouw aan hun kerk.
Wat de regeringen aangaat van de republiek zien wij, dat zij semi-revolutionair waren in de eerste fase van het volksverzet, om daarna weer gematigder te worden. Het reglementeren van het antifascisme en de vrees dat in het buitenland de Spaanse republiek voor communistisch of anarchistisch zou worden gehouden droeg er toe bij, weer iets naar rechts te zwenken. Er waren ook linkse uitspattingen en politieke moorden, die de revolutionairen een deel van hun invloed en sympathie kostten. Aangenomen wordt bijvoorbeeld dat bijna achtduizend priesters, monniken en zelfs nonnen het slachtoffer zijn geworden van gewelddadige wraaknemingen voor het terechtstellen van republikeinen.
Na het kabinet van José Giral kwam de linkse socialist Largo Caballero aan het bewind, dat in november 1936 werd overgeplaatst naar Valencia. De deelneming daaraan der communisten was toen begrijpelijk, omdat dezen hadden besloten de burgerlijke republiek te helpen verdedigen en aangezien met dit doel ook de Sowjet-Unie materiële hulp begon te verlenen en meehielp eeninternationalebrigade te vormen. In november traden echter ook vier anarcho-syndicalisten tot de centrale regering toe, met voorlopige opoffering van hun staatloze idealen. In september waren de libertaire socialisten al deel gaan uitmaken van de autonome regering van Catalonië, waar zij de economische en politieke macht in handen hadden.
Maar de Catalaanse anarcho-syndicalisten bleven kennelijk voor hun bondgenoten te onafhankelijk van de centrale regering, hun sociaal-economische maatregelen waren te revolutionair. Medewerking ondervonden zij van de anti-stalinistische marxisten (de POUM) maar de officiële communisten, vele leiders van de politie en van de resten van het staatsleger, benevens burgerlijke groeperingen waren hun zeer vijandig. In mei 1937 werden de anarcho-syndicalisten in Catalonië met wapengeweld aan het regime der politieke partijen onderworpen, een aantal van hun leiders werd vermoord, de burgeroorlog binnen het republikeinse kamp deed het front wankelen. Door bemiddeling van de anarchistische
| |
| |
ministers werd een compromis getroffen, waardoor de syndicalisten de strijd tegen Franco voortzetten. De reactionaire overval heeft echter een onnoemelijke schade toegebracht aan de geestdrift, die nodig was om de fascisten doeltreffend te bevechten. De POUM werd verboden, haar voornaamste leider, Andrés Nin, vermoord. De partij-communisten waren schuldig aan een contrarevolutionaire campagne tegen de vrijheidlievende en werkelijk democratische socialisten. Zij trachtten het anarcho-syndicalisme te vernietigen, of nu de republiek zou winnen of verliezen. Het Russische drama herhaalde zich in Spanje. Aan het einde van de burgeroorlog werden de communistische leiders zelf uitgestoten, in het zieltogende Madrid was er een bloedig treffen tussen hen en de andere groeperingen. Aan het zaaien van verdeeldheid in het republikeinse kamp hadden zij echter de grootste schuld.
Na de gevechten in Barcelona van mei 1937 verloor Largo Caballero meer en meer aan invloed. Hij had door het zenden van politietroepen de nederlaag der anarcho-syndicalisten bezegeld maar daarmee zijn eigen val bespoedigd. Hij moest plaats maken voor de meer rechtse socialist Negrín, die de volle steun had van de communisten. De anarchisten zouden aan de regering niet meer deelnemen. Zij bleven echter in de bedrijven en dorpen, en aan het front, werken en strijden tegen de fascisten. Een aanzienlijk deel van de ‘oorlogs-economie’ werd nog door hen geleid, hoewel hun bladen-voorzover die nog konden verschijnen - onder censuur stonden.
| |
Libertair communisme
De anarcho-syndicalisten hadden in Spanje een beweging opgebouwd die haar weerga in geen enkel ander land had. Zij vonden de meeste aanhang in het feodale Andalusië en het geindustrialiseerde Catalonië. Overwegend kon men hen bakoeninisten noemen, ook wat hun strijd aangaat tegen kerk en katholicisme en de aanvaarding van geweld. Zij arbeidden krachtig terwille van de emancipatie der leken en de volksopvoeding. Zij interesseerden zich sterk voor de strijd tegen
| |
| |
het analfabetisme en de modernisering van het onderwijs, dat ‘libertair, humanitair en rationalistisch’ moest zijn, naar de woorden van Francisco Ferrer, de Spannse martelaar der vrije gedachte. Bij boerenopstanden en stakingen speelden zij een leidende rol en in 1936 schatte men hun aanhang op anderhalf tot twee miljoen leden. Het gebrek aan sociale verantwoordelijkheid van alle regeringen; de corruptie in het partijwezen; de onmacht van het parlement, om het feodalisme te liquideren; en de ontzettende ellende dreven duizenden tot directe, buitenparlementaire en vaak illegale actie. Voorzover men weet is voor het eerst het anarchisme in Spanje gepropageerd door de Italiaan Fanelli in 1868, en de marxisten hebben de uitbreiding ervan later niet kunnen voorkomen. Uit de syndicalistische vakbonden, die de theorieën aanhingen van de Franse CGT in haar meest radicale periode, is in 1910 de Confederación Nacional del Trabajo gevormd, maar de libertaire beweging bestond toen al veertig jaar. De verspreide groepen der anarchisten, die zich bezig hielden met de ideologische scholing en met de strategische leiding der CNT, werden in 1927 gebundeld in de Federación Anarquista Ibérica. Buiten Catalonië hadden de CNT en de FAI sterke afdelingen in Andalusië, in Madrid (bijvoorbeeld onder de bouwvakarbeiders) en in het mijngebied van Asturië. Onder haar leden waren ‘pistoleros’ maar ook vele toegewijde idealisten en zelfs puriteinse moralisten. In de burgeroorlog hebben zij roekeloze helden als Durruti en Ascaso, maar ook begaafde intellectuelen als García Oliver en Federica Montseny naar voren gebracht.
Onmiddellijk bij hun deelneming aan de gewapende strijd tegen Franco hebben de libertairen de burgeroorlog opgevat als een sociale revolutie. Uit solidariteit met alle antifascisten hebben zij (autoritaire) posities ingenomen, die strijdig waren met hun ideeën. Zij namen deel aan regeringen, officiele legerformaties, uitoefening van gezag omdat hun geijkte strijdwijzen onbruikbaar waren: met stakingen, dienstweigering en burgerlijke ongehoorzaamheid jegens de overheid zouden zij debondgenoten zijn geworden van generaal Franco. Het ganse dilemma van het anarchisme ligt hierin, dat politiek een kwestie is van machtsvorming. Ook de revolutie is in
| |
| |
vele opzichten een autoritair proces. Maar van die revolutie wilden de anarcho-syndicalisten in elk geval zo veel mogelijk verwerkelijken. In de meest ongunstige omstandigheden van een ‘oorlogseconomie’ hebben zij geprobeerd - met name in Catalonië - een vorm van zelfbeheer te verwezenlijken op basis van het socialisme, met als politieke kern de gemeente. In de steden werden hotels, warenhuizen, fabrieken veelvuldig gesocialiseerd, banken gesloten. In de nuttige ondernemingen werden arbeidersraden gevormd met bestuurscommissies, samengesteld uit technici en arbeiders. Om te voorkomen dat de bedrijven zouden worden beschouwd als collectief particulier bezit maakten ze deel uit van federaties der CNT. Aangedrongen werd op de grootste zelftucht, arbeidzaamheid en soberheid. De Catalaanse ‘generalitat’, het autonome bestuur, vaardigde wetten uit omtrent de beginselen van het economische zelfbestuur. Omdat er een compromis was gesloten met het staatsgezag ontstond er ‘van onder op’ een situatie, niet ongelijk aan die, welke later in Joegoslavië door de regering (zij het onder druk der arbeiders) is georganiseerd. Onder kenners van de Spaanse situatie bestaat eenstemmigheid over de doeltreffende werking en produktiviteit van het systeem in het begin van de burgeroorlog. Er waren fabrieken van wapens, munitie, textiel, landbouwwerktuigen en levensmiddelen, alle belangrijk voor de strijd tegen het fascisme, waar de arbeiders vrijwillig 56 uur per week werkten. Nadat echter partijcommunisten en behouden burgers meer invloed hadden verkregen, de gewelddadige overval van mei 1937 de Catalaanse libertairen diep had gekrenkt (zij verloren ongeveer duizend doden bij de verdediging van hun vrijheid ... tegen
bondgenoten!) het Catalaanse zelfbestuur grotendeels was geliquideerd door de centrale regering en deze haar gezag uitstrekte over de arbeidsraden, daalden de geestdrift en de productie. Des te meer werd dit het geval toen in augustus 1938 de fabrieken werden ‘gemilitariseerd’. De vraag rees bij de arbeiders, waarvoor zij eigenlijk vochten en ontberingen verdroegen. Het feit, dat het staatsgezag was blijven bestaan en dat dit gezag steeds meer dictatoriaal werd door de toegenomen invloed der partijcommunisten, bedierf zodanig het vrij-socialistische experiment dat men het in deze
| |
| |
omstandigheden niet meer op zijn waarde kon schatten. Maar de collectivisatie op libertaire grondslag is een der meest positieve realisaties geweest van het Spaanse anarcho-syndicalisme.
In de dorpen werd de gemeente beschouwd als de kern der samenleving. Zij werd geleid door een politiek comité dat de ‘kleur’ van het dorp weerspiegelde en dat in Catalonië in voortdurend contact stond met het volk. Er werden veel vergaderingen gehouden, aan discussies ontbrak het niet. De kerken waren gesloten, wanneer zij niet in de eerste dagen van de burgeroorlog in brand waren gestoken: alleen als zij historische monumenten waren, werden zij gespaard. (Zoals in Barcelona de kathedraal beschermd en gered is.) Voorzover er grootgrondbezit bestond werd de helft daarvan tot grond van de gemeenschap gemaakt, de andere helft werd verdeeld onder arme boeren. Dit land werd echter niet hun eigendom: eigenares van alle akkers en weiden was (juridisch) de gemeente. Pachten aan landheren werden natuurlijk niet meer betaald, en de verplichte bijdragen aan de gemeente mochten als regel niet meer bedragen dan de helft der vroegere pachtsommen. Onderwijs, ziekenzorg, wegenbouw, openbare diensten enz. behoorden voornamelijk tot de taken van de communes. De productie geschiedde op coöperatieve of collectieve grondslag. In Andalusië had het agrarische libertaire communisme soms utopische trekken, zodat het geld werd ‘afgeschaft’, alle eigendom voor onwettig werd verklaard en de productie en distributie op geheel communis tische wijze werden gereorganiseerd. De korte duur van dit experiment en de ongewone omstandigheden lieten niet toe, hieruit conclusies te trekken. Grote landgoederen bleven in deze streken intact, maar de pachters en landarbeiders hadden het beheer overgenomen. Zoveel mogelijk vermeden de boerenraden uitkeringen te doen in geld, de particuliere inkomsten bestonden voornamelijk uit producten die zonder
betaling werden gedistribueerd. Een deel van de gewassen werd bestemd voor de steden en de soldaten aan het front.
In het algemeen vervingen op economisch terrein de commu nes de staat. Het sluiten van huwelijken, het onderwijs der kinderen, het verlenen van pensioenen en uitkeringen, het
| |
| |
begraven der doden, de medische verzorging, het distribueren der levensmiddelen (met of zonder geld) behoorden ook tot de taak der gemeenten. In zulke barre tijden als die van de burgeroorlog was de commune een bescheiden ‘verzorgingsstaat’ in miniatuur. Op het platteland heeft het libertaire communisme, op allerlei veelvormige manieren benaderd, positieve resultaten gehad. Zelfs indien kleine boeren voortgingen op de oude wijze particulier te werken werden de producten min of meer ‘gesocialiseerd’. Het feodale parasitisme of het op winst bedachte kapitalisme werden zoveel mogelijk geëlimineerd. Reeds dit was een grote winst. Met de versterking van het republikeinse staatskapitalisme en de regeringsinmenging degenereerde ook dit beleid. Maar het behoorde tot het beste wat het sociaal-anarchisme metterdaad heeft gerealiseerd. Men kan, in de sfeer van een burgeroorlog, natuurlijk allerlei sombere zijden van het leven op het platteland onderstrepen. Talrijk moeten de afwijkingen van het ideale patroon, de misbruiken en de fouten zijn geweest. Ook dan blijft de indruk van een bijzonder experiment. |
|