| |
| |
| |
IV De commune van Parijs
Symbool der vrijheid
Geen opstand heeft in de negentiende eeuw zoveel beroering en ontroering gewekt als de proclamatie der Commune in Parijs. Ook degenen, die deze vorm van verzet een hopeloos avontuur vonden, konden zich niet onttrekken aan de afschuw over de meedogenloze onderdrukking en de bloedige wraak der Franse regering, die het bestaan der Derde Republiek inleidde. In 1848 was de diepgaande en uitgebreide economische crisis en de daarmee gepaard gaande werkloosheid een der oorzaken geweest van opstand in Europese steden. Tienduizenden kleine zelfstandigen verproletariseerden, honderdduizenden arbeiders verpauperden. Na de nederlaag der revolutionairen verbeterde de conjunctuur, de industrialisatie en de handel herleefden, het kapitalisme ontwikkelde zich in een snel tempo, totdat in 1873 een nieuwe crisis de volkeren begon te beproeven. Zij duurde tot 1893, een tweede dieptepunt in het bestaan van arbeiders en kleine luiden. Juist de betrekkelijke hoogconjunctuur na 1848 had echter een reeks van oorlogen met zich gebracht, culminerend in de Frans-Duitse krijg van 1870. De Parijse Commune viel in de korte spanne tijds tussen deze oorlog en de nieuwe crisis. Zij was een symbool van de meest dramatische kwalen van het kapitalisme.
Het economisch herstel na 1848 was vooral ten goede gekomen aan de jonge Duitse nijverheid, met de firma Krupp aan het hoofd. De vervaardiging van ijzer en staal voor spoorwegen en machines, ging hand in hand met de fabricage van steeds vernuftiger wapens. Er ontstond in de steden een geschoold proletariaat, waarvan Marx en Engels alles verwachtten. In vergelijking met wat zij aanzagen voor Duits realisme en wetenschappelijk socialisme scheen hun de ideologie der Britse arbeidsleiders reformistisch en die der Fransen uto- | |
| |
pisch. In deze visie was het Duitse volk vooruitstrevend, het Frankrijk van Napoleon III reactionair. Marx en Engels, die de leer der klassetegenstellingen tot dogma hadden verheven, pasten hun theorie voornamelijk toe in hun filosofische verhandelingen. Wanneer het er om ging stelling te kiezen in een concreet geval verloochenden zij hun ‘Deutschtum’ niet. In 1864 was in Londen - waar Marx toen woonde - een Internationale Associatie van Arbeiders gevestigd. De aanleiding daartoe was een meeting geweest ter ere - alweer van de revolutionaire Polen, die in 1863 opnieuw waren opgestaan.
Aangezien de verbetering der economische conjunctuur wel werkgelegenheid maar nog weinig voordeel had opgeleverd voor de arbeiders, en de grote investeringen het verbruik en de lonen zwaar drukten, werd er steeds meer aangedrongen op internationale solidariteit in de sociale strijd. Als leidraad voor zulk een samenwerking was een ‘inaugureel adres’ aanvaard, dat door Marx was opgesteld. Deze hielp ook de statuten te ontwerpen.
De Internationale omvatte de meest uiteenlopende richtingen, maar aan de linkerzijde bleek het duidelijkst de tegenstelling tussen de staatlievende aanhangers van Marx en Engels en de anarchistische vrienden van Proudhon. Als beginsel werd aanvaard dat de bodem en de transportmiddelen gesocialiseerd moesten worden en dat de machines in het bezit der arbeiders moesten komen. Ook besloot men het proletariaat op te wekken oorlog te verhinderen door middel van een algemene werkstaking. Dit laatste vond Marx ‘Blödsinn.’ Pruisen was bezig zich te ontwikkelen tot een grote mogendheid, die in staat was Oostenrijk en Frankrijk uit te dagen. Deze twee staten moesten inderdaad respectievelijk in 1866 en in 1870 de Pruisische superioriteit erkennen. Daarna gelukte het Bismarck de vele Duitse vorstendommen onder Pruisische leiding te verenigen in één rijk.
Deze ontwikkeling nu werd door Marx toegejuicht. Later zouden de Franse socialisten spreken van zijn ‘pangermanisme’, waarvan de publicaties der Internationale duidelijk blijk gaven. Hij verdedigde de theorie dat Napoleon III een offensieve samenzwering beraamde tegen Bismarck, om te voorkomen dat deze de Duitse rijkseenheid zou verwezenlijken.
| |
| |
De Pruisen waren dus in het defensief gedrongen door een Franse usurpator. De Algemene Raad van de Internationale verzette zich niet tegen deze zienswijze. Napoleon III kon ook op weinig sympathie rekenen door zijn binnenlandse dictatuur, en zijn pogingen de Italianen tot zijn vazallen te maken en Indo-China en Mexico te koloniseren.
Nadat de Frans-Duitse oorlog was uitgebroken schreef Marx (op 20 juli 1870) aan Engels: ‘De Fransen moeten slaag hebben. Overwinnen de Pruisen dan is de centralisatie van de Duitse staatsmacht nuttig voor de centralisatie van de Duitse arbeidersklasse. Het Duitse overwicht zal verder het zwaartepunt van de Westeuropese arbeidersbeweging verleggen van Frankrijk naar Duitsland. En men behoeft maar de bewegingen in de twee landen van 1866 tot heden te vergelijken om te zien dat de Duitse arbeidersklasse theoretisch en organisatorisch superieur is aan de Franse. Haar overwicht over de Fransen op het wereldtoneel zou tegelijk het overwicht wezen van onze theorie over die van Proudhon.’ Het is waar, dat Marx elk sociaal verzet tegen Napoleon III toejuichte, en na de Franse nederlaag een verzoening aanbeval tussen de twee volken ‘omdat op de achtergrond de ongure gestalte van Rusland loert.’ In 1870 gingen de gedachten van Marx echter in het geheel niet uit naar een Franse revolutie. Hij werd overrompeld door de opstand in Parijs, en verdedigde hem slechts omdat deze rebellie onmiddellijk tot internationaal symbool der vrijheid werd.
| |
Bakoenins wederkeer
De zorgen van Marx betroffen niet alleen de toegenomen invloed der ideeën van Proudhon. Deze laatste was door de Duitse filosoof al op sarcastische wijze aangevallen, nadat hij in 1846 zijn ‘Philosophie de la Misère’ had gepubliceerd. Marx had daarop zijn honende ‘Elend der Philosophie’ geschreven, waarin hij de Fransman verweet niets te begrijpen van de Hegeliaanse dialektiek en haar toepassing. ‘De heer Proudhon heeft het ongeluk op zonderlinge wijze in Europa miskend te zijn’, zo schreef hij ironisch. ‘In Frankrijk heeft
| |
| |
hij het recht een slechte econoom te zijn, omdat hij doorgaat voor een goede kenner der Duitse wijsbegeerte. In Duitsland heeft hij het recht, een slechte filosoof te zijn omdat hij daar doorgaat voor een van de beste Franse economen. Wij, in onze hoedanigheid van Duitser en econoom tegelijkertijd wensen protest aan te tekenen tegen deze dubbele dwaling.’ Proudhon had van deze aanval kennis genomen kort voordat de februari-revolutie van 1848 uitbrak. Na zijn gevangenschap, verlicht door de privileges van een ‘politieke misdadiger’, was hij in 1858 opnieuw tot drie jaar veroordeeld, maar uitgeweken naar België. De invloed van zijn steeds toenemend aantal geschriften groeide gestadig. Hoewel men daarin zonderlinge tegenstellingen kon aantreffen bleef hij de staat afwijzen als werktuig voor de opbouw van een socialistische samenleving. In 1862 teruggekeerd in Frankrijk (profiterend van een amnestie) was hij daar in januari 1865 overleden. Aan zijn naam bleven de idealen verbonden van staatloos socialisme, mutualisme en federalisme. In het manifest van de Parijse Commune van 19 april 1871 zou men er de weerklank van vinden. Daarin werd geëist: ‘De volstrekte autonomie van de Commune; zelfbestuur uitgebreid tot alle gemeenten van Frankrijk; garantie voor iedereen van zijn integrale rechten en voor elke Fransman de vrijheid tot volledige ontplooiing van zijn mogelijkheden als mens, burger en werker. De autonomie van de Commune zal haar grens slechts vinden in de gelijke autonomie van alle andere communes, die tot een federatie toetreden; tot associaties verenigd moeten zij de vrijheid van Frankrijk verzekeren.’
Maar in de Internationale Associatie was een vervaarlijker tegenstander opgedoken dan voorheen Proudhon was geweest. Michael Bakoenin was naar West-Europa teruggekeerd. Hij had zes jaar doorgebracht in Russische kerkers en vier jaar in Siberië, voordat hij wist te ontvluchten. Over Japan en Amerika bereikte hij daarna Londen, waar hij zich bij de kolonie van Russische emigranten voegde. Hij had vervolgens gepoogd opstanden te helpen ontketenen in Polen en Italië en in 1867 had hij zich in Zwitserland gevestigd. Aanvankelijk had Bakoenin zich daar willen bedienen van de links-burgerlijke Vrede-en-Vrijheidsliga, om zijn denkbeelden
| |
| |
te verbreiden. Daarna had hij tot de oprichters behoord van een ‘Alliantie der Socialistische Democratie’, die wilde toetreden tot de Internationale. Deze Alliantie had een programma opgesteld waarvan Marx later schreef dat het ‘gezwets’ was, ‘een rozenkrans van holle invallen.’ Het omvatte propaganda voor het atheïsme, afschaffing van het erfrecht, gelijkmaking der klassen en dergelijke. Maar op grond van dit programma kon de Algemene Raad der Internationale de afdelingen der organisatie en haar leden toch niet uitsluiten, mits de Alliantie zelf werd ontbonden (anders zou zij ‘een staat in de staat’ vormen) en de term ‘gelijkmaking der klassen’ werd gewijzigd in ‘afschaffing der klassen’. Zo werd de afdeling-Genève, waarvan Bakoenin inspirerend lid en vertegenwoordiger was, een sectie der Internationale. Op het Congres in Bazel, dat in 1869 bijeenkwam, bezorgde Bakoenin aan Marx (die hier zelf niet aanwezig was) de nederlaag op een programma-punt inzake het erfrecht, dat theoretisch van betekenis werd geacht.
De aanhangers van Marx hadden intussen de lastercampagne hervat, waarmee zij al vóór en in 1848 waren aangevangen. De Rus zou een spion zijn, een goedbetaalde panslavist, een intrigant, zelfs een dief. Dit laatste op grond van het feit dat Bakoenin een voorschot had ontvangen van een uitgever om het eerste deel van Das Kapital van Marx te vertalen in het Russisch, maar deze taak niet had voltooid! Alle emigranten, afhankelijk van de financiële bijstand van familieleden, vrienden, aanhangers, organisaties en uitgevers hebben dezelfde moeilijkheden gekend als Bakoenin, maar deze was het meest achtervolgd en had herhaaldelijk in het grootste levensgevaar verkeerd. Franz Mehring heeft in zijn standaardwerk over Marx herhaaldelijk de Russische anarchist in bescherming genomen tegen de wilde aantijgingen van de Duitser. En Fritz Brupbacher heeft in zijn studie over de twee mannen een documentatie verzameld, die onthutsend is. Theoretisch stonden Mehring en Brupbacher aan de zijde van Marx, maar zij getuigen met afkeer van diens machinaties. Van het laatste schotschrift dat Marx aan Bakoenin wijdde zegt Mehring dat het een dieptepunt vormt (‘die unterste Stufe’) van de lastercampagne tegen de anarchist.
| |
| |
Men verkeerde aan de vooravond van de Frans-Duitse oorlog. Wij hebben vermeld, welk standpunt Marx dienaangaande had ingenomen. Toen op 16 juli 1870 de vijandelijkheden begonnen vertoefde Bakoenin in een koortsachtige stemming. Hij verwachtte dat Duitse overwinningen tot de val van Napoleon zouden leidden, maar dat dan het Franse volk in een revolutionaire ‘levée-en-masse’ in staat zou zijn ‘elke mogelijke ramp over de Pommerse helden’ te brengen. Eerst echter moest het Franse volk afrekenen met zijn binnenlandse vijanden, voor het de buitenlandse overweldiger het land kon uitwerpen.
| |
Revolutionair programma
Toen het leger van Napoleon III slechts nederlagen leed tegen de Duitse troepen schreef Bakoenin in een ‘Brief tot een Fransman’ dat Frankrijk alleen gered kon worden door ‘een wezenlijke, machtige, hartstochtelijk energieke, anarchistische, vernietigende, onbeperkte opstand van de volksmassa's op het gehele Franse grondgebied.’ Hij schreef een andere geestverwant dat zijn revolutionaire vrienden in Lyon hem daarheen geroepen hadden. ‘Ik heb besloten mijn oude gebeente (hij was 56 jaar, maar had fysiek zeer veel geleden in gevangenissen, ballingsoorden en op zijn voortdurende vlucht voor hem vijandige regeringen, C.) daarheen te verhuizen en er mijn waarschijnlijk laatste rol te spelen.’ Hij zat zonder een stuiver, zo zei hij, maar kreeg toch het geld voor de reis en ontmoette in Neuchâtel zijn trouwe vriend Guillaume, aan wie hij een uitgebreid manuscript overhandigde, dat bewaard is gebleven. Daaruit heeft Guillaume een zeer verantwoord samenstel van zes ‘Brieven aan een Fransman over de huidige crisis’ gepubliceerd, die nog in dezelfde maand september het licht zagen. Bakoenin zette daarin uiteen dat de bourgeoisie een vredesverdrag (met afstand van Elzas-Lotharingen en een hoge ‘schadeloosstelling’) zou ver kiezen boven een massale volksopstand. Hij voorzag zelfs dat de conservatieve klassen een herstel nastreefden van de monarchie. Napoleon III was wel door de Pruisen gevangen
| |
| |
genomen en reeds was de republiek geproclameerd. Maar de leiders daarvan zouden zich blijven bedienen van de oude staatsmachine. Terwille van het heil van het Franse volk moest de staat worden stukgeslagen om plaats te maken voor vrije communes, die voor haar gezamenlijke verdediging een federatie behoorden te vormen. Parijs moest zich nu - zonder en tegen de regering in - zelf verdedigen en soortgelijke haarden van verzet wekken in de provincie. Als de arbeiders van de grote steden werkelijk revolutionaire socialisten waren, behoorden zij overal communes te vormen, om de strijd aan te binden tegen de binnenlandse en buitenlandse vijanden.
Slechts twee klassen zijn in staat de laatste en hoogste beweging tot redding van het volk door te voeren: de arbeiders en de boeren. Deze laatsten zijn, aldus Bakoenin, egoïstisch gemaakt door het kapitalisme en bevreesd voor de socialisten. De arbeiders zien in hen onwetende en bijgelovige conservatieven. Men moet echter een weg zoeken, om samen te werken in de revolutie. Dit kan niet door staatsdecreten, maar door het verwekken van revolutionaire feiten van onder op, zonder de autoritaire Jacobijnen van 1793 na te volgen. Geen terreur van de steden over het platteland: zij zou de revolutie doden. De staatsmachine, die nog slechts gebrekkig werkt, moet ineenstorten, en daarmee de macht van de kerk, die er toe bijdraagt de boeren dom en gedwee te houden. De boer wil grond hebben: laat hem de landheren onteigenen. Maar heeft men dan het principe van de particuliere eigendom niet versterkt? Neen. Er zal inderdaad aanvankelijk een onderscheid bestaan tussen grote en kleine boeren, rijke en arme. Maar er zal geen staat zijn, om juridisch en politiek dit eigendomsrecht te bekrachtigen. De boeren zullen ‘onderlinge schikkingen’ (men bemerkt hier de invloed van Proudhons mutualisme) moeten treffen. Deze zullen, al naar het cultuurpeil der communes, verschillen en de ‘entente mutuelle’ zal op velerlei wijzen de kunstmatige eenvormigheid van de staat vervangen. In Duitsland heeft de autoritaire centralisatie het volk in beschaving eerder achteruit dan vooruit gebracht. Federalisatie is superieur.
Na een historische beschouwing over de ware kracht der
| |
| |
Franse revolutie van 1789, en na hulde te hebben gebracht aan de inzichten van Proudhon (en van Blanqui, hoezeer die ook van de anarchist verschilde) tijdens de omwenteling van 1848, onderstreept Bakoenin dan het bestaan van grote klassetegenstellingen in deze tijd. Het proletariaat is er zich van bewust dat het geheel andere belangen heeft dan de bourgeoisie. De voorlopige regering van Gambetta is slechts een werktuig van de reactie, niet in staat of bereid de vrijheid werkelijk te verdedigen tegen de overweldigers. ‘Frankrijk als staat is verloren. Het kan zich niet meer bevrijden met regelmatige en wettelijke middelen. Thans is het de beurt aan het natuurlijke Frankrijk, aan het Frankrijk van het volk, om op het toneel der historie te treden en zijn eigen vrijheid en die van Europa te redden door een mateloze, spontane, onstuimige opstand en verzet, buiten alle officiële organisatie en gouvernementele centralisatie om. En het zal, als het met de bezem de legers van de Pruisische koning wegzweept, tezelfdertijd met één slag alle volken van Europa hebben bevrijd, en de sociale emancipatie van het proletariaat hebben verwezenlijkt.’
Dit was het geschrift, dat nu werd verspreid. Op 15 september was Bakoenin aangekomen in Lyon. Hij had er onmiddellijk het initiatief genomen om een ‘centraal comité ter redding van Frankrijk’ te vormen, welke benaming echter bedrieglijk was, want volgens Bakoenin moest zij geenszins in eng-nationalistische geest worden opgevat. Kort daarna trad een nieuw-gekozen gemeenteraad op. De mannen die nu op de voorgrond traden waren echter - afgezien van Palix, Blanc en Richard - geen aanhangers van Bakoenins denkbeelden. Enige dagen scheen het nog of deze toch zou zegevieren. Op 24 september werden op een massa-meeting resoluties aangenomen, om een heffing te leggen op alle vermogen, de fabrieken - reeds terwille van de werkverschaffing onder controle gesteld - als ‘nationale werkplaatsen’ te socialiseren, en de officieren der aanwezige strijdkrachten te doen kiezen door de soldaten. Het was toen, dat Bakoenin zijn revolutionaire manifest schreef, dat later door de Parijse Commune historische betekenis zou krijgen. Het werd op een nieuwe meeting (26 september) geestdriftig ontvangen en
| |
| |
de volgende dag in de gehele stad verspreid. Het was de oproep tot een gewapende sociale revolutie. Bakoenin stelde daarna voor, bij verrassing de voornaamste vijanden der revolutie te arresteren. Dit werd echter door het centrale comité afgewezen. Een nieuwe demonstratie leidde tot de ontwapening van de afdeling der Nationale Garde, die het stadhuis bezet hield, zodat het comité zich in het gemeentehuis kon installeren. Later sprak men van ‘de revolutie van 28 september’. Maar intussen had de reactie niet stil gezeten. Generaal Cluseret, die was toegetreden tot een sectie van de Internationale en door het revolutionaire comité was belast met het commando over de Nationale Garde en de troepen, liep over naar de gezagsgetrouwe republikeinen en liet het stadhuis weer bezetten. De officiële gemeenteraad installeerde er zich weer. Bakoenin werd gearresteerd, zijn hele bezit (165 francs!) werd hem ontnomen, maar kort daarna kon hij door aanhangers bevrijd worden. Zij hielpen hem te ontkomen naar Marseille, vanwaar hij - vermomd en met een vals paspoort - met een boot naar Genua en vervolgens naar Zwitserland kon reizen. Het was het enige land, waar hij nog werd geduld en hij zou ook geen gelegenheid meer krijgen, het te verlaten.
Bakoenin kon dus niet aanwezig zijn op het congres van de Internationale, dat in 1872 georganiseerd werd in Den Haag. Hij werd er wel door zijn vrienden (o.a. Guillaume) verdedigd, maar werd tenslotte door Marx en diens aanhangers uit de Associatie geroyeerd. De scheuring vernietigde de Eerste Internationale. Op 1 juli 1876 stierf de Russische anarchist in Bern.
| |
Manifest van Lyon
Het is nuttig het manifest dat Bakoenin op 26 september in Lyon voorlas, nader te bezien. Er werden vijf maatregelen aangekondigd om de productie en distributie te reorganiseren. Een arbeidscommissie van de Commune moest de productiemiddelen (van nijverheid en landbouw) door arbeidersassociaties doen beheren. Deze zouden recht hebben op bedrijfskapitaal van de gemeenschap, welk recht werd uitgestrekt
| |
| |
tot ‘alle personen die werk zullen verlangen.’ Voor de ruil van de vervaardigde producten zouden magazijnen worden ingericht, waar de voortbrengers rechtstreeks de verbruikers konden ontmoeten, terwijl de prijzen zouden worden vastgesteld volgens eenheidsnormen, die nader zouden worden uitgewerkt. (Deze idee is verwant aan het plan van Proudhon; om een ‘ruilbank’ op te richten.) Er behoorde nauwkeurig te worden opgetekend, in welke bedrijven de kapitalen geinvesteerd werden. Wanneer door de arbeid van productieverenigingen het kapitaal zou aanwassen, mocht de opbrengst daarvan door de leden der onderneming onbelast worden genoten, zolang de associatie zou bestaan. Met een meerderheid van twee derden kon zij worden ontbonden. Men kan uit deze voorstellen afleiden, dat de door de gemeenschap verstrekte productiemiddelen en kapitalen geen privé-eigendom werden, en dat er rekening en verantwoording van moest worden afgelegd.
Belangrijker waren vijftien artikelen voor een statuut, dat kon gelden voor alle communes, die in Frankrijk behoorden te worden opgericht. Ter verwezenlijking van haar ‘gelijkheidsbeginselen’ (aldus de tekst) blijven zij solidair. Dienovereenkomstig verenigen zij zich op federatieve wijze, gedragen zij zich voorlopig autoritair en houden zich aan de volgende voorschriften. (Bakoenin was zich bewust dat de revolutie een autoritair proces is, zelfs als zij slechts macht mocht vormen om het staatsgezag te liquideren.) Er wordt een algemeen beslag gelegd op alle openbare en particuliere roerende en onroerende eigendommen, die over de oppervlakte der Franse republiek zijn verspreid. (Die eigendommen golden als onwettig verkregen, omdat zij behoorden aan het volk.) Wegens dezelfde motieven worden alle schulden, hypotheken en verplichtingen - ook de schulden der overheid - vernietigd. Het erfrecht, zijnde een bron van ongelijkheid en egoïsme, wordt afgeschaft. De bestaande wetboeken, decreten en reglementen worden waardeloos, omdat rechtvaardigheid en volksbelang de geldende normen zullen worden. Deswege verdwijnt ook het bestaande fiscale stelsel, dat een onbillijke belasting van arbeiders en boeren met zich brengt. Alle magistraten, ambtenaren en beambten der vervallen verklaarde
| |
| |
regering worden - evenals de politieagenten - ontslagen. De strijdkrachten worden ontbonden, behalve die in de koloniën, over welker toestand later, door de eenmaal gevormde federatie van communes, zal worden beslist. (Het artikel lijkt vreemd, maar het was duidelijk, dat de communes niet de macht hadden het beheer in handen te krijgen over de wapens in overzeese gebieden, noch wisten wat aan te vangen met de daar gelegerde soldaten.) Alle erediensten worden afgeschaft en hun dienaren uit hun ambt ontzet, omdat zij onwetendheid en bijgeloof gaande houden en het volk er op voorbereiden het despotisme te dulden. Godsdienstige organisaties worden ontbonden. Wie in beslag genomen eigendommen willen verbergen, roven of naar den vreemde willen vervoeren, worden als dieven behandeld. De doodstraf wordt bij voorbaat uitgesproken tegen al diegenen, die de werking der revolutionaire communes zullen trachten te belemmeren, of sommige der afgeschafte instellingen weer zullen proberen te herstellen. De communes zullen zonodig gedelegeerden zenden om nieuwe communes op te richten of om er de uitgevaardigde bepalingen in toepassing te brengen. Bezwaarschriften van minstens honderd burgers en burgeressen zullen door de gedelegeerden der communes in overweging worden genomen, mits ze niet de verwezenlijking van de gelijkheidsbeginselen verhinderen. Om de uitvoering te bevorderen van al deze bepalingen wordt een duurzame revolutionaire militie van valide burgers van elke leeftijd opgericht, met vrijwillige verbintenissen van zes maanden of meer. Soldaten en onderofficieren van het ontbonden leger hebben het recht in de militie te treden. Officieren die dat voornemen zouden hebben moeten overtuigende bewijzen leveren van toewijding aan de revolutionaire zaak.
Dit ultra-revolutionaire ontwerp is nooit aanvaard en dus nooit beproefd. maar bij alle grote opstanden en omwentelingen der laatste eeuw zou telkens de kern ervan weer actueel worden: de socialisatie der productiemiddelen; het waardeloos verklaren van schulden; beperking en in een aantal gevallen annulatie van het erfrecht; opheffing van het belastingstelsel; ontbinding van het oude leger en vorming van een revolutionaire militie; strenge bestraffing van contrare- | |
| |
volutionairen; maatregelen tegen de kerken en haar dienaren. Hoe destructief ook deze voorstellen waren, elk van de genoemde punten is in bepaalde omstandigheden urgent gebleken. In het zesde deel van zijn ‘De Socialisten’ (geschreven van 1875 tot 1897) wordt prof. H.P.G. Quack bijna lyrisch als hij schrijft over de invloed van Bakoenins denkbeelden op de Commune van Parijs, waarin ten dele werd volvoerd, wat Bakoenin zich had gedacht, zij het door ‘een gedeeltelijk verwrongen vergelijking’. En hij voegt daaraan toe: ‘Wie weet, hoe zulke gedachten als zaadkorrels en kiemen in enkele breinen, die toch reeds in opstand verkeerden - een storm onder een schedel - door de loeiende en jagende winden waren overgebracht, en bevruchtend dáár werkten!’
| |
De Commune van Parijs
De bevolking van Parijs was reeds lang ontevreden geweest, ook voordat de oorlog was begonnen. Het clericale karakter van het regime van Napoleon III; diens steun aan de paus; zijn onzinnige Mexicaanse avontuur; de uitbuiting onder het ‘wilde’ kapitalisme; de overtuiging dat de keizer roekeloos was, dat alles had er toe geleid dat reeds in januari 1870 de kreet ‘Leve de republiek’ had weerklonken. In de wapenfabrieken van Creusot was het onrustig, zodat daarheen militairen waren gezonden. De hele redactie van het dagblad ‘La Marseillaise’ was in februari gearresteerd en op 8 mei vond de keizer het weer eens nodig, zijn regime door een volksstemming te laten bekrachtigen. Leden van de Internationale gaven twee weken daarvóór een manifest uit om op te roepen tot onthouding of tegenstemmen: ‘Despotisme kan slechts nieuw despotisme voortbrengen.’ Tal van arrestaties volgden. Napoleon verkreeg 7.210.000 ja-stemmen, en 1.530.000 tegenstemmen, waarvan 51.000 in het leger. Toen de internationale spanning toenam werd er gedemonstreerd voor de vrede. De oorlog leidde daarop voorlopig tot meer eenheid, want ook de linkerzijde, zelfs radicale socialisten, stonden onder invloed van de tradities der Franse revolutie, en de Duitse vorsten waren absolutistische, semi-feodale,
| |
| |
contrarevolutionaire machthebbers, niet minder dan Napoleon. Kleine groepen demonstreerden zowel tegen de Duitsers als tegen Napoleon: ‘Weg met de Pruisen. Leve de republiek!’ In Parijs was generaal Trochu met de verdediging belast. Toen de berichten kwamen over de formidabele nederlagen van Bazaine en Mac-Mahon en op 4 september de gevangen genomen keizer aftrad, werd de proclamatie der republiek met vreugde begroet: zij moest verdedigd worden. Een volksmassa bezette het parlementsgebouw en beschuldigde kamerleden en regering van verraad. Maar in de nieuwe voorlopige regering waren geen mannen opgenomen, met wier namen een roep van links-radicalisme was verbonden. Alleen Rochefort, juist uit de gevangenis ontslagen, werd er later in benoemd. Daar stond tegenover dat Generaal Trochu met het presidium werd belast: men wilde officiëel de oorlog voortzetten. Vijf van de leden der regering hadden echter geholpen, de republiek van 1848 te gronde te richten. Zouden zij de Derde Republiek verdedigen? Onder de opperburgemeester Etienne Arago werden in de twintig arrondissementen van Parijs nieuwe ‘maires’ benoemd. Maar op 20 september was de hoofdstad vrijwel ingesloten door de Duitse troepen. Zij was op zichzelf aangewezen. Er was al een centraal comité gevormd van tachtig leden, vier uit elk arrondissement en daarin aangewezen door spontaan gevormde wijkcommissies. Het centrale comité eiste nu: nieuwe raadsverkiezingen; onderwerping der politie aan de wijkcommissies; keuze van alle ambtenaren en beambten; onbelemmerde vrijheid van pers, vergadering en meningsuiting; rantsoenering der levensmiddelen; bewapening van alle burgers en het uitzenden van gedelegeerden, om in de provincie een
‘levéeen-masse’ te verwekken. Op 8 oktober vond de eerste demonstratie plaats voor vorming van een vrije commune.
Intussen waren regering en parlement uitgeweken uit Parijs en onderhandelden zij met de Duitsers. De bevolking der hoofdstad werd het regime steeds vijandiger gezind. Zij werd nu voornamelijk vertegenwoordigd door radicale, socialistische en revolutionaire leiders. Terecht ontstond de verdenking, dat het centrale bewind zo spoedig mogelijk tot een akkoord wilde komen met de Duitsers om in Parijs de reactie
| |
| |
weer aan de macht te helpen. De raadsverkiezingen van het begin van november hadden een zeer gematigd stadsbestuur opgeleverd. Maar intussen begon de bevolking op ondraaglijke wijze te lijden van kou en honger. De kindersterfte werd onrustbarend, brandhout werd door welgestelden opgekocht, de armen aten honden, katten en ratten. In het centrale comité kwam Delescluze naar voren. In een proclamatie van 16 januari keerde hij zich tegen het regime. ‘Maak plaats voor het volk! Plaats voor de Commune!’ De opstandelingen voelden zich echter van alle zijden door verraders omgeven. Op 27 januari capituleerde de regering voor de Duitsers, die voorlopig Parijs bleven omsingelen. Parijs moest ontwapenen. Parlementsverkiezingen (waaraan de bevolking van Parijs nog deelnam) hadden geleid tot een soortgelijke reactie als in 1848: wederom bleek het kiesrecht een contrarevolutionaire uitwerking te hebben. Het leidde er toe dat de conservatief Thiers de leiding op zich nam van een nieuwe regering.
Op 3 maart viel het kabinet het Parijse centrale comité aan wegens ‘aansporing tot burgeroorlog en plundering en wegens het bewerken van de Nationale Garde, opdat deze geen bevelen meer zou uitvoeren van het nationale bewind’. Tegelijk maakte dit bekend, dat achterstallige huren, pachten en schulden betaald moesten worden, met rente, terwijl tegelijkertijd linkse bladen werden verboden. Op 18 maart poogde Thiers door een militaire overval de stad Parijs in handen te krijgen. De aanslag mislukte, twee generaals kwamen daarbij om. Het centrale comité moest de leiding van de verdediging - nu niet tegen de Pruisen maar tegen de eigen regering - in handen nemen. Een contrarevolutionaire manifestatie op de Place Vend&^me werd door gewapende arbeiders en trouw gebleven leden van de Nationale Garde uiteengedreven, en daarbij vielen twaalf doden. De Commune verkeerde sinds 18 maart in oorlog met het regime. Zij organiseerde nieuwe verkiezingen die een raad opleverden van gematigde samenstelling. De eigenlijke proclamatie der onafhankelijke Commune vond plaats voor een volksmassa van tweehonderd duizend mensen, op 27 maart. Ranvier, lid van het centrale comité, zei: ‘Het centrale comité legt zijn volmachten in handen der Commune.
| |
| |
Burgers, mijn hart is van zulk een vreugde vervuld, dat ik geen rede kan houden. Sta mij alleen toe, de roem te verkondigen van het volk van Parijs terwille van het grote voorbeeld, dat het de wereld geeft.’
| |
Sociale reorganisatie
De raad der Commune bestond officiëel uit negentig leden, die echter nooit voltallig hebben vergaderd. Sommigen - zoals Blanqui - waren gevangenen in handen der regering, anderen weigerden de bijeenkomsten bij te wonen, trokken zich terug of vluchtten, en sommigen sneuvelden. Aanvullende verkiezingen van 16 april wekten weinig belangstelling meer. Men kon zeggen dat 66 vertegenwoordigers revolutionairen waren van verschillende richtingen. Onder hen telde men 25 arbeiders, van wie er 13 leden waren van de Internationale.
De Commune moest zich bezig houden met alle taken van een gouvernement, des te meer omdat zij in een oorlog was verwikkeld. Er werden commissies benoemd die men had kunnen vergelijken met ministeries, en voor één maand werd er een uitvoerend comité gevormd van zeven leden. Weliswaar was er verklaard, dat men streefde naar een federatie van communes, die de staat zou vervangen. Maar ondanks opstanden in provinciale steden bleef Parijs een eenzame revolutionaire post. Het centrale comité nam op zich, de Nationale Garde te zuiveren en de gewapende weerstand te organiseren van de ‘gefedereerden’, die echter alleen in Parijs de macht behielden. Daar lagen enorme voorraden wapens en munitie. De Commune beschikte over 60.000 strijders (en nog veel meer geweren) 1200 kanonnen, vijf forten en een vestingmuur, die van drie versterkte plaatsen af beschermd kon worden.
Op 19 april publiceerde de Commune een oproep, die voornamelijk het werk was van de Proudhonist Pierre Denis. Er werd in gezegd dat ‘Parijs arbeidt en lijdt voor heel Frankrijk, en door zijn strijd en offers bereidt het de geestelijke, morele, administratieve en economische regeneratie voor ... De communale revolutie, die door het initiatief van het volk op 18
| |
| |
maart is begonnen, leidt een nieuw tijdperk in.’
‘Wat eist Parijs? De erkenning en bevestiging der republiek. De volstrekte autonomie der communes, die zich over alle gebieden van Frankrijk moeten uitstrekken. De onvervreemdbare rechten der commune zijn: de beslissingen over de gemeentebegroting; het vaststellen der belastingen; de leiding over de plaatselijke functionarissen; de regeling van haar vertegenwoordiging, de politie, het onderwijs en het gemeentebezit; de verkiezing van en duurzame controle op de overheden en beambten; volstrekte garantie voor de individuele vrijheid, voor vrijheid van geweten en arbeid; de organisatie der verdediging van de stad en van de Nationale Garde ... Niets anders verlangt Parijs van de republiek, op voorwaarde dat het in de grote gemeenschappelijke centrale vertegenwoordiging der gefedereerde communes dezelfde beginselen terugvindt.’
Stellig had men hier te doen met een poging tot verwerkelijking der beginselen van Proudhon en Bakoenin. Hoezeer Marx zich daartegen ook had verzet, hij was thans wellicht onder de indruk van de opstand, waarmee alle revolutionairen bewogen meeleefden. Hij zou zich isoleren, indien hij zich tegen de Commune keerde. In zijn ‘Bürgerkrieg in Frankreich’ prees hij dan ook de beginselen van de Commune: ‘Het eerste besluit der Commune was ... de opheffing van het staande leger en zijn vervanging door het gewapende volk ... De Commune vormde zich uit de door algemeen stemrecht in de verschillende districten van Parijs gekozen raadsleden. Zij waren verantwoordelijk en te allen tijde afzetbaar. De meerderheid van hen bestond, zoals van zelf spreekt, uit arbeiders of erkende vertegenwoordigers der arbeidende klasse ... De politie, tot nu toe het werktuig der regering van de staat, werd terstond van al haar politieke kenmerken ontdaan en veranderd in het verantwoordelijke en te allen tijde afzetbare werktuig der Commune ... Van de leden der Commune tot het laagste ambt moest de openbare dienst voor arbeidersloon verricht worden ... De Commune ging er (toen het staande leger en de politie, de werktuigen van de materiële macht der oude regering, eenmaal gebroken waren) terstond toe over het geestelijke werktuig ter onderdrukking, de macht
| |
| |
der geestelijkheid, te breken ... De rechterlijke ambtenaren verloren hun schijnbare onafhankelijkheid ... Evenals alle overige openbare dienaren moesten zij in het vervolg gekozen worden, verantwoordelijk en afzetbaar zijn ... De Commune moest niet een parlementair, maar een werkend lichaam zijn, uitvoerend en wetgevend tegelijkertijd.’ Later zou de ‘revisionist’ Eduard Bernstein in zijn ‘Voraussetzungen des Sozialismus’ ironisch opmerken dat Marx hier een programma ontwikkelde ‘dat naar zijn politieke inhoud in al zijn voornaamste trekken de grootste gelijkenis vertoonde met het federalisme van Proudhon ... Bij alle verdere verschillen tussen Marx en de “kleinburger” Proudhon is op deze punten de gedachtegang zo gelijk als maar mogelijk is.’ In 1872 hebben Marx en Engels een nieuwe voorrede geschreven voor hun Communistisch Manifest en daarin gezegd dat sinds 1848 het Manifest hier en daar verouderd was: ‘Met name heeft de Commune het bewijs geleverd dat de arbeidersklasse de bestaande staatsmachine niet eenvoudig in bezit nemen en haar voor haar eigen doeleinden in beweging zetten kan.’ In zijn ‘Bürgerkrieg’ heeft Marx een onderscheid gemaakt tussen noodzakelijke functies van de staat, die niet afgeschaft kunnen worden, en de staat als zodanig. ‘De eenheid der natie moest niet gebroken, maar integendeel georganiseerd worden door de vernietiging van de staatsmacht, die zich voor de belichaming van die eenheid uitgaf, maar in werkelijkheid onafhankelijk en overheersend zijn wilde tegenover de natie, aan welker lichaam zij toch slechts een parasiterende uitwas vormde. Terwijl het er om ging de alleen onderdrukkende organen der oude regeringsmacht af te
snijden, moesten haar terecht bestaande functies ontrukt worden aan een macht die er aanspraak op maakte boven de maatschappij te staan, en worden teruggegeven aan de verantwoordelijke dienaren der samenleving.’ Wat Marx in 1871 en 1872 schreef over de staat bleek echter wel uitzonderlijk en weinig in overeenstemming met de programma's, die hij gewoonlijk opstelde of onderschreef.
Binnen de Commune en ook later is het altijd een twistpunt gebleven, of ze te weing of te veel macht delegeerde aan personen en commissies, of ze te veel of te weinig ‘directe de- | |
| |
mocratie’ verwezenlijkte, en meer of minder centraal gezag behoefde. Het is waar dat Marx ‘de verovering der democratie door de arbeidersklasse’ gelijk stelde met de ‘dictatuur van het proletariaat’. Maar de Russische bolsjewiki concludeerden uit de Parijse ervaringen dat een revolutie geleid moet worden door een autoritaire partij. Men kan echter weinig conclusies verbinden aan de historie van de Commune: zij hield slechts twee maanden stand, onder de allerslechtste omstandigheden, en zij ging onder aan het geweld van overmachtige vijanden.
In de raad van de Commune waren drie stromingen vertegenwoordigd: de burgerlijke republikeinen, die spoedig van het toneel verdwenen; de zogenaamde Jacobijnen, aanhangers van Blanqui, die een autoritaire partij wensten om de revolutie te leiden; en de aanhangers van Proudhon, die aanvankelijk de toon aangaven, maar toch in de minderheid waren. De volgelingen van Blanqui zetten eind april door, dat een ‘Comité du Salut Public’ werd gevormd van vijf leden, die ongewone bevoegdheden zouden hebben. Dit plan werd aanvaard met 45 tegen 23 stemmen: de tegenstanders waren min of meer beginselvaste aanhangers van het Proudhonisme. De twee socialistische groeperingen waren echter vereend in hun strijd tegen de regering, die - na eerst in Bordeaux te zijn gevestigd - nu haar zetel had in Versailles.
Tot de bekendste positieve maatregelen van de Commune behoren: het aanvaarden van buitenlandse medestanders als gelijkgerechtigde leden; de afschaffing van het leger en de dienstplicht; de ‘scheiding van kerk en staat’; de hervorming van het onderwijs (door Elie Reclus, een anarchistische geleerde); de opheffing van de eed; de erkenning van niet-gewettigde huwelijken, zodat de ‘veuves non-mariées’ recht hadden op pensioen en alle kinderen dezelfde status hadden; de socialisatie en opening van gesloten werkplaatsen; de afschaffing van de nachtarbeid voor bakkers; de teruggave van de panden uit de lommerds; verlof tot niet-betaling van schulden en huren. Overigens gingen de communards gematigd te werk: zij respecteerden de nationale bank en de staatsarchieven, hoewel die hun de beschikking hadden kunnen geven over grote sommen gelds en tal van compromitterende docu- | |
| |
menten. Duizenden vrouwen gedroegen zich heldhaftig (zeer befaamd werd Louise Michel) en poogden zoveel mogelijk mannen en kinderen te verzorgen. Er konden zelfs nog toneelvoorstellingen, opera's en concerten worden gegeven, terwijl kerken werden gebruikt voor het houden van revolutionaire bijeenkomsten. Doch voorzover er sprake was van ontspanning danste men op een vulkaan.
| |
De bloedige week
De regering van Versailles kon zich concentreren op de vernietiging der Commune, omdat opstanden in andere steden mislukten. Lyon kwam weer vergeefs in beweging, Marseille was slechts tijdelijk in handen van het volk, in verscheidene andere steden werd rebellie bloedig onderdrukt. Van het begin van april af volgden voor de Parijzenaars nederlaag op nederlaag. Flourens en Duval, geliefde leiders van de strijd, werden bij gevechten gevangen genomen en daarna vermoord. De regeringstroepen begonnen gevangenen stelselmatig te fusilleren. Generaal Cluseret, wiens rol in Lyon blijkbaar onvoldoende bekend was, leidde enige tijd de verdediging totdat hij terecht wegens sabotage van de weerbaarheid werd afgezet en vervangen door Rossel, die weer werd opgevolgd door de onkreukbare Delescluze. Deze stierf in de eindstrijd op de barricaden. Nadat de Commune vergeefs had gepoogd de regering te bewegen een einde te maken aan het doden van gevangenen dreigde zij een aantal gijzelaars terecht te stellen. De Napoleontische zuil op de Place Vendôme werd nog op 16 mei neergehaald.
Dan begint, op 21 mei, de doodstrijd. De grote aanval is begonnen. Onophoudelijk dondert het geschut. Bezield door de woorden van Delescluze richt het volk overal barricaden op. Er is van een verdedigingsplan geen sprake: elke wijk probeert zich te verdedigen zo goed zij kan. De oprukkende ‘Versaillanen’ hebben de Champs-Elysées bezet en richten vandaar het vuur op de Rue de Rivoli. Op 23 mei gaat Montmartre verloren. De dag daarna geeft de raad van de Commune opdracht, de stad in brand te steken om de aanvallers
| |
| |
tegen te houden. Met petroleum worden historische gebouwen overgoten, overal laaien de vlammen op. In de gloed van kolkende en omhoog schietende vuurzeeën storten het stadhuis, het paleis der Tuilerieën, het palais-Royal en het Louvre ineen; slechts puinhopen staan nog overeind. Pas dan worden zes gijzelaars (onder wie de aartsbisschop Darboy) gefusilleerd. Twee dagen duurt nog de hopeloze strijd, die een slachting van communards is geworden, voort. De ‘vijfde colonne’ komt onverhoeds te voorschijn en valt de opstandelingen in de rug aan. Het geschut der aanvallers verwekt talloze branden in de arbeiderswijken, het aantal moorden op rebellen herinnert aan de Bartholomeusnacht. Wanneer op de ochtend van de 26ste mei de editie verschijnt van de burgerlijke ‘Siècle’ lezen de Fransen daarin: ‘Dit is razernij. Men onderscheidt niet meer tussen schuldigen en onschuldigen. Iedereen is voor iedereen verdacht. De rapporten met aanklachten van aanbrengers groeien tot bergen aan. Het leven der burgers weegt zo licht als een veer. Voor een ja of een neen wordt men gearresteerd en neergeschoten.’ Massaterechtstellingen vinden plaats op pleinen en binnenplaatsen.
Gewonden worden in lazaretten gedood.
De laatste weerstand wordt geboden in Belleville. Het Duitse leger grendelt de stad af in het noorden en oosten, zodat slechts weinigen kunnen vluchten. Een woedend geworden menigte schiet 48 gijzelaars (34 Bonapartistische gendarmes, 10 geestelijken en 4 spionnen) neer. Op maandag 29 mei valt het fort van Vincennes, het laatste Bolwerk van de Commune. Een poging, de kruitkamer in de lucht te laten vliegen, mislukt. De verdedigers van Belleville zijn de dag daarvoor uitgeweken naar het kerkhof Père la Chaise. Daar worden zij, mannen, vrouwen en kinderen, in een hoek tegen een muur gedrongen, als honden neergeschoten. Thans nog is ‘Le Mur des Fédérés’ een pelgrimsoord.
De militaire rechtbanken vellen daarna honderden doodvonnissen per dag. Lukraak worden gevangenen ‘op de vlucht neergeschoten,’ Het nieuwe gemeentebestuur van Parijs moet zorgen voor de teraardebestelling van 17.000 lijken. In totaal zijn er minstens twintigduizend mensen gedood. Voorts zijn er vijftigduizend gevangen genomen. Zij worden op elkaar
| |
| |
gestuwd in forten, in kooien die inderhaast op boten en in pakhuizen zijn gebouwd ,in concentratiekampen met smerige barakken. Van hen zullen er tenslotte 36.000 berecht worden, onder wie vrouwen en kinderen. In juni 1872 waren over hen 270 doodvonnissen voltrokken (o.a. over acht vrouwen) tot levenslange dwangarbeid veroordeeld waren 410 beklaagden, tot deportatie naar strafoorden (Nieuw-Caledonië bijvoorbeeld) bijna 7500, tot lichtere gevangenisstraffen, verbanning enz. nog eens ruim vijfduizend. Er waren in totaal 13.440 vonnissen geveld, waarvan 157 over vrouwen en 62 over kinderen. Louise Michel, tegen wie de doodstraf was geëist, zag zich tot deportatie veroordeeld. Achtergebleven zonder verzorgers waren zeventig duizend vrouwen, kinderen en ouden van dagen.
Nadat de bloeddorst gestild was weerklonken langzaam de oproepen tot bezinning. Voor de radicale linkerzijde werd amnestie een eis bij de verkiezingen. Geleidelijk werden veroordeelden, voorzover zij dwangarbeid en verbanning hadden overleefd, vrij gelaten. Op 10 mei 1880 werd er een amnestie afgekondigd voor allen, die aan de opstand in Parijs hadden deelgenomen. Voor de socialisten van geheel Europa waren zij martelaren der mensheid, alle rebellie was ontkiemend zaad in de as der Commune. |
|