oude vrouw op onze kamer trad, - de moeder van Klara! - Eer wij den tijd hadden om onze klachten tot haar te sturen, - ik doorgrondde de edelmoedige oorzaak dier haast, - zeide zij tot mijne moeder, - begrijp wel: niet tot mij, tot mijne moeder: ‘Vrouw Hensmans, ik weet, dat gij op dit oogenblik niet veel middelen hebt; ik kom u het voorstel doen, u eenig geld te leenen, tot betere tijden,’ en zonder ons antwoord af te wachten, legde zij een papieren rolleken op de tafel.
Wij hebben haar ons ongeluk geklaagd; zij heeft over ons geweend, vriend. - En, ach, iets heeft mij tot zaligheid verrukt: zij heeft mijne moeder gekust, - gekust, Karel! Bij dit gezicht zijn de tranen uit mijne oogen losgebroken, maar ik lachte toch; want met dien kus was een gansche hemel in mijn hart gezonken. - De moeder van Klara mijne arme moeder gekust! Er zijn dus nog banden der liefde tusschen hen? Klara, Klara, gij zijt een engel! Niet zelve kwaamt gij om Willem eene aalmoes te schenken; gij zondt uwe moeder, omdat de hand eener moeder alles heilig en zoet maakt; gij gaaft ons geen geld, gij leendet het ons. Ah, ik begrijp en bewonder u! Karel. daar nevens mij blinken nu twintig franken, als glinsterende sterrekens aan den hemel. Wij hebben vleesch gegeten! Verstaat gij wel, Karel, vleesch gegeten! Een vuur ontbrandt in ons binnenste: de koude pijnigt ons niet meer. Ach, vriend, vriend, wat onbekende wellust ligt er besloten in het verzadigen van den scheurenden honger! Arm Trezeken, dat niet eten kan.....
Ik heb haast; want er moet uitgegaan worden om vele zaken te koopen: wij zijn rijk. - Nu behoef ik