immers niets op aarde overblijven? Noch vriend, noch vriendinne, noch vader, noch moeder, noch eer, noch hoop?
Met de bittere uitdrukking des ongeloofs op het gelaat ontvouwde hij het papier en las:
Willem,
Ik moet u verlaten. Mijn vader is uitgegaan om eene koets te halen; nog eenige oogenblikken, en ik zal verre van u zijn. Alles keert tegen u, mijn arme vriend, en misschien denkt gij, dat Klara u ook vergeten zal, omdat gij ongelukkig zijt? Nimmer, nimmer!
Ik wilde u iets zeggen, maar ik durf niet. Ik beef, mijn voorhoofd bloost van schaamte..... toch, ik zal het zeggen..... Willem, ik bemin u uit al de krachten mijner ziel; mijne liefde zal eeuwig zijn, - ik heb het aan God zelven beloofd!
Als gij lijdt, als gij u van iedereen verstooten ziet, denkt dan, dat Klara toch voor u bidt en u getrouw blijft.....
Ik hoor gerucht? Daarbeneden is mijn vader. - Een kus voor onze moeder, een kus voor elk mijner arme zusterkens..... Hoop! hoop!
Uw vriendinne
Klara.
Willem bleef met onveranderlijk gelaat op het briefje staren; hij verroerde zich niet en scheen in een steenen beeld herschapen. Gewis moesten al zijne levenskrachten naar binnen gekeerd zijn; -