ziekbed zijner moeder, en droomde wakend van eene schoone en blijde toekomst. - Slapelooze, doch zalige nacht!.............
Nu is het bijna middag. Voor het paleis van justitie staan hoopen volks, die wachten op den uitslag van een gewichtig geding, dat welhaast beslist zal zijn. De Rechtzaal, daarbinnen, is gansch opgevuld met menschen, die luisteren en toch niets verstaan van alles, wat daar verhandeld wordt, want men spreekt er eene vreemde taal: het is de Fransche overheerscher, die hier recht komt doen over de misdaden, door een overwonnen volk begaan.....
Op de bank der schande zit de beschuldigde: het is een burger, een arbeider. Hij buigt het hoofd diep; zijne grijze haren vallen hem over de oogen en beschermen hem tegen de schaamte, die zijnen boezem doorwoelt. Oh, dat moet pijnlijk zijn!
Ongelukkige, men heeft u, op eene willekeurige beschuldiging, uit uw huis gerukt; men heeft u gebonden door de straten gevoerd; gij hebt vijf maanden in den kerker het brood der misdadigen met uwe tranen besproeid; nu sleurt men u op de bank, waar de moordenaars ook zitten; men gaat beslissen, of gij een nachtdief zijt, of gij aan uwe stervende vrouw, aan uwe arme kinderen zult wedergegeven worden, of het schavot u met zijnen ijzeren halsband omvatten zal, of de eeuwige vloek der maatschappij door den beul in uw vleesch zal gebrand worden; - ja, ja, over dit alles gaat men beslissen; u beschuldigt men...... en gij, gij slaaf, - gij lid van een verdrukt geslacht, - gij weet niet wat men zegt, gij verstaat de taal uwer rechters niet!