Volledige werken 30. Geschiedenis mijner jeugd. Wat eene moeder lijden kan. Redevoeringen
(1912)–Hendrik Conscience– Auteursrecht onbekendRedevoering uitgesproken bij het graf van Theodoor Van Ryswyck, den 10den Mei 1849.O, Heer! voor welk onbekend verbreken boeten wij dan, dat Uwe hand zoo loodzwaar op ons nederzakt? Eilaas, de tijden, zijn verre, dat wij in saamgestemde tonen het heilig loflied ter eere des vaderlands deden schallen, - dat wij, moedig en vroolijk, voor het goede streden en U juichend dankten bij elke zegepraal op verbastering en volksbederf behaald! Nu is alles duister en akelig op onze baan: onze vaderlandsche feesten zijn sombere lijktochten, onze vergaderplaats het veld des doods, onze zangen het eeuwige vaarwel, bij het graf onzer dierbaarste broeders gesnikt..... Nog treurt het hopeloos Vlaanderen over de vroege opvaart zijner edelste zonen, nog zwoegt het weenend om den gedenksteen op het graf van den Gentschen | |
[pagina 72]
| |
zwaanGa naar voetnoot(1) te rollen, nog bloedt het uit zijne dubbele wonde..... en reeds bonst een nieuwe noodkreet uit zijne scheurende ingewanden over het neerslachtig vaderland! Bij een ander graf - het laatste, dat wij sidderend zagen sluiten - durfden wij hopen, dat de storm had uitgewoed. Twee eiken kruinen lagen ontworteld en verbrijzeld ten gronde.....Ga naar voetnoot(2) Het offer was volbracht? Eilaas, neen, neen! Nog ergens, in een welig oord bij de Schelde, bloeide een frissche wilg, in de volle kracht zijner oorspronkelijke milde natuur. Bij den minsten zucht, die zijn loover als de snaren eener harp deed trillen, liep het volk luisterend toe, en het bewonderde met dankbare aandacht de zoete liederen, die als dauwdruppelen glinsterend en zoel in de harten vielen, troost en balsem goten over het wee des vaderlands en de taal onzer moeder deden beminnen om hare harmonische en bekoorlijke zachtheid. Een voorbode des doods schoot nevens den frisschen boom voorbij en zengde zijn welig gebladerte: de zingende wilg verdorde langzaam.... en stierf: kruin en stam vielen ter aarde. Niets meer, niets meer van hem dan de onvergankelijke naklank zijner betooverende liederen..... Niet genoeg dat de Vlaamsche Nestor van tusschen ons werd weggemaaid, niet genoeg dat de wreede dood het lied in de keel des Vlaamschen Nachtegaals verworgen kwam..... ook de Vlaamsche Bard, de vroolijke zanger des volks moest ons verlaten - lijden en sterven als een martelaar. | |
[pagina 73]
| |
Daar ligt hij..... Van Ryswyck! bevrozen onder den kouden zoen des doods..... en met hem zinkt voor eeuwig in den schoot der aarde zijne wonderlier, die het ingewand des volks trillen deed. Van Ryswyck! gij waart mijn eerste strijdgenoot. Samen trokken wij te velde tegen de vijanden van ons geslacht; samen verhieven wij het zwaard des woords, om den naam der voorvaderen te wreken en Vlaanderen op te heffen uit de vernedering. Terwijl ik dorst beproeven het vroegere heldendom ten voorbeeld onzer broederen op te roepen, stroomden van uwe lier mannelijke en machtige zangen, die het vaderland doorklonken en mij den boezem van hoop en vertrouwen deden zwellen. Mij suist nog in het oor: Verheft het hart, verheft de stem;
Het klinke uit ieders mond:
Wat lot ons dreig', wat leed ons naak,
Ten strijde voor de moederspraak,
Op vaderlandschen grond!
Dreunt luid, der vadren taal ter eer;
Klinkt, zangen, klinkt in 't rond!
Van hier met vreemden pronk en praal!
Wij zingen in der vadren taal
Op vaderlandschen grond!Ga naar voetnoot(1)
Van Ryswyck, diep betreurde broeder, het lot heeft ons in een verschillend pad geleid; doch achting, liefde heeft altijd tusschen ons voortbestaan. Onze baan voerde ons toch zoo menigmaal weder te zamen! Hoe dikwijls hebben onze handen in de eenzaamheid in elkander gegloeid; - hoe dikwijls ontstroomden onzen lippen woorden van begeestering, | |
[pagina 74]
| |
om elkander aan te moedigen tot den nationalen strijd! Hoe dikwijls verspraken wij elkander eene onverbrekelijke broedertrouw! Ah, die trouw is niet verbroken geworden. Moge eenige schaduw de vriendschap tusschen ons overneveld hebben, het hart toch bleef goed..... Ja, bij uw nog ongesloten graf zeg ik het met de diepste overtuiging: gij hebt uwen strijdmakker blijven achten en beminnen, gelijk hij nooit een onvriendelijk gevoel tegen u in zijnen boezem toeliet. De traan van rouw en verdriet, die uwen ouden wapenbroeder nu bij den rand van uw graf ontrolt, moge uwe ziel in den schoot der Godheid verheugen en u zeggen, dat ik uw hart heb gekend en geschat.... Taalgenooten, vrienden, gij, die met mij de aarde zijner laatste rustplaats bevochtigt en snikkend nederziet in den gapenden kuil, die zijn stoffelijk overblijfsel verslinden gaat, uwe smart is onzeglijk, niet waar? Het vaderland, al wie Vlaming is en Vlaanderens roem bemint, moet weenen! inderdaad! Die zwijgende baar omsluit voor eeuwig den goeden, minnelijken zanger, wiens voetstappen een eeuwig spoor van troost en blijdschap nalieten, uit wiens zachte blikken de opgeruimdheid des harten en de vriendschap straalden, wiens aanzijn vreugde en levenslust verspreidde waar hij kwam..... hij, het ware beeld der voorvaderlijke gulhartigheid! Kind der natuur, begaafd met eenen milden gloed van betooverende zielsharmonie, worstelde hij moedig tegen smart en verdriet om zijne zending te vervullen; hij verhief zich door eigene krachten, boeide het luisterend volk aan zijne lippen en verwierf, met eenen welverdienden roem, den eernaam | |
[pagina 75]
| |
van Vlaanderens lieveling..... Misschien ging het lot hem gunstig worden, misschien ging hij eenige rust genieten in zijn hobbelig en pijnlijk levenspad: maar, eilaas, een ijselijk wee verbrak de vaderlandsche harp in zijne handen, de heilige lamp der poëzie doofde langzaam uit, - en, na onbedenkbaar lijden, legde hij, vermoeid en afgemat, het hoofd op zijn eens zoo verleidend en zoo machtig speeltuig neder. Indien iets bij dit graf zijne bedrukte ouders, broeders en vrienden troosten kunne, dan zij het de overtuiging, dat Van Ryswycks dierbare naam zal leven, zoolang uit eenen Vlaamschen mond de Dietsche tale klinkt. Die naam hoort toe aan de geschiedenis onzer letterkunde, door de onschatbare parelen van ingeboren vernuft en van dichterlijke harmonie, die in zijne werken liggen opgesloten; hij hoort toe aan onze zonen, die de liederen van den minnelijken Vlaamschen zanger niet kunnen vergeten. En nu, taalgenooten, zal dit graf zelf, zal onze gemeene smart ons niet indachtig maken, dat het nieuw en onherstelbaar verlies, waarmede het lijdend Vlaanderen geslagen wordt, de vereeniging onzer krachten noodig maakt tot het voltrekken van het gebouw, waaraan Van Ryswyck zoo onverpoosd heeft gearbeid? Zullen wij ongevoelig blijven aan den roep, dien hij, als door profetische inspraak gedreven, ons in betere tijden toestuurde: Broeders, komt, de wraak gebluscht
In het boos gemoed.
Komt, elkaar in vree gekust,
En voor 't kwaad geboet.
| |
[pagina 76]
| |
't Leven is zoo kort en broos,
Om 't door haat en nijd
Te verbittren voor altoos,
Tot ons eeuwig spijt.
Vrede, trouw en broedermin
Zij ons eenigst doel,
Met een onverzetbren zin
En een rein gevoel.
Wie bestaat, die nooit misdeed,
Vrij van vlek en blaam.....?
Dus, vergeven wij het leed,
In des Heeren naam!
Ja, mocht de nagedachtenis van eenen dierbaren doode onze harten vermurwen; mocht eindelijk het treurend vaderland in onze verzoening een gedeelte der krachten terugvinden, die het wreedste lot ons door zijne onverbiddelijke slagen ontroofde!..... En gij, Van Ryswyck, arme vriend, betreurde broeder, slaap gerust in den geboortegrond, dien gij hebt bemind en verdedigd; hij zij u licht en zoet, de vaderlandsche bodem! Dat God u daarboven met Willems en met Ledeganck vereenige, opdat gij, roemrijk drietal, bidden moget voor ons en voor Vlaanderen.... Vaarwel, vaarwel. |
|