Volledige werken 30. Geschiedenis mijner jeugd. Wat eene moeder lijden kan. Redevoeringen
(1912)–Hendrik Conscience– Auteursrecht onbekendRedevoering uitgesproken bij het graf van J. F. Willems, den 26sten Juni 1846.Mijne Heeren en Kunstgenooten!
Door de Antwerpsche Maatschappij ter bevordering van Nederduitsche Taal- en Letterkunde gelast, bij dit plechtig rouwfeest in haren naam het woord te voeren, is het met een diep gevoel van treurnis en van ontzag dat ik dezen heiligen grond betreed. Het is dan waar: in den schoot dezer aarde slaapt Willems! Hier, onder onze voeten, rust hij voor eeuwig! Dat statig hoofd, woonplaats van vernuft en geestkracht, ligt ontzenuwd en loodzwaar neergezonken op het steenen rustbed! Stom is de tolk, wiens machtig woord in aller zielen overtuiging en moed storten kon, - stom de vaderlandsche nachtegaal, die het begeesterd Vlaamsch lied, als eene stem uit het roemrijk verleden, in onze harten zoo meesterlijk herklinken deed..... | |
[pagina 59]
| |
Het kind, dat, nog stamelend, reeds als een toegeheiligde Nazareër, als een voorbestemde Eliacim, van wedereisching droomde, van moedertaal en Vlaamschen roem voorspelde; - den jeugdigen man, die het verbasterd nakroost opriep uit den slaap der verloochening, en den vreemde uitdaagde tot den strijd voor Vlaanderens wedergeboorte: die op zijne breede schouders den kruisboom der algemeene dwaling laden dorst; die, vervolgd en gebannen, in de stilte der ballingschap het vaderland eenen onsterfelijken roem bereidde;- den ouderling, die, als een reus in geduld en wetenschap, de aarde der verledene eeuwen opgroef en doorwroette, om de verlorene parelen onzer letterkroon op te zoeken; die juichend over gansch Europa de vergetene diamanten weder glinsteren deed: - Slag van Woeringen! Brabantsche Yeesten! Reinaart! stralende gesteenten, door hem geslepen en beglansd in de diepte zijner eenzame nachten!..... Eilaas, het kind, den man, den ouderling, den dichter, den strijder, den geleerde - het nijdige graf heeft ze verzwolgen! Van hen blijft ons niets meer dan hun eeuwige roem en het goede, dat ze hebben gesticht. Gentsche bodem, gewijde rustakker van Vlaamsche helden en vaderlandsche martelaars, aan Willems ook hebt gij eene plaats ingeruimd tusschen de gebeenten uwer roemrijke vaderen. Wij benijden u dien dierbaren schat niet. God heeft het zoo gewild. Willems moest in zijnen dood zoowel als in zijn leven het ware beeld des vaderlands zelven zijn. De Antwerpsche grond droeg zijne wiege en hoorde zijne eerste zangen, Brabant werd verheerlijkt door zijne | |
[pagina 60]
| |
schoonste meesterstukken; op den grond van Vlaanderen heeft hij gezwoegd en geleden..... in den schoot van Vlaanderen moest Willems rusten; want, was hij ook niet een Vlaamsch held, een vaderlandsch martelaar? Zijne onvergankelijke nagedachtenis blijve aldus een band, door God zelf gesmeed tusschen alle gouwen, waar de Dietsche tale klinkt! Met het vochtig oog op dit graf gericht, beseffen wij dieper wat wij hebben verloren; wij erkennen niet alleen, dat, sedert de uitverkorene ten hemel opklom, een glansrijk en arbeidvol tijdstip gesloten is; maar iedereen van ons gevoelt met angst, dat het Vlaamsche leger zijn opperhoofd verloren heeft. Inderdaad, zoolang de veldheer het volle leven genoot, stonden de Vlaamsche strijders als een ondoordringbare muur vóór den vijand geschaard, altijd gereed om het heiligdom der moedertaal tegen allen hoon te verdedigen, voor alle schennis te bewaren..... De veldheer sneuvelde, de band was verbroken! Als verstomd door dit onverwacht verlies, zonder leidsman en middelpunt, liepen de Vlaamsche strijders gedeeltelijk uiteen en vergaten te waken bij het pand, dat aan hunne gemeene macht was toevertrouwd. De vijand sloop in het kamp en strooide er de verderfelijke zaden van mistrouwen en verdeeldheid. Was Willems' dood dan geene harde beproeving genoeg? - Ach neen! Eene andere schitterende star moest den hemel onzer letterkunde nog ontvallen; Ledeganck moest ook op zijne verbrijzelde harpe het hoofd voor eeuwig te rusten leggen; de twee straalrijkste lampen in den tempel der Vlaamsche kunst moesten door het wreede noodlot worden uitgedoofd! | |
[pagina 61]
| |
En, als wilde eene geheime macht afmeten tot hoeverre der Vlamingen standvastigheid gaat, als wilde zij beproeven, of onze vaderlandsche zaak tegen het geweld der losgebrokene stormen bestand is, wierp zij oneenigheid, tweespalt en verzwakking onder ons, terwijl onze harten nog ontsteld waren van rouw en droefheid. God, op welk tijdstip toch! Nu het bedreigde vaderland op ons roept, als op de uitgelezensten zijner zonen; nu de zwangere onweerswolken op onze grenzen samendrijven, nu de vreemdeling op onzen geboortegrond zelven werktuigen gevonden heeft, om ons te verleiden tot de verzaking onzes voorgeslachts, onzer moedertaal, onzer zeden, onzes verleden, onzer toekomst; nu de tijd gekomen is om onze vijftienjarige beloften te vervullen; nu iedereen, die zijn land bemint, het oog op ons gericht houdt, om te weten of onze gloeiende zangen geene ijdele woorden waren; nu alles, menschen en gebeurtenissen, ons toeroept: ‘het uur is daar! toont wie gij zijt!’ nu zijn wij oneenig! nu strijden wij met verdeelde krachten, als hadden wij nooit in dezelfde rangen de wapenen van woord en geest voor 's lands eere gevoerd; nu staan wij eendrachteloos en zonder beraad, verspreid rond het heiligdom van ons bedreigd volkebestaan! Wie zal de verstrooide scharen weder vereenigen en ten strijde voeren voor moedertaal en vaderland? Wie van ons heeft door zijne ondervinding, door zijne lange loopbaan, door zijne wetenschap, door zijn kalm vernuft nu reeds het recht bekomen om aan de spits zijner broederen te staan? Willems alleen bezat dit recht; hij was wel metter- | |
[pagina 62]
| |
daad onze wettige vorst in het rijk der vaderlandsche letteren, vermits dit rijk dreigt in te storten bij zijnen dood O, Willems, Ledeganck, roemrijk bardenpaar, nu in de hemelzaligheid vereenigd, gij ziet wellicht met treurnis van uit den schoot der Godheid op ons neer; misschien vertroost onze dankbare hulde uwe schimmen niet gansch over het plichtvergeten, waarin eene onbesefbare dwaling ons gedompeld houdt. - Zoudt gij vreezen, dat de Vlaamsche scharen, door onderling mistrouwen verzwakt, eindelijk bezwijken zullen? Dat uw voorbeeld, uw arbeid nutteloos zal worden gemaakt? Ha, neen! neen, niet waar? Gij verheugt u, omdat uw oog in het goddelijk boek der toekomst heeft mogen lezen: Het Vlaamsche volk zal niet vergaan! Gij lacht ons vroolijk toe uit den Hooge, omdat gij hoopt, dat hier, bij uwe graven, omgeven door den wasem, die uit uw heilig overschot opstijgt, wij onze harten openen zullen voor het volle gevoel van onzen dierbaren plicht; omdat gij hoopt, dat een straal der broederliefde ons verlichten zal; dat wij, overwegende wat uwe nagedachtenis van ons eischt, ons mistrouwen zullen afleggen om met vereende krachten te doen wat gij ons hebt voorgeleerd; - om den last te volvoeren, welken gij, betreurde barden, met uwen roem ons tot erfdeel naliet! O, landgenooten, kunstvrienden, die uit alle gouwen van België hier op Arteveldes geboortegrond, bij Willems' laatste rustplaats, vergaderd zijt, o, mocht het zoo geschieden! Mocht in deze onze plechtige hulde aan de nagedachtenis van eenen dierbaren doode het vaderland de weldaad der herstelde eendracht vinden! | |
[pagina 63]
| |
Zijn wij niet altemaal broeders in den Vlaamschen bloede? Is het niet dezelfde zucht, die onze harten jagen doet? Arbeiden wij niet te gader voor Vlaanderens grootheid? Aanschouwt dit graf! Kan er wel een schooner altaar der broederliefde voor Vlamingen zijn? Ach, ontsteken wij daarop de gewijde vlam der eendracht; dat het onze gevoelens van oneenigheid als een zoenoffer ontvange en vertere! - Dan zal Willems' gebeente van blijdschap trillen onder den kouden steen; dan zal zijne zalige schim voor 's Heeren aanschijn juichen op die zegepraal..... En wij, wij zullen onze zonen in bedevaart naar hier geleiden, naar het Campo-Santo, waar de Vlaamsche helden rusten, om God te danken over de hier behaalde overwinning; - tusschen het gras, dat nevens de heilige graven zijne halmen opschiet, zullen wij onze kinderen doen knielen, hun spreken van den Vader der Dietsche dichters altegaderGa naar voetnoot(1), hun den welvaartszang van den Vlaamschen zwaanGa naar voetnoot(2) leeren stamelen, en ze doen bidden voor moedertaal en vaderland! |
|