en uwe moeite, zoo vernietigde hij uwe zoetste hoop, zoo doodde hij het zaad des vernufts, dat gij in zijnen schedel deedt ontkiemen. O, ween bij dit graf: uw beminde kunstzoon is niet meer!
Stort gij ook tranen, gij, zijne leermeesters, die in name der Antwerpsche kunstmoeder hem tot de laatste rustplaats vergezelt: de Academie verliest in hem een waardigen en altijd dankbaren telg, die met liefde voor haren roem en voor haar welzijn waakte, en door zijne zoete deugden veel bijbracht om de eendracht in haren schoot te doen heerschen. O, weent gij ook bij dit graf: uw dankbare leerling is niet meer!
Stort gij ook tranen, gij zijne medeleerlingen en kunstgenooten. Beklaagt hem, gij allen, die hem hebt gekend en bemind; treurt over het verlies van zooveel arbeid en zooveel hoop; bevochtigt met smartwater de aarde, die hem bedekken gaat, opdat het gras boven zijn gebeente zich voede met de teekens uwer droefheid. Ach, weent: uw goede vriend, uw jonge kunstmakker is niet meer!
En gij, betreurde broeder, rust zacht in den schoot des vaderlands! Misschien was uw laatste uur bitter, omdat gij van uw doodbed te vergeefs uwe handen naar ons uitstaakt, en sterven moest verre van uwe Antwerpsche vrienden. O, wees getroost, dierbare doode. Zie neder van uit uw nieuw vaderland: bij uw graf staan ze allen; zie uw goeden meester, uwe leeraren, uwe medeleerlingen, uwe kunstgenooten tranen storten over uwe vroege opvaart, - en verblijd u nogmaals, als op aarde, in de uitgestrektheid onzer liefde tot U!
En nu, Jozef De Hoy, lieve broeder, uw graf gaat