ik vrijgevig zijn tot verkwisting toe, en, moet ik onze inkomsten voorbijstreven, het zij zoo, indien het slechts eenen enkelen glimlach van genoegen op hare lippen kan brengen.
Beschuldig mij niet van onvoorzichtigheid. Ik ben in mijne pogingen aangemoedigd door hare ouders en door tante Vleugels. Zij geven Helena, in afwachting dat hunne erfenis op haar vervalle, eene jaarlijksche rente van vijfduizend franken, en stellen daarenboven tot mijne beschikking eenen bruidsschat, die gelijkstaat met de helft van mijn fortuin.
Gij ziet wel, Hendrik, dat ik rijk genoeg ben om Helena's leven te omringen met al de pracht en al het gemak, die het geluk eener vrouw op aarde kunnen verzekeren. Ach, indien zij toestemde om gelukkig te zijn! Indien zij eindelijk erkende, dat ik haar echgenoot geworden ben, niet uit zelfzucht, of omdat ik mij harer waardig meen, maar uit belangelooze liefde, uit dankbaarheid, uit opoffering!
Welke schoone droom! Kon hij blijven duren; mocht hij zich ooit verwezenlijken! Eilaas, eilaas!.... Maar ik wil mijnen brief niet weder met eene treurklacht eindigen. Gij zult intijds genoeg den dag van mijn huwelijk vernemen. Ik vlei mij met de zoete hoop, dat gij te Lisseghem zult komen, om aan de bruiloftstafel kennis te maken met de gezellinne mijns levens.
Hare ouders zullen u insgelijks uitnoodigen. Ik smeek u, weiger mij het geluk niet, u op den plechtigen dag de hand te mogen drukken. Ik heb u zooveel te zeggen!
Uw verkleefde vriend,
Valentijn Stoop.