mij aanbieden. Wat ik ook worden moet, ik zal hem zegenen, die mij het middel gunt om Lisseghem te verlaten.
Het is niet, dat de olieslager zijne bedreigingen heeft uitgevoerd, of iets heeft beproefd om mij te benadeelen. Neen, er is, sedert hij mij uit zijn huis heeft gejaagd, over niets aangaande deze dingen in het dorp gesproken geworden. Helena heeft haren vader van de wraak doen afzien. Wonderbare ziel! Zij is zoo eindeloos goed, mijn vriend, zoo edel, zoo grootmoedig, dat zij mij nog beschermt, alhoewel zij mij schuldig waant aan nijd en ondankbaarheid.
Neen, mij gaat het stoffelijk niet erger; integendeel, mijne school verbetert, maar ik moet van hier weg; ik moet eene plaats ontvluchten, waar de lucht mij verstikt, en waar het leven mij niets dan eene eeuwige pijnbank kan zijn.
Verbeeld u, vriend, wanneer ik des avonds in de duisternis, in het diepe van mijnen tuin zit te mijmeren en te treuren, dan hoor ik soms achter het geboomte hare zoete stem weerklinken. Het doet mij ijselijk beven; mijn hart begint te kloppen, als wilde het breken; de tranen ontleken mijnen oogen, zonder dat ik het weet.....
Gisteren was het Zondag. Ik was naar de vroegmis gegaan..... Aan de kerkdeur ontmoette ik haar; zij sprak niet, zij gaf mij mijnen groet niet weder, zij deed geen enkel teeken; maar zij aanschouwde mij in de oogen met eenen treurigen blik, vol medelijden en vol vriendschap; ja, Hendrik, vol van die zoete vriendschap, welke eens de wereld voor mij tot eenen hemel had herschapen. Ik weet niet wat er in mij geschiedde; ik voelde mijne knieën buigen; het was,