ik ben er zeker van: de goede God heeft u bestemd om tweemaal mij het leven te redden. U te zien is alleen genoeg om mij te genezen. Hebt dus moed, gij allen, die mij zoo teeder bemint; want het licht der verlossing is waarschijnlijk opgegaan voor mij!’
Hare woorden, op den toon van een vast geloof gesproken, deden eenen diepen indruk op mij en op hare ouders. Ik begon in mijne schrikkelijke overtuiging te wankelen; een blijde glimlach op mijn gelaat kwam de gelukkige hoop te verraden, die mij in den boezem was gezonken.
Rosa sprak nog eene wijl met hetzelfde begeesterde vertrouwen, totdat zij geene tranen meer in de oogen harer moeder zag blikkeren en den indruk mijner wanhoop meende te hebben vernietigd. Dan begon zij mij te ondervragen over mijne reis, en wilde tot in de minste bijzonderheid weten, hoe ik gedurende mijne lange afwezigheid had geleefd, en wat mij was wedervaren. Om mij tot een uitvoerig verhaal aan te manen, beweerde zij, dat er geen krachtiger middel is om de zieken te genezen, dan de ziekte te doen vergeten. Terwijl ik sprak, onderbrak zij mij door blijmoedige opmerkingen en geestige invallen, en zij toonde zich zoo opgeruimd en zoo vroolijk, dat ik eindelijk begon te gelooven, dat ik ten onrechte mij had verschrikt, en er redenen bestonden om met groot vertrouwen hare spoedige genezing te gemoet te zien.
M. en Mev. Pavelyn luisterden met de vonk des geluks in de oogen; en het was wel zichtbaar, dat zij, meer nog dan ik, door de zaligste hoop zich lieten verleiden.
Mijn weldoener nam deel aan de samenspraak. Hij toonde zich ten uiterste minzaam en betuigde her-