Brussel hier komen wonen, zeide zij. Wel had zij reeds verscheidene malen de twee grijsaards voorbij zien wandelen; zij meende, dat ze inwoners van Elsene waren, maar kende ze niet anders.
Wij verlieten de herberg, zonder iets te hebben vernomen over de twee oude vrienden, - zoo noemde men ze volgens de waardin in de omstreken.
Mij vervolgden den ganschen dag de dichterlijke beelden, en zelfs toen ik des avonds op den ijzeren weg naar Antwerpen terugkeerde, zweefden ze nog onophoudelijk mij voor de oogen.
Deze indruk verzwakte echter mettertijd en verging eindelijk bijna geheel.
Het moet mijnen vriend, den jongen dichter, eveneens gegaan zijn; want ik heb nooit vernomen, dat hij de twee grijsaards in eenig zijner werken heeft afgeschetst of benuttigd.
Zestien jaren later, toen ik zelf metterwoon te Elsene was gevestigd, bevond ik mij eens in een huisgezin van oude Elsenaars, waar men, van het een en ander koutend, eindelijk iets begon te vertellen, dat mij op de twee oude vrienden van vroeger betrekking scheen te hebben.
Ik misgreep mij niet. Dezelfde persoon, door mij opzettelijk en in het bijzonder daarover ondervraagd, maakte mij bekend, wie deze twee grijsaards geweest waren en welke de bron hunner eindelooze liefde tot elkander was.
Nu zijn ze beiden dood, en ook hunne naastbestaanden zijn ten grave gedaald.
Ik mag dus met zekere voorzorgen mijnen lezers de geschiedenis der twee oude vrienden op mijne beurt vertellen.