| |
| |
| |
XXVIII
Bij mijne intrede op het kantoor zag ik den klerk nog in dezelfde houding voor zijn lessenaar staan. Slechts toen hij mijne stappen hoorde, keerde hij zich om en zag mij stilzwijgend aan, met eenen blik, die treurig scheen, doch niet de minste vrees liet blijken.
Ik had besloten hem geene verwijten te doen en zonder omwegen hem te ondervragen.
‘Victor, mijn vriend,’ zeide ik, ‘gij zult begrijpen, dat eene openhartige uitlegging tusschen ons beiden noodzakelijk is geworden. Antwoord mij rondborstig en zonder aarzelen: bemint gij mijne dochter?’
Hij sloeg zwijgend de oogen neder.
‘Bemint gij Emma?’ herhaalde ik. ‘Geloof niet, dat uwe bekentenis mij zal bedroeven of vergrammen, integendeel; maar gij moet oprecht mij verklaren, tot hoe ver uwe genegenheid voor mijne dochter gaat. Spreek, ik bid n; ik beveel het u!’
‘O, Mijnheer,’ smeekte hij met de saamgevouwen handen tot mij opgeheven, ‘laat een geheim, dat ik nooit aan iemand, dan Zondag laatst aan mijne moeder openbaarde, in mijnen boezem begraven blijven.’
‘Maar waarom?’ morde ik. ‘Is mijne dochter niet een waardig voorwerp uwer genegenheid, en is uwe liefde voor haar - tot heden onuitgedrukt en verborgen - geen volstrekt zuiver gevoel?’
| |
| |
‘Een gevoel zonder hoop!’ zuchtte hij.
‘Zonder hoop, Victor? Gij bedriegt u. Mijne dochter draagt u meer dan achting en vriendschap toe. Twijfelt gij daaraan?’
‘Neen, Mijnheer.’
‘Zoo, wie heeft het u gezegd?’
‘Hare oogen, mijne verschriktheid deden het mij raden, Mijnheer.’
‘Maar gij behoeft niet verschrikt te zijn, Victor,’ zeide ik met eenen glimlach. ‘Ik ben gekomen om u te vragen, of gij de bruidegom mijner dochter wilt worden.....’
Een zonderlinge kreet ontsnapte zijne borst; hij greep mijne hand, bracht ze aan zijne lippen, liet ze los en borst dan in tranen uit.
Ik keek hem verwonderd aan; want zeker, de aandoening, die hem ontroerde, was geene blijdschap.
‘Waarom weent gij?’ vroeg ik.
‘De dankbaarheid, de bewondering overstelpen mij en ontrukken mijne tranen. O, Mijnheer, uwe goedheid is eindeloos. Hoe? gij hebt slechts één kind, begaafd met al de schatten der ziel, met al de bevalligheden, die eene vrouw beminnelijk kunnen maken, en mij, mij, uwen armen klerk, zoudt gij haar tot bruid schenken? Eilaas, eilaas, wee mij! dit bewijs uwer grootmoedigheid kan ik niet aanvaarden, moet ik verstooten!’
‘Moet gij verstooten?’ herhaalde ik verbaasd.
‘Uit erkentenis, uit plichtgevoel,’ ging hij voort. ‘God zou mij zeker straffen, indien ik zwak genoeg was om mejuffer Emma, voor zooveel goedheid, een leven van treurnis te bereiden.....’
‘Maar neen, Victor, denk daar niet aan,’ riep ik. ‘Emma zal zich gelukkig achten, lief en leed met u te mogen deelen. Daarenboven, ben ik niet hier om u voort te helpen? Ik zal u een deel in mijne handelszaken geven; gij zult met mij wonen; wij zullen al te zamen een huisgezin van gelukkige menschen uitmaken. Kom, laat alle
| |
| |
overweging dienaangaande varen en zeg mij in eens, dat gij de hand mijner dochter aanvaardt. Ik wil de lieden van Visseghem den tijd niet gunnen, om lang daarover te praten: binnen zes weken de bruiloft. Het is besloten, gij wordt mijn zoon; geef mij de hand daarop.’
Hij trok zijne hand terug.
‘Wat beduidt dit, o hemel!’ kreet ik met eene opwelling van gramschap.
‘Gelieft gij mij toe te laten u de reden mijner weigering te verklaren?’ vroeg hij. ‘Ik gevoel den dringenden nood, om mij in uwe oogen te rechtvaardigen; want van hier vertrekken, en weten dat gij, Mijnheer, mij aan ondankbaarheid schuldig acht, dit zou mijn reeds zoo bitter leven voor altijd vergiftigen.....’
‘Welaan, spreek, ik luister,’ antwoordde ik op spijtigen toon.
‘Gij herinnert u ongetwijfeld, Mijnheer,’ begon hij, ‘hoe ik, bij gelegenheid van het gastmaal, waarop gij de goedheid hadt mij uit te noodigen, mij schier onbeleefd en zeer vervelend heb getoond. Herinner u tevens mijnen vruchteloozen wederstand, toen men mij dwong, op het gildefeest met mejuffer Emma en de juffers Sauval te dansen. Ik ben zelfs, als een slecht opgevoed mensch, zonder groet van het bal weggevlucht. Op uwe ondervraging heb ik u toen verklaard, dat eene geheime rede mij den onverbiddelijken plicht oplegde, alle meisjes te schuwen, ten minste diegenen, wier verdiensten het gevaar, dat ik ten koste van alles moest ontwijken, konden doen ontstaan. Het is daarom, Mijnheer, dat ik gedurende een geheel jaar met angstige zorg alle gelegenheden om mejuffer Emma te ontmoeten, heb vermeden en dat ik, wanneer het geval mij in hare tegenwoordigheid bracht, door onbeleefde koelheid, door geveinsde verstandeloosheid poogde, haar ten mijnen opzichte afkeer en misprijzen in te boezemen. Ik was vervaard; het hart klopte mij in de borst, telkens als de blik van mejuffer Emma in mijne oogen viel. Ach,
| |
| |
Mijnheer, beschuldig mij daarom niet van zwakheid of waanzin. Wie is er op de wereld, die mejuffer Emma kan aanschouwen zonder hulde te brengen aan hare onweerstaanbare bevalligheid?’
‘U beschuldigen, Victor? Integendeel, mijn vriend, gij verblijdt mij!’ riep ik uit. ‘Ha, ha, gij zijt slechts in schijn onverschillig gebleven. Gij bemint Emma, niet waar? Beken het vrij.’
‘Beminnen is mij verboden voor altijd,’ hernam hij. ‘Voor mij zelven was het niet, dat ik vreesde; want het geheim, dat op mij weegt, is van zulken aard, dat het mij onfeilbaar de macht zou leenen om mijne ontroering verborgen te houden en eindelijk ook geheel te onderdrukken. Wat mij verschrikte, was, dat in het hart van mejuffer Emma eene noodlottige, eene hoogst gevaarlijke neiging kon ontstaan, gevaarlijk voor mij, maar honderdmaal gevaarlijker voor haar en voor u, die mijn weldoener zijt..... Eilaas, mijn voorgevoel had mij niet bedrogen. Ter gelegenheid der pogingen, door mejuffer Emma en hare grootmoeder bij mij aangewend om mijne tusschenkomst ten gunste van Jan Bokstal te verkrijgen, heeft mejuffer Emma, in hare uiterste ontroering zich woorden laten ontvallen, welke, voor anderen onbeduidend misschien, mij openbaarden, dat ik moest vluchten, wilde ik hier niet de schuld van verdriet, vernedering en ongeluk worden..... Mijn plicht is duidelijk: ik moet zonder uitstel mij verwijderen. Dezen avond verlaat ik uwen dienst, Mijnheer. Mijne boeken zijn in orde; er ontbreekt geene letter aan. Hadt gij, in alle geval, dienaangaande mij iets te vragen, gelief het aan mijne ouders te schrijven: zij zullen u mijn antwoord doen toekomen..... Geloof, Mijnheer, dat ik tot het einde van mijn leven de dankbare herinnering aan uwe goedheid en grootmoedigheid zal behouden. Ach, hoe gelukkig had ik mij geacht met u te kunnen blijven! maar, eilaas, God heeft er anders over beschikt..... Het is met verbrijzeld hart, dat ik het pijnlijk, het eeuwig vaarwel uitspreek.’
| |
| |
Tranen ontsprongen aan zijne oogen.
Mijn hoofd was duizelig; ik wist niet wat te denken. Victor beminde Emma, daaraan was niet te twijfelen; hij zelfs bekende het. Ik bood hem de hand mijner dochter aan; zijne dierbaarste wenschen konden zich verwezenlijken..... en hij aanvaardde niet!
Ik schudde eene wijl in stille overweging het hoofd en zeide dan:
‘Maar, Victor, welk geweld ik doe, het is mij onmogelijk u te begrijpen. Ik wil u Emma tot bruid geven, van u mijn geliefden zoon maken. Waarom verstoot gij zulk geluk?..... Gij verschrikt mij. Ligt er dan tusschen u en mijne dochter een onoverkomelijke hinderpaal?’
‘Mijn geheim, niets dan mijn geheim,’ mompelde hij.
‘Uw geheim? Kom, openbaar het mij, opdat ik oordeele kunne, of uwe redenen tot weigering den minsten grond hebben.’
‘Ik mag niet, Mijnheer. Die openbaring zou u nutteloos bedroeven, en mij nutteloos voor u doen blozen van schaamte.’
‘Gij zoudt blozen van schaamte? Hoe moet ik dit verstaan? Indien uwe bekentenis voor mij ongeveinsd is, zult gij duidelijk spreken: ik eisch het!’
‘O, Mijnheer,’ zuchtte hij, ‘het is mij onmogelijk, volstrekt onmogelijk u te gehoorzamen. Deed ik het, gij zoudt bij mijn eerste woord van mij terugdeinzen en zelfs mij zeggen: ga, verwijder u van hier, gij, die afkeer en schande met u voert.....’
‘Schande, schaamte?’ gromde ik. ‘Hemel, kleeft er eene vlek op uws vaders naam?’
‘O, neen, mijne ouders zijn de eerlijkste en deugdzaamste lieden der wereld.’
‘Op uwen naam dan?’ riep ik verschrikt.
Hij knikte bevestigend.
‘Ach, mijne arme Emma!’ klaagde ik met gebroken hart. ‘Geen geluk meer voor haar: zij zal van verdriet en
| |
| |
zielesmart verkwijnen!..... Waarom, Mijnheer Storms, gij, die nu zegt eenen bevlekten naam te dragen, waarom overlaadt gij ons, die u niets dan goed deden, met droefheid en waanhoop? Waarom zijt gij niet vertrokken, zoodra gij bespeurdet, dat gij gevaar liept liet ongeluk onder mijn dak te brengen? Het is mij pijnlijk, u te beschuldigen; maar betwist ten minste niet, dat gij jegens ons uwen plicht hebt vergeten.’
‘Mijne krachten heb ik misschien miskend, Mijnheer,’ antwoordde hij treurig. ‘Hoe het zij, ik ben onwillig hier oorzaak van ontsteltenis en verdriet geworden, en ik kan niet anders het kwaad zooveel mogelijk herstellen, dan door mijn welzijn, mijn nederig middel van bestaan voor uw aller geluk op te offeren. Ben ik weg en ziet gij mij niet meer, mejuffer Emma zal welhaast vergeten, dat haar hart eens tot eene onmogelijke neiging verdwaalde.’
‘Hoe koel, hoe koel spreekt gij dit eeuwig vaarwel uit!’ riep ik bijna met verontwaardiging.
‘Koel, Mijnheer?’ herhaalde hij. ‘Mocht ik op dit oogenblik al mijn bloed tot den laatsten druppel geven om u en mejuffer Emma het verdriet te sparen, dat ik onschuldig u moet aandoen, ik stierve met een dankgebed op de lippen..... maar mijn lot is onverbiddelijk en alle hoop is ijdel. Dezen avond reeds zal ik verre van hier zijn.’
Ik drong nog aan om zijn geheim te kennen; de overtuiging, dat mijne arme Emma onder de smart zou bezwijken, deed mij aarzelen, ofschoon ik nu zelf van haar huwelijk met Victor Storms terugschrikte; maar de jongeling antwoordde mij met onverstoorbare beradenheid:
‘Laat varen die nuttelooze pogingen, Mijnheer; openbaarde ik u mijn geheim, het denkbeeld dat ik de bruidegom uwer dochter kon worden, zou u met afschuw vervullen; geene minuut langer zoudt gij mij in uwe tegenwoordigheid dulden, en gij zoudt mij bevelen of mij verzoeken, het dak te vluchten, waaronder gij ademt.....’
| |
| |
‘Welnu, liet is zoo,’ gromde ik, ‘ga dan, ik weerhoud u niet meer. God gave, dat ik u nooit had gekend!’
De jongeling nam zijnen hoed, richtte zich langzaam naar de deur, en daar zich omkeerende, zeide hij met twee glinsterende tranen in de oogen:
‘Dank, dank, Mijnheer! Tot op mijn doodbed zal ik uwen naam zegenen..... Vaarwel, vaarwel!’
Hij ging de deur uit en verwijderde zich over den voorhof.
Eene wijl bleef ik achter het venster staan en drukte mijn brandend voorhoofd tegen de koele ruit. Toen zette ik mij op eenen stoel en dwaalde weg in pijnlijke overwegingen. Wat ging ik mijne ongelukkige dochter nu zeggen? Haar in eens de geheele waarheid melden, het ware genoeg om haar onder den wreeden slag te doen bezwijken. Veinzen was mijn plicht: allengs, na eenige dagen, zou ik haar al de uitgestrektheid van haar ongeluk laten kennen, en wanneer zij dan eindelijk zou vernemen, dat Victor was vertrokken, beslissend en voor altijd, zou zij misschien de schrikkelijke onttoovering met eene min onverwinnelijke wanhoop onderstaan.
Na lang mij de hersens te hebben gefolterd, dacht ik het middel te hebben gevonden, om mijne dochter voor eene plotselinge ontsteltenis te behoeden, en ik begaf mij naar de kamer, waar het arme kind ongetwijfeld met blijde hoop op mij wachtte.
Ik had vergeten mijn gelaat eene heldere uitdrukking te geven. Zoohaast ik de deur der kamer opende, sprong Emma met eenen vreugdekreet op en kwam mij toegeloopen; maar zij deinsde verbleekend terug, terwijl zij uitriep:
‘O, mijn God, wat moet ik vreezen? Vader, gij zijt bedroefd! Mijne hoop was ongegrond, niet waar? Victor heeft geene genegenheid voor mij? Eilaas, hij heeft geweigerd!’
‘Maar, neen, Emma, gij bedriegt u,’ zeide ik, zoo geruststellend als mij mogelijk was.
| |
| |
‘Ha, hij aanvaardt!’ juichte zij.
‘Dat insgelijks niet, Emma. De zaak blijft vooralsnog onbeslist..... Waarom begint gij alweder zoo bitter te weenen, mijn kind? Een huwelijk sluit men niet zonder zekere voorwaarden te hebben vervuld. M. Storms is niet geheel onafhankelijk, en hij moet natuurlijk de toestemming zijner ouders vragen.’
‘Maar hij, vader, is opgesprongen van blijdschap en heeft juichend zijn jawoord gegeven, niet waar?’
‘Misschien had hij daar wel grooten lust toe, Emma; hij durfde het evenwel niet, vooraleer zijne ouders te hebben gesproken.’
‘God dank, zijne ouders zullen niet aarzelen.’
‘Zoo zeker als gij scheen M. Storms van hunne toestemming niet te zijn; maar hij wanhoopt echter niet, hunnen wederstand te overwinnen. Wij moeten met vertrouwen den uitslag zijner aanvraag afwachten, mijn kind.’
Op deze wijze trachtte ik mijne dochter gemeenzaam te maken met het denkbeeld der mogelijkheid eener weigering; maar, had ik mijne woorden slecht berekend, of kon haar angstig hart zelfs den twijfel niet verdragen? Althans, zij borst in tranen los en snikte en kermde, alsof zij overtuigd was, dat er geene hoop meer overbleef.
Ik was ten einde raad en wist niet meer, wat te zeggen om haar te troosten. Hare bittere tranen, hare grievende klachten verscheurden mijn hart. Dan ontviel mij de belofte, dat ik morgen zelf naar Vormezeele zou gaan, om daar met de ouders van Victor te spreken. Geen twijfel, of ik zou, indien zij eenige aarzeling toonden, hen over-halen om hunne toestemming te geven.
Deze belofte bracht eenige verlichting in de smart mijner dochter en zij toonde zich genegen, om vertrouwend den uitslag van mijn bezoek bij Victors ouders te gemoet te zien; ik moest vroeg, zeer vroeg naar Vormezeele gaan.
| |
| |
Het verwonderde mij, dat ik niet eerder aan dit bezoek had gedacht. Wel had ik er slechts van gesproken om mijne dochter uit hare diepe bedruktheid op te heffen; maar nu kwam het mij voor, als een ernstig en gewichtig doel, waarvan nog ons aller geluk kon afhangen. Inderdaad, wat was het geheim, dat tusschen Emma en den jongeling eenen onoverschrijdbaren hinderpaal scheen te stellen? Eene reden, welker gewichtigheid men overdreef, een vroegere misslag of, wie weet; eene kinderachtigheid misschien? In elk geval, mocht ook, onder menschelijk opzicht, dit huwelijk niet de gunstigste voorwaarden aanbieden, ik zou mij daardoor niet laten terughouden, indien ik maar mijne dochter voor lang verdriet en kwijning kon behoeden:
Ik zou dus morgen naar Vormezeele gaan en eene laatste en opperste poging beproeven.
|
|