| |
| |
| |
XVI
Drie weken later woonden wij in het fraaie huis aan de Markt; boven onze koetspoort stond in groote letteren te lezen: Felix Roobeek en Cie, olieslagers.
De werklieden hadden hunnen arbeid niet onderbroken, zoodat de olieslagerij geen oogenblik had stilgetaan. Zelfs waren eene huismeid en een knecht, wier hulp wij tot onderhoud van zulk eene groote woning niet konden missen, in onzen dienst gebleven.
Wel had de vraag, wat wij nu met het hofken zouden doen, ons in verlegenheid gebracht; want het ledig laten staan en de pacht er van ten onzen laste nemen, dit was voor lieden in onzen toestand een zwaar verlies. Gelukkig bood de huiskoopman Jan Patteel ons onmiddellijk aan, het hofken over te nemen; doch ziende, dat wij niet genegen waren het te verkoopen, stemde hij er in toe, het van ons te pachten voor negen jaar, tegen een huurgeld van vierhonderd franken.
In het dorp verwekten al deze handelingen van onzentwege eene groote opschudding en veel gepraat der lieden; maar dewijl men het nu als eene waarheid had aanvaard, dat onze oom ons ontzettende sommen tot erfdeel had geschonken, bedaarden wel spoedig deze eerste uitboezemingen van den nijd of de verwondering, om plaats te maken voor de houding, welke de menigte gewoonlijk ten opzichte van zeer rijke lieden aanneemt. De hoovaardigen
| |
| |
deden pogingen om onze vriendschap te bekomen; de nederigen schenen lust te hebben om voor onze voeten te kruipen; maar wij, die onze armoede bewust waren en niet zonder angst in de toekomst blikten, wij hielden al deze vrienden of vleiers verre van ons af en omhulden ons met stilzwijgendheid, ten einde ons geheim, waarin
Hij bracht mij in zijn kabinet. (Bladz. 157 )
wij gedwongen waren te leven, voor alle verdenking te behoeden.
Gedurende drie maanden lieten wij slechts het zaad stampen, dat wij als voorraad van M. Backerzeel hadden overgenomen, en verkochten wij eenvoudig de daaruit gewonnen olie. De prijzen der markt stonden niet gunstig. Wel verre van op deze wijze veel te winnen, zouden wij, na afrekening der huishoudelijke uitgaven, misschien iets
| |
| |
hebben verloren. Daarenboven, zonder nieuw zaad konden wij niet blijven voortwerken.
Zeker, lieden, die bekend stonden als bezitters van aanzienlijke grondeigendommen, konden zonder moeite op krediet koopen; maar zoo was er weinig voordeel te doen. Bij de onrust, die aanhoudend te Parijs heerschte, was het gemunt geld zeer schaarsch gebleven, en wie in klinkende penningen en onmiddellijk kon betalen, bekwam de waren merkelijk goedkooper.
Margriet bracht ons deze overweging onder de oogen en deed ons daarbij begrijpen, dat het onmogelijk was, naar behooren handel te drijven, zonder een kapitaal aan geld ter zijner beschikking te hebben. Wij moesten, volgens hare overtuiging, eene som van tienduizend franken aan den schat ontleenen, en daarvoor, met het oog op den aard van den uitzet, eenen kroos van vijf ten honderd ten voordeele van M. Van der Male op onze boeken schrijven.
Wij poogden gedurende eenigen tijd aan deze noodzakelijkheid te ontsnappen, Helena bovenal; maar eens in de baan getreden, waarin onze nicht tegen onzen dank ons had geleid, was er niet meer terug te keeren. Wij zagen ons alweder gedwongen, haren raad te volgen, en namen iets meer dan vierhonderd gouden Louis uit de reismaal, om ze in onze koophandelskas over te storten.
Zoo kochten wij dan zaad en zelfs olie in zekere hoeveelheid, en begonnen onder betere voorwaarden handel te drijven, doch immer met eene vreesachtige voorzichtigheid, welke Margriet kleinhartigheid bleef noemen.
Mijne nicht hield het grootboek, het dagboek en meestal de schriften betrekkelijk onzen openbaren handel. Zij was op de been van den vroegen morgen tot den laten avond, berekende alle voorkomende kansen met koortsige overspanning des geestes, en vond nog tijd om twintigmaal, elken dag, de olieslagerij onder en boven af te loopen en de werklieden zonder verpoozing tot het vervullen van hunnen plicht aan te drijven.
| |
| |
Ik, van mijnen kant, hield onze geheime rekenboeken jegens M. Van der Male, en schreef daarin met de grootste nauwgezetheid, wat wij voor hem aan pachten ontvingen of hem jaarlijks aan interesten te betalen hadden. Deze rekeningen waren zeer ingewikkeld, en, hoewel het slot er van op dien tijd mij telkens van angst deed sidderen, was ik als betooverd om ten minste eens per week het beloop onzer schuld op te maken. Eilaas, wij stonden reeds voor een debet van meer dan dertienduizend franken!
Indien de vrouw van den émigré nu eens onverwachts zich aanbood om het erfdeel van haar kind terug te vragen? Hoe zouden wij ons gedrag voor haar rechtvaardigen? Ook, wel verre van hare terugkomst te verlangen, steeg er onbewust uit onze harten een gebed ten hemel, opdat ons ten minste de tijd wierde gelaten, om onze onmatige schuld effen te maken of te verminderen.
Onze vrees voor het onmiddellijk bezoek der vrouw van den émigré was echter ongegrond. Niet alleen duurde de oorlog met wisselvallige kansen voort; maar te Parijs verwekten de Jacobijnen nog immer gewoel en oproer, en iedereen beefde voortdurend bij het angstwekkend gepeins, dat, indien deze heethoofden de overhand bekwamen, het schrikbewind, bloediger geheugenis, opnieuw zou beginnen.
Ondanks deze vrees bleef er zekere levendigheid in den handel. Inderdaad, hoe hachelijk de tijdsomstandigheden mogen zijn, men wordt er allengs aan gewend, en zonder eten of licht kunnen de menschen toch niet leven.
Nu wij gereed geld tot onze beschikking hadden, begonnen wij wat meer aankoopen te doen, en ofschoon niet altijd even gelukkig, bevonden wij bij het einde van het jaar, dat wij, boven onze huishoudelijke kosten, ongeveer tweeduizend franken waren vooruitgegaan. Terwijl wij met vreugde dien uitslag begroetten, nam Margriet de gelegenheid waar om ons tot meerdere stoutmoedigheid aan te sporen. Volgens haar hing het van onzen wil alleen
| |
| |
af, vijf- of zesmaal zooveel te winnen; daarvoor was slechts noodig, niet meer terug te deinzen voor de minste onzekerheid eener onderneming; maar, wat zij ook zeide, vooralsnog ten minste wilden wij, die hare vermetelheid vreesden, niet van onzen voorzichtigen gedragsregel afwijken, en weigerden volstrekt, te wagen, wat ons niet toebehoorde.
Ik ging gewoonlijk eens per week naar Rijssel, naar Kortrijk, naar Meenen en nu en dan eens naar Doornik, om er de markt bij te wonen. Wanneer zulk eene reis mij ongelegen viel, nam Margriet mijne plaats in, en nooit kwam zij terug zonder meer zaken te hebben gedaan dan het ons behaagde. Daarom gaf ik haar zoo zelden mogelijk de gelegenheid, om mij tot die handelsreisjes te vervangen, bovenal nu de tijdsomstandigheden er ongemeen somber begonnen uit te zien. Er kwamen voortdurend onrustbarende berichten uit Parijs. Het scheen, dat de beide vijandelijke gezindheden daar openlijk toebereidselen tot eene afdoende worsteling maakten en men voornemens was, in stroomen menschenbloed te beslissen, wie er voortaan over het lot van Frankrijk zou beschikken, òf de uitzinnige Jacobijnen, òf hunne meer gematigde tegenstrevers.
Eenen zekeren dag, dat ik zeer vroeg was opgestaan om naar Rijssel te rijden en voor mijn vertrek met mijne vrouw en Margriet koutte, drukte onze nicht het gevoelen uit, dat ik wel naar Rijssel moest gaan, om te weten hoe de handelsprijzen daar stonden, maar er hoegenaamd geene zaken mocht doen. Bij de overspanning der geesten te Parijs mocht men zich aan erge gebeurtenissen verwachten, en er zou onfeilbaar voor alle koopwaren eene sterke daling invallen, die langen tijd kon voortduren; wij moesten op onze hoede zijn en liever ondadig wachten, totdat er weer klaarheid in den toestand kwam. Ik, integendeel, beweerde dat de prijzen hunne uiterste daling hadden bereikt en wij van de gelegenheid moesten gebruik maken,
| |
| |
om koolzaad tegen de gunstigste voorwaarden te koopen; maar Margriet bestreed mijn gevoelen met woorden, die mij eenigszins hard en kwetsend schenen. Zij was toch niet alleen meester, meende ik, en er bestond iets vernederends in hare houding jegens mij. Zij mocht gelijk hebben of niet, dit was geene reden om mij immer te behandelen als een onverstandig kind.
Deze overweging verdween echter al spoedig uit mijnen geest, en ofschoon ik nog staande hield, dat het ons voordeelig kon zijn, eene zekere hoeveelheid koolzaad aan te koopen, beloofde ik Margriets raad te volgen, en drukte haar zonder spijtig leedgevoel de hand.
Te Rijssel woonde een rijk koopman, de heer Sauval, die geroemd werd om zijne grondige kennis van den handel en tevens om het wonder gelukkig gevolg, dat al zijne ondernemingen kwam bekronen. Zeer goed was hij ten mijnen opzichte gestemd, gaf mij niet zelden nuttigen raad en begunstigde mij dikwijls met zijne bestellingen. Ook was immer mijn eerste bezoek te Rijssel voor hem.
Dien dag, wel een uur voor de opening der markt aankomende, begaf ik mij naar zijn kantoor en sprak eene wijl met hem in tegenwoordigheid zijner klerken; maar hij, opstaande van den lessenaar, waar hij bezig was met stukken te onderteekenen, verzocht mij op geheimzinnigen toon hem te volgen.
Hij bracht mij in zijn kabinet, sloot de deur, haalde een strookje papier uit zijne brieventasch en zeide mij:
‘Ik weet niet, Mijnheer Roobeek, of gij van mijne vriendschap voor u overtuigd zijt; in alle geval wil ik u heden een bewijs er van geven. Evenals ieder handelsman wenscht gij geld te winnen, niet waar?’
‘Natuurlijk, Mijnheer,’ antwoordde ik.
‘Welnu, ik ga u de zekere gelegenheid daartoe aanbieden..... en, ontbreekt u de noodige stoutmoedigheid niet, dan zult gij mij voor eene aanzienlijke som bedanken. Gij ziet dit papiertje wel? Nog geen kwartuurs geleden,
| |
| |
werd het mij van Parijs door eene duif aangebracht. Luister, wat het behelst.’
En zijnen bril opgezet hebbende, las hij:
‘Barras en Napoleon Buonaparte hebben het oproerige volk in een ijselijk bloedbad verpletterd. De macht blijft beslissend aan de gematigden.’
Hij keek mij met eenen glimlach aan, en vroeg:
‘Begrijpt gij niet wat dit beteekent?’
‘Napoleon Buonaparte? Die naam is mij onbekend,’ mompelde ik.
‘Het is een jong officier der artillerie, die geroepen schijnt tot eene schitterende toekomst..... maar gij antwoordt niet op mijne vraag. Voorziet gij niet, welke gevolgen deze gebeurtenis voor den handel moet hebben? Nu de Jacobijnen met hunnen aanhang, ten minste voor langen tijd, zijn gekortvleugeld, zal de vaste hoop op rust en orde alle harten met vreugde vervullen en het openbaar vertrouwen zal de prijzen van alles onmiddellijk doen rijzen. Dit bericht zal op de markt nog bij niemand bekend zijn; en, mochten enkelen, even gelukkig als ik, er iets van weten, zij zouden zich wel wachten het te openbaren. De prijzen zullen bij den aanvang der markt nog zijn, wat zij gisteren waren, en wie heden koopt, zal morgen misschien zich reeds over eene aanzienlijke winst verblijden. Dit is wat ik, uit loutere toegenegenheid, u wilde mededeelen. Trek er uw voordeel uit, zonder iets te laten merken. Het spijt mij, Mijnheer Roobeek, niet langer met u daarover te kunnen spreken; ik wil, zooveel mijn vermogen het toelaat, deze omstandigheid benuttigen, en moet daartoe zekere berekeningen maken en bevelen geven. Verontschuldig mij dus: ik zal u terugzien op de markt. Vaarwel, tot straks.’
Ik bedankte hem voor zijne vriendelijkheid en stapte dubbend en overwegend de straat op. In het eerste verschrikte mij de gedachte, eene groote som te wagen ondanks de belofte, welke ik Margriet had gedaan. Zeker,
| |
| |
de heer Sauval was een behendig koopman en de kansen, door hem aangeduid, schenen onbetwistbaar; maar geschiedde er eens een onverwachte ommekeer in den toestand te Parijs, zooals men het reeds menigmaal had gezien?..... Indien men echter altoos zoo kleingeestig nadacht, hoe zou men dan ooit handel kunnen drijven? Daarenboven, het begon langs eenen anderen kant mij toe te lachen en mijnen hoogmoed te vleien, eens eene goede zaak te kunnen wagen, zonder dat Margriet mij er toe had gedreven en zelfs tegen het gevoelen, dat zij had uitgedrukt.
Zoo geraakte ik tot het besluit, den raad van M. Sauval te volgen, en kocht, bij de opening der markt, eene hoeveelheid koolzaad, welke voor anderen gering kon schijnen, maar voor mij aanzienlijk was. De prijzen waren niet veranderd en neigden veeleer tot daling. Reeds begon ik te vreezen, dat ik deze eerste daad van onafhankelijkheid bitter zou te beklagen hebben; maar na een paar uren ontstond er eensklaps eene verrassende beweging op de markt. Koopers en verkoopers begonnen met zichtbare angstigheid door elkander te loopen en de hoofden bijeen te steken. Er waren berichten van Parijs openbaar gemaakt, en welhaast werden de eerste, nog betwijfelde tijdingen van verschillige kanten bevestigd. Natuurlijk volgde daaruit eene onmiddellijke klimming der prijzen, en deze nam allengs toe, in zulk eene verrassende maat, dat een uur voor het sluiten der markt, de winst der eerste koopers negentien ten honderd bedroeg. Ik aanschouwde de koortsige handelsbeweging met kloppend hart. Was het wel mogelijk? Zonder eenen enkelen stuiver uit mijnen zak te hebben gehaald, had ik reeds 6,000 franken gewonnen!
Ongetwijfeld was echter de rijzing te verre gedreven geworden; want nu kwam er eerst eene aarzeling en dan eene tegenwerking, die tot mijnen grooten schrik, gedurende het laatste half uur, de prijzen meer dan twee ten honderd deed dalen. Ik haastte mij, al wat ik had gekocht,
| |
| |
weder af te zetten, en behield dus eene zuivere winst van meer dan 5,000 franken, welke ik, na de markt, in goud geld ontving.
Hoe lachte ik van geluk en hoogmoed, toen ik in mijn rijtuig de stad Rijssel verliet, om het goede nieuws aan mijne vrouw en aan Margriet te vertellen! Ik gevoelde mijnen moed, mijne kracht verdubbeld, en was er niet verre af, mij te gaan verbeelden, dat ik mijne ingeborene verdiensten had miskend, en ik ongetwijfeld met eenen bijzonderen handelsgeest moest zijn begaafd. Krachtens welk recht oefende Margriet eene soort van meesterschap over mij, die door een persoonlijk en onafhankelijk besluit in een paar uren meer had gewonnen dan zij, met al hare behendigheid, in een geheel jaar?
Gelukkig kwam mijne rede mij welhaast zeggen, dat ik door een oogenblik van voorspoed mij tot ijdele pocherij liet verleiden. Was niet de heer Sauval alleen de oorzaak mijner stoute onderneming?..... In alle geval, deze voor mij tamelijk vernederende overweging verminderde mijne blijdschap niet. Hoe het ware, de vijfduizend franken bestonden toch, en ik voelde hoe mijne zakken afhingen onder hun gewicht. Margriet zou niet weinig staan kijken, en, wie weet, of het haar niet zou spijten, te vernemen dat ik, dien zij tot een moedig besluit onbekwaam achtte, zulk een schitterenden slag zonder hare tusschenkomst had durven wagen?
Ik was onrechtvaardig jegens mijne nicht. Zoo haast had ik, bij mijnen terugkeer, het geld niet op de tafel uitgestort en verklaard, hoe ik zulke verbazende winst had gedaan, of Margriet begon met geestdriftige blijdschap mij toe te juichen. Zij prees mijne daad, getuigde dat zij nooit aan mijne bekwaamheid en aan mijn fijn verstand had getwijfeld, en bleef zoolang mijnen lof spreken, dat ik er over beschaamd werd en de tusschenkomst van M. Sauval overdreef, om mijne verdienste in hare oogen te verminderen.
| |
| |
Helena was insgelijks tot tranen toe ontroerd. Nu hoefden wij het bezoek der vrouw van den émigré niet meer te vreezen: het gedeelte onzer schuld jegens den schat, dat niet door vaste panden was gewaarborgd, dat wil zeggen, het ware tekort, beliep slechts nog tot twaalfhonderd franken. Zoo zouden wij, na deze som in de reismaal te hebben gestort, ongeveer vierduizend franken in eigen geld overhouden om handel te kunnen drijven, zonder nog iets, dat ons niet toebehoorde, te moeten wagen. Dit was voor mijne vrouw een groot geluk: nu ten minste mocht zij de hoop koesteren, dat zij de belofte, die zij voor God had gedaan, trouw zou kunnen vervullen. Dit bracht niet alleen de rust in haar ontsteld gemoed, maar het beloofde haar eene schoone toekomst voor haar kind. Zij beloonde mij met eene teedere omhelzing, die mij nog meer dan de uitbundige lof van Margriet, met hoogmoed en zielsgenoegen vervulde.
Dien geheelen dag deden wij niets dan juichen en ontwerpen maken. Ik droomde in mijnen slaap, dat ik ontzettend rijk was geworden en de kooplieden met eerbied en bewondering naar mijne oogen keken, om daarin, als een orakelblad, de berekeningen van den groolen handelsgeest te lezen.....
Maar een paar weken later, op de markt te Kortrijk mij bevindende, waagde ik eene aanzienlijke zaak, ditmaal zonder iemand hoegenaamd te hebben geraadpleegd. Eilaas, een bericht aangaande den toestand der beurs te Parijs, bracht eene onverwachte daling teweeg, en ik stond gedurende twee uren voor een verlies van negenduizend franken. Hoe brak het koude zweet mij uit, hoe onstuimig klopte het benauwde hart mij in den boezem! Zulke som bezaten wij niet in eigen geld. Ik had mij behendig en verstandig gewaand, en nu hadden mijne onbekwaamheid en mijne domme ijdelheid ons in eens ten gronde gericht..... O, God zij er om gezegend! het bericht was gedeeltelijk valsch en althans overdreven; vóór het einde
| |
| |
der markt klommen de prijzen weder tot zekere hoogte, en ik kwam er af met een verlies van 1,300 franken.
Dit knakte mijnen hoogmoed geheel en bracht mij met geweld terug in het pad der voorzichtigheid, dat ik genegen was geweest te verlaten. Margriet zeide mij echter te dier gelegenheid niets onaangenaams; integendeel, zij troostte mij door goede woorden en moedigde mij aan tot nieuwe ondernemingen. Ik wantrouwde mij zelven nu te veel om dien raad te volgen, en ik achtte mijne onbekwaamheid tot den handel zoo zeker, dat ik vast besloot, voortaan geene gewichtige zaken meer te doen, zonder eerst de toestemming mijner nicht te hebben bekomen. Zij had toch meer verstand dan ik en edelhartiger was zij tevens; want ik was in mijn gemoed tegen haar opgestaan, en zij droeg mij eene vriendschap toe, welke noch geluk noch tegenspoed een oogenblik kon verduisteren.
|
|