| |
| |
| |
X
Nog vele Fransche legerbenden, zoowel voetvolk als ruiterij, kwamen achtereenvolgens over de grenzen, en schier elken dag hadden wij er anderen te herbergen. Door hun alles te geven, wat zij verlangden, geraakten wij door deze beproevingen zonder ander verdriet, dan te zien dat onze geldmiddelen bijna waren uitgeput.
Eindelijk hield het voorbijtrekken der Franschen geheel op en er kwamen vooralsnog geene soldaten meer in ons dorp.
De veldslag van Jemmapes had inderdaad erge gevolgen na zich gesleept; want wij vernamen eenige dagen later, dat de generaal Dumouriez in Brussel wras getrokken en de Oostenrijksche overheden naar Roermonde waren gevlucht. Frankrijk had ons land tot een wingewest gemaakt.
Wij ondervonden weldra, wat wij van onze nieuwe meesters te verwachten hadden. De Convention nationale, zooals men de wetgevende kamer van Frankrijk noemde, liet een decreet over de veroverde landen uitgaan, waarbij werd verkondigd, dat al de bestaande overheden waren afgezet en al de privilegiën van den adel en van de geestelijkheid afgeschaft. De burgers zouden, door openbare kiezing, andere overheden aanstellen. Wie deze maatregelen durfde weerstreven, wie weigerde van de nieuwe volksrechten gebruik te maken, wie in betrekking bleef met zijnen vorst of met émigrés, of iets deed om ze te
| |
| |
beschermen of terug te roepen, zou behandeld worden als een vijand der republiek.
De oude secretaris der gemeente werd door eenen vreemdeling vervangen en ik verloor mijne plaats als schrijver.
Een algemeene schrik verspreidde zich door Vlaanderen. Alle handel hield stil; nauwelijks kon men nog levenswaren bij bakker of slachter bekomen.
Het spreekt van zelf, dat in zulke tijdsomstandigheden weinig lieden lust hadden om zich nieuwe kleederen te laten maken. Wie geld had, begroef het in den grond of verborg het op eene andere wijze.
Ik bezat nog slechts ongeveer dertig kronen. Margriet kon iets meer overgehouden hebben; maar wij waren niettemin boven de driehonderd kronen achteruitgegaan, en zagen met diepe bekommerdheid de naderende ellende te gemoet.
Terwijl ik op eenen namiddag, in de afwezigheid van Margriet, over de dreigende toekomst redeneerde, trad meester Hokstal binnen en smeekte, met tranen in de oogen, om onzen geldelijken bijstand. Sedert de eerste Fransche dragonders in ons dorp waren verschenen, hadden al onze leerlingen de school verlaten en geenen enkelen stuiver had hij ontvangen of gewonnen. De notaris had hem herhaalde malen om zijne achterstallige huishuur gemaand en de nieuwe eigenaar bedreigde hem met uitdrijving, indien hij niet onmiddellijk betaalde, wat hij sedert de verkooping aan pacht schuldig was gebleven. Dit was evenwel het ergste niet: hij en zijn huisgezin hadden sedert eenige dagen honger geleden, en gisteren zelfs waren zij, uit gebrek, zonder avondeten naar bed gegaan. Zoolang het hem mogelijk was geweest, had hij het uitgesteld, bij ons hulp te komen vragen; maar nu zijn moed onder den dringenden nood was gebroken, hief hij de smeekende handen tot ons op, met de hoop dat wij onze ouders en hunne arme kinderen niet van ellende zouden
| |
| |
laten bezwijken. Hij twijfelde niet, of ik moest geld bezitten. Zijn nood kon lang duren en hij had daarenboven zijne huispacht te betalen. Indien ik hem een paar honderd franken wilde leenen, zou ik hem redden.
Zijne klachten en gebeden ontrukten ons tranen van medelijden, en hoezeer wij ook voor ons zelven vreesden, boden wij hem twintig kronen aan. Het was hem niet genoeg: in de verkeerde meening, dat wij over meer geld konden beschikken, bleef hij aanhouden om veertig kronen te bekomen. Ik eindigde met hem alles te geven, wat ons overbleef, en evenwel moest ik, tot mijn groot verdriet, ondervinden, dat mijn schoonvader half ontevreden heenging, met de overtuiging dat ik niet voor hem gedaan had, wat in mijne macht was.
Het eerste gevolg van zijn bezoek was, dat wij Margriet moesten verzoeken, ons eenig geld te leenen. Gelukkig had zij nog iets meer dan honderd kronen overgehouden. Wij werden dus hare schuldenaars, niet zonder de hoop te koesteren, dat de tijd zou beteren en wij welhaast het geleende geld haar zouden kunnen teruggeven.
Eilaas, nu zou eerst ons lijden voor goed beginnen! Eene wolk roofzuchtige zendelingen der republiek, of liever van de Jacobijnen-club, spreidden zich over onze Nederlanden en eenigen hunner verschenen insgelijks te Visseghem. Zij hadden in schijn voor last, ons de liefde tot vrijheid en gelijkheid in te planten; ook begonnen zij met de inwoners van Visseghem, onder het uitdeelen van sabelslagen en bajonetsteken, naar de verkiezingen te drijven; maar daarop lieten zij duidelijker nog blijken, wat hunne ware zending was. Barsch, meedoogenloos en gereed tot bloedig geweld, namen zij uit de huizen alles weg, wat eenige waarde had. Elke dag bracht eene nieuwe requisitie mede. Nu eischten zij van ons dorp driehonderd matrassen of pluimen bedden en een dubbel getal wollen dekens, dan weder vier- of vijfhonderd zakken haver, of tarwe of paarden of vee.
| |
| |
De overheden, door ons onder den dwang der vreemde bajonetten gekozen, verdeelden den last dezer leveringen tusschen de inwoners, en wie niet onmiddellijk en zonder morren de gevraagde voorwerpen op het gemeentehuis bracht, liep gevaar van neergesabeld of ten minste, als verdacht, naar Frankrijk in de gevangenis te worden gevoerd.
Ons huis Avas bijna ledig; wij waren verplicht op stroozakken te slapen, iets dat mij voor Helena ten zeerste bedroefde; want wij koesterden de hoop, dat God ons weldra een kind zou schenken, en hare gezondheid scheen zeer wankelbaar.
Eindelijk geraakte de maat van de willekeur onzer onverzadelijke beschermers boordevol. Er werd uitgeroepen, dat Visseghem met eene oorlogsbelasting van zestigduizend franks was geslagen. De municipaliteit zou deze som tusschen de gegoede inwoners verdeelen. Het geld moest binnen drie dagen ingeleverd worden. Wie zich niet haastte zijn deel te betalen, zou vervolgd worden als vijand der republiek.
Ten gevolge der verkeerde meening ten mijnen opzichte, werd ik onder de gegoede inwoners begrepen en kreeg bevel om vijfhonderd franken in de handen der municipaliteit te storten.
Margriet liep naar het gemeentehuis en poogde daar de commissarissen der republiek te overtuigen, dat men zich over onzen toestand misgreep en wij zelven gebrek leden. Al hare moeite bleef vruchteloos; ja, hare stoute woorden verbitterden de commissarissen zoo hevig, dat men reeds bevel had gegeven om haar als eene aristocrate in de gevangenis te werpen. Zij ontkwam echter nog aan dit gevaar, met een vonnis, dat ons verooldeelde tot het betalen van duizend franken in stede van vijfhonderd. Was het geld niet daar vóór het vallen van den avond, dan zou men ons een tiental onmeedoogende mannen zenden, om huiszoeking ten onzent te doen en er alles weg te halen wat onze schuld kon vereffenen.
| |
| |
Toen Margriet te huis kwam en ons den schrikkelijken uitslag harer poging mededeelde, begonnen wij te beven van angst. Men eischte duizend franken van menschen, die niets bezaten! En leverden wij ze niet onmiddellijk, dan zou onze woning ingenomen en geplunderd worden door lieden, die niet achteruitweken voor bloedige gewelddadigheid! Wij hieven wanhopig de handen in de hoogte en smeekten den hemel om bijstand.
‘Er valt hier niet te klagen,’ zeide Margriet, ‘de eerlijkste mensch doet op aarde slechts wat hij kan en niet wat hij wenscht. Wij zullen de duizend franken uit de reismaal nemen..... Ja, gij moogt er van terugschrikken zooveel gij wilt. Indien de mannen, die opzoekers, hier komen, is de schat zeker verloren. Om hem te redden, moeten wij onmiddellijk betalen. Ik zou dus kunnen besluiten, dat deze betaling wettiglijk ten laste van den schat moet vallen; maar ik stem toe, Felix, dat gij hem op ons debet jegens M. Van der Malen aanteekent. Bekomen wij ooit de middelen er toe, wij zullen de duizend franken aan den schat teruggeven.’
Hoe pijnlijk ons de gedachte ook viel, dat wij onzen eed niet getrouw konden blijven, de laatste voorwaarde, door Margriet gesteld, verminderde evenwel onzen schrik; en daarenboven, wat was er aan te doen? Geene andere toevlucht!
Ik ging met onze nicht naar boven en opende, de kas. Zij nam een rol goud er uit en begaf zich naar het dorp.
Wat zij ons bij hare terugkomst zeide, deed ons voor nieuwe gevaren sidderen. Het gezicht der bijna nieuwe goudstukken had niet alleen de commissarissen der republiek, maar tevens zekere aanwezige burgers van Visseghem doen glimlachen. Men had schertsend geroepen, dat deze geelaardjes in langen tijd den dag niet hadden gezien en waarschijnlijk tusschen eenen grooten hoop kameraden hadden gerust. Wij moesten de andere slechts goed bewa- | |
| |
ren, totdat de republiek ons de eer zou doen ze te komen vragen.
Het is te begrijpen, hoe ongerust en angstig sedert dat oogenblik ons leven werd. Elken dag verwachtten wij ons aan bevelen tot het opbrengen van buitengewone oorlogsbelastingen of tot het leveren van voorwerpen, welke wij slechts door aanzienlijk veel geld konden koopen.
Inderdaad, vijf weken later, dwong eene nieuwe eisch, door de commissarissen der republiek gedaan, ons weder een twintigtal louis uit de reismaal te nemen. Hoe zou ik ooit deze ontleeningen, die dreigden zich dikwijls nog te herhalen, voor de eigenaars van den schat ten volle rechtvaardigen? want onze rekenboeken konden al de verwikkelingen van onzen droeven toestand niet opgeven. Deze overweging vervolgde mij eenigen tijd en bracht mij eindelijk op de gedachte, een kort verhaal te schrijven van alles, wat ons was gebeurd sedert de verschijning der émigrés in onze woning, en dit verhaal, om zoo te zeggen, dag aan dag voort te zetten. Niet alleen kon het mij zelven dienstig zijn, om er de redenen tot rechtvaardiging van mijn gedrag in te vinden; maar het kon tevens mijnen kinderen, wanneer zij groot zonden zijn, dit hoogst treurig gedeelte van het leven hunner ouders met zijn geheim en zijne bijzonderheden openbaren.
Dat de vrouw van den émigré ons in deze akelige tijdsomstandigheden kon bezoeken, dit geloofden wij niet, en op eene gunstige verandering in het lot van ons land en van Europa was nog niet te hopen. De Fransche legers waren over den Rijn getrokken, hadden Savoye en Zwitserland ingenomen en waren overal overwinnaars gebleven. Nu echter, dewijl vorst en slecht weder de krijgsverrichtingen kwamen verhinderen, hadden de legermachten van beide kanten hunne winterkwartieren betrokken, en er heerschte eene soort van wapenstilstand.
|
|