God beloofd, den schat onverminderd voor zijne eigenaars te bewaren, en dien eed wilden wij, ten koste van derving en ellende, gestand doen.
Margriet was nog immer bij haar besluit gebleven, om te Gent in een klooster te gaan. Ik smeekte haar, van dit voornemen, althans voor eenigen tijd nog, af te zien; want mij bedroefde de gedachte, dat ik, alleen met mijne vrouw, den schat zou te bewaren hebben, en het verschrikte mij, iemand, die het geheim met ons deelde, verre van ons te zien weggaan. Om mijne nicht te overreden, deed ik haar gevoelen, dat hare belofte haar, evenals aan ons, zware, doch vrij aanvaarde plichten had opgelegd. Zij erkende dit wel, maar gaf mij geen ander antwoord, dan dat zij zich eens goed zou bedenken; misschien was er nog een middel om uit deze verlegenheid te geraken.
Des anderen daags, bij het ontbijt, zeide zij ons:
‘Vrienden, ik heb een middel gevonden. Het is niet schitterend; maar na mij het hoofd tot brekens toe te hebben gemarteld, kan ik niets beters uitdenken. Het zal, in alle geval, ons toelaten op gunstiger tijden te wachten. Ziethier de zaak: ik heb u een voorstel te doen. Helena is kleedermaakster en de lieden te Visseghem hebben hare behendigheid en haren goeden smaak in dit vak leeren schatten. Ik ben insgelijks ervaren in allerlei naaiwerk, gij weet het. Wat belet ons dit ambacht weder aan te vatten?’
‘Ach, de inwoners van Visseghem zijn tegen ons verstoord; zij zullen ons geen werk geven,’ zuchtte mijne vrouw.
‘Gij kent de menschen niet,’ wedervoer Margriet. ‘Wie vijanden heeft, vindt daarom juist vrienden. Daarenboven, dit is mijne zaak: ik zal klanten zoeken, en gij moogt zeker zijn, dat ik er u zal aanbrengen; in den beginne weinig, ongetwijfeld; maar allengs genoeg om ons toe te laten, met de vrucht van onzen arbeid onze pacht en de kosten van ons huishouden te betalen. Beschouw het