| |
| |
| |
XXI
Hoe had ik dien ganschen dag getreurd en van angst gesidderd! Hoe had de plotselinge vernietiging van den zoeten droom mijn hart vermorseld! Maar er was niets aan te doen. Ik moest gedwee het hoofd hukken onder den dwang van het wreede lot, dat mij van Helena scheidde..... Voor hoe lang? Voor altoos misschien!
Nu moest ik aan Helena schrijven, om haar de volstrekte weigering van mijnen oom te melden en haar te doen begrijpen, dat, indien ik voortaan alle betrekking met haar en hare ouders zou ontwijken, mijne handelwijs het gevolg eener opged wongene noodzakelijkheid was.
Gedurende een gedeelte van den nacht arbeidde ik aan eenen brief voor Helena. Wel twintigmaal scheurde ik mijn papier en begon opnieuw; maar, hoe ik ook met het zweet der inspanning op het voorhoofd ijverde, om iets doelmatigs en betamelijks opgesteld te krijgen, ik kon er niet ingelukken. Telkens verliep mijn brief tot vurige ontboezemingen van liefde, welke ik het recht noch het inzicht had, haar toe te richten. Poogde ik integendeel mijne taal te matigen, dan was mijn brief zoo koel en zoo alledaagsch van toon, dat hij er valsch en misschien nog onbetamelijker door werd.
Na eenige uren van slapelooze rust, ging ik zeer vroeg beneden en klaagde Margriet mijne verlegenheid. Zij begreep, zeide zij, dat het mij moeilijk was, in dien toe- | |
| |
stand der zaken, rechtstreeks aan Helena te schrijven; maar ik kon mij met meer vrijheid tot moeder Bokstal wenden, aangezien ik haar mijne liefde voor Helena had geopenbaard en aan haar alleen beloofd had, de toestemming mijns ooms tot mijn huwelijk te vragen. Ik moest den brief nu met haast opstellen. Margriet zou zelve, voor den middag, hem bezorgen en deze gelegenheid te baat nemen, om met Helena te spreken.
Ik volgde haren raad en schreef aan moeder Bokstal.
In den morgen ging Margriet naar Blekhout met mijnen brief.
Het sloeg middag op de torenklok, toen ik haar hoorde terugkomen. Hoe innig ik wenschte, onmiddellijk te vernemen, of zij Helena had gezien, toch durfde ik niet beneden gaan; want ik was bezig, volgens de opgaven en onder de oogen van Jan-oom, eene rekening van pachten, huurgelden en uitgaven op te stellen.
Toen mijne nicht in de kamer kwam, om de tafel op te dienen, begreep ik aan hare geheime teekens, dat zij met Helena had gesproken; dit vuurde nog mijne nieuwsgierigheid aan. Ook zoodra Jan-oom was ingesluimerd, spoedde ik mij naar beneden.
‘Margriet, Margriet, hebt gij Helena gezien?’ vroeg ik.
‘Ja, kozijn, gezien en gesproken.’
‘Alleen?’
‘Alleen, en wel gedurende meer dan een uur.’
‘Had vrouw Bokstal haar gemeld, dat ik de toestemming mijns ooms ging vragen?’
‘Natuurlijk, kozijn. Maar laat mij u mijn wedervaren gansch vertellen. Ik heb uwen brief aan vrouw Bokstal overhandigd, in tegenwoordigheid van haren man; Helena was boven op het verdiep. Meester Bokstal heeft uwen brief luidop gelezen. Hij schudde slechts treurig het hoofd en zeide, dat hij aan de weigering van M. Roobeek geen oogenblik had getwijfeld. Helena's moeder begon integendeel te weenen. Uit hare klachten kon ik verstaan, dat zij
| |
| |
uw huwelijk als het eenig middel had aangezien om hare dochter te redden, niet slechts van laster en stoffelijk verlies, maar van ziekte, van verkwijning.’
‘O mijn God! arme Helena!’ zuchtte ik.
‘Nu, zwijg, zoo erg is het niet. Ik heb toen gevraagd, Helena alleen te mogen spreken, voor reden doende gelden, dat zij dus met meer vrijheid haar hart voor mij zou kunnen uitstorten en het mij gemakkelijker zou zijn, haar te troosten en moed te geven. Moeder Bokstal had hare dochter uw inzicht aangekondigd. Hoe pijnlijk zou nu, na de blijde hoop, de bittere onttoovering haar treffen!..... Ik ging naar boven en vond Helena alleen aan het werk. Zoo haast zij mij zag, sprong zij juichend op en kwam met opene armen tot mij geloopen. ‘Ha, Margriet,’ riep zij, ‘gij brengt goed nieuws: ik word zijne bruid!’ Maar mijn treurig hoofdschudden deed haar voorgevoelen, dat zij zich bedroog en ik integendeel haar eene slechte tijding bracht. Zoo voorzichtig mogelijk begon ik haar den ontmoedigenden uitslag onzer poging mede te deelen; maar nauwelijks kon zij verstaan hebben, dat Jan-oom zich tegen dit huwelijk had verklaard, of zij liet zich op eenen stoel vallen en begon overvloedig te weenen. Lang vloeiden hare tranen in stilte en bleef zij doof voor mijne vertroostingen. Eindelijk scheen zij wat rustiger te worden en antwoordde op mijne vragen. Zij zeide, dat zij ongelijk had gehad, zich door eene ijdele hoop te laten verleiden. Zij zal verduldig en gelaten zich onderwerpen aan haar lot; maar, kan zij uwe bruid niet worden, dan zal zij nimmer trouwen, en geen ander man zal ooit plaats vinden in een hart, dat het aandenken uwer goedheid en uwer edelmoedige genegenheid wil bewaren tot zijnen laatstenklop..... Zij gaat Visseghem verlaten; overmorgen vertrekt zij met hare moeder naar Gent, om daar een post van onderwijzeres te zoeken.....’
Ik viel mijne nicht in de rede door smartelijke klachten. Helena zou, overmorgen reeds, in eene verre stad eene
| |
| |
nieuwe broodwinning zoeken? En, gelukte zij in deze poging, zou ik haar nog wel ooit wederzien?’
‘Maar, nicht,’ zeide ik, ‘nu Janoom hare ouders en haar zelve zal ter hulp komen, behoeft Helena haar geboortedorp niet te verlaten.’
‘Dit mocht ik haar immers niet zeggen, kozijn! En daarenboven, het is beter dat Helena voor eenigen tijd elders gaat wonen. Blijft zij te Visseghem, waar haar geest geene rust kan vinden, dan zal zij zeker gevaarlijk ziek worden; reeds nu ziet zij er reeds zeer bleek en vermagerd uit.’
Ik schudde bedrukt en twijfelende het hoofd.
‘Kom, Felix, wees man en blijf moedig. Wat geven eenige maanden, een paar jaren misschien, wanneer gij der trouw van Helena zeker zijt? Nu is Jan-oom op dit punt ongenaakbaar, en wij moeten er over zwijgen; maar ik ken hem: zoo weerbarstig zal hij niet blijven, en ik zal niet verzuimen, de gunstige oogenblikken af te spieden, om hem allengs aan het denkbeeld van uw huwelijk te gewennen. Hebt gij intusschen slechts wat geduld; de star des geluks kan voor u onverwachts oprijzen, en veel eer misschien dan gij het zoudt durven hopen.’
Op deze wijze ging Margriet voort in hare pogingen, om mijnen moed op te beuren en mij te troosten. Ik geloofde aan hare voorzeggingen niet. Neen, Jan-oom zou nimmer in mijn huwelijk toestemmen; daarvan was ik overtuigd.
Alhoewel ik het niet bekende, bleef ik diep wanhopig, en mij zweefde onophoudelijk het beeld der bleeke, kwijnende Helena voor den geest.
Gedurende eene gansche week liep ik als een verloren mensch met het hoofd naar den grond. Mijn toestand was akelig. Zoolang Jan-oom leefde, was alle hoop mij ontzegd..... Zijn dood alleen kon mij gelukkig maken. Zijn dood, o hemel! - en, hadde men mijn leven gevraagd, om het zijne te verlengen, ik zou het met vreugde gegeven hebben! En niettemin, wat geweld ik ook op mij zelven
| |
| |
deed, om de bewegingen mijns gemoeds te onderdrukken, niet zelden rees uit de diepte mijner vertwijfeling de gedachte aan den dood van Jan-oom als de baak mijner verlossing op. Die monsterachtige gepeinzen, alhoewel zij ondanks mijnen wil ontstonden, verschrikten mij diep en boezemden mij afschuw van mij zelven in..... En ach, de akelige worsteling tusschen het plichtgevoel en de onweerstaanbare opwellingen mijner liefde voor Helena - tusschen mijn treurig hart en mijn ontsteld geweten - martelden mij zoo ijselijk!
Jan-oom doorgrondde ongetwijfeld de reden mijner onverstoorbare treurigheid; maar, verweet hij mij nu en dan, dat ik mijne belofte niet geheel naleefde, hij deed het slechts met zachtheid en aanvaardde zonder tegenspraak mijne verontschuldigingen. Zijne goedheid en de overtuiging, dat mijne houding hem uitermate bedroefde, deden mij alle mogelijke moeite aan wenden, om door het toonen van eenige opgeruimdheid des gemoeds hem te kunnen verblijden.
Wat mij eensklaps daarin boven verwachting liet gelukken, was de tijding, door Margriet mij gebracht, dat Helena geene plaats te Gent had gevonden, en nu, dank zij de verborgene hulp van Jan-oom, er niet meer aan dacht Visseghem te verlaten. Veertig arme kinderen waren het getal van haars vaders leerlingen komen vermeerderen. De pastoor had haar reeds een gedeelte der kleederen voor de arme meisjes te maken gegeven. Dienvolgens waren de bestaanmiddelen van meester Bokstal en zijn huisgezin voor langen tijd verzekerd. Een ander nieuws verblijdde mij misschien nog meer. M. Neefs, de voorzitter van het armbestuur, was op verzoek van Jan-oom naar den baljuw gegaan, om over het gedrag van Geeraard Vlierings jegens de Bokstals te klagen. De baljuw had Geeraard en zijnen vader doen komen en den eerste met aanzienlijke boeten en den laatste met gevangenschap bedreigd, indien de jonge molenaar nog een enkel lasterlijk woord tegen
| |
| |
Helena of hare ouders durfde uitbrengen. Geeraard had niet alleenlijk beloofd, voortaan de Bokstals met vrede te laten, maar tevens door zich zelven en door zijne vrienden het kwaad te herstellen, hun in een oogenblik van spijt en vervoerdheid aangedaan.
De zekerheid, dat Helena nu ten minste niet met stoffelijken nood zou te worstelen hebben en niet zou gedwongen worden, in eene verre stad haar bestaan te zoeken, leende mij gemoedskracht genoeg om mijne treurigheid te verbergen en, ook naar den schijn, aan mijne belofte jegens Jan-oom getrouw te blijven.
Zoo gingen de wintermaanden voorbij.
Gedurende de eerste schoone dagen der maand Maart was de zieke voet van Jan-oom genezen, dit is te zeggen dat hij er geene pijn meer aan gevoelde; maar het kniegewricht van het rechterbeen was verstijfd, zoodat hij wel zonder hulp kon staande blijven, maar om te gaan eene kruk moest gebruiken.
Ik vergezelde hem bijna dagelijks ter wandeling, en wij gingen somtijds tot op een half uur afstands in de velden; maar - zonder dat een onzer daarover zijn inzicht liet blijken - naar den kant van Blekhout richtten wij nooit onze stappen.
Eensklaps werd de rust in het stille Visseghem door den doortocht van twee regimenten Oostenrijksche soldaten gestoord. Een bataljon bleef in onze gemeente en werd bij de inwoners geherbergd. Wij kregen twee officieren met hunne dienaars.
Deze soldaten noemden zich Croaten of Pandoers, en de meesten kenden zelfs geen Duitsch. Zij meenden gewis, dat zij zich reeds in een vijandig land bevonden; want zij waren zeer ruw en barsch, en aarzelden niet de arme dorpelingen, die hun niet verstaan konden, met het plat van hunnen sabel te doen begrijpen, wat zij verlangden te hebben.
Gelukkig sprak een der officieren, die ten onzent geher- | |
| |
bergd waren, tamelijk goed Fransch, en hij was voor het overige onze taalman bij zijne gezellen. Anders hadde er licht een ongeluk kunnen gebeuren; want Jan-oom, die zijne harde wijze van spreken niet kon laten, bulderde somwijlen tegen deze officieren en bezigde daarbij Duitsche scheldwoorden, waarvan hij waarschijnlijk zelf de beteekenis niet kende.
Dewijl ik den officier, die Fransch sprak, op voorhand had verwittigd, dat onze oom zich zonder inzicht dus uitdrukte en hij er geene acht mocht op slaan; maar nog meer omdat Margriet hun dagelijks twee of drie uitgekozene maaltijden voordiende, en ik onophoudelijk den sleutel van den kelder in de hand had, om de fijnste wijnen op te halen, werden deze officieren en hunne dienaars zoodanig onze vrienden, dat zij voor ons door een vuur zouden geloopen hebben.
Op dezelfde wijs, zeide men, krielden al de dorpen, langs onze grenzen en ook dieper landwaarts in, van soldaten.
De wetgevende kamer van Frankrijk hergalmde van ophitsingen tot den oorlog. Vele aanleiders der omwenteling, de gematigdste zelven, gevoelden dat een buitenlandsche krijg het eenige middel was om Parijs voor gruwelijke bloedstortingen te behoeden, en dagbladen en volksredenaars verborgen niet, dat de Oostenrijksche Nederlanden de brug moesten zijn, waar langs de Fransche legers het Noorden van Europa zouden overstroomen. Wel verklaarde koning Lodewijk XVI zich tegen den oorlog; maar hoe lang zou de zwakke vorst den aandrang van het woelziek en roemzuchtig volk kunnen wederstaan?
De keizer van Oostenrijk, reeds lang tot zulke voorvallen bereid, had nu een machtig leger afgezonden, om onze grenzen te bewaken en desnoods eenen vijandelijken aanval der Franschen terug te slaan.
|
|