Volledige werken 6. Simon Turchi
(1912)–Hendrik Conscience– Auteursrecht onbekend
[pagina 117]
| |
VMijnheer Van de Werve, wien zijn groote rijkdom veel prachtbetoog toeliet, was gewoon elke maand de voornaamste edellieden van Antwerpen, zoowel vreemden als inboorlingen, ten zijnen huize op eenen gezelligen avondstond te onthalen. Zijne geneigdheid tot kunsten en letteren had hem aangedreven, om de beste kunstenaren en de befaamdste geleerden zijns tijds in aanraking te brengen met de edelste, rijkste en deftigste personen der Antwerpsche samenleving; en zijn huis was aldus de vergaderplaats geworden van al wat de stad onderscheidens en uitmuntends bevatte. Bijna de gansche voorzijde zijner woning was ingenomen door eene groote zaal, welke hij de stamkamer noemde, omdat zij in hare versiering veelvuldige herinneringen aan zijn doorluchtig voorgeslacht aanbood. De wanden dezer zaal waren tot op zekere hoogte overdekt met beeldwerk in eikenhout, zoo vernuftig ontworpen en zoo fijn gesneden, dat het oog bij den eersten blik daarin een veelkleurig behangsel meende te ontdekken. Inderdaad, alhoewel op eenige | |
[pagina 118]
| |
plaatsen de bruine tonen van het eikenhout zichtbaar bleven, glansde al het overige van goud en zilver, opgeluisterd door het prachtigste rood, door het helderste geel en door het zuiverste hemelsblauw. Al de ontelbare beeldjes, in de versieringen loopend, waren dus naar het leven beschilderd, behalve dat in hunne kleeding een overvloed van verguldsel was gebezigd. Uit den schoot van het houten beschot der zaal ontstonden vele dunne pilaren, welke, volgens Gothischen stijl tot bundels vergaderd, in de hoogte schoten, om de machtigste balken des verdieps te gaan onderschragen. Van zulke balken kon men er zes tellen. Allen waren insgelijks met veelkleurig beeldwerk overdekt. Hunne versiering was eenerlei van gedaante en vorm als die van het beschot, en scheen daarvan slechts eene ontluiking te zijn, als hadde de bouwmeester van dit keurig werk de balken des verdieps willen doen aanzien als schaduwrijke looverbogen, wier stammen in het houten beschot waren geworteld. Tusschen al dit kunstig houtwerk, in uitgespaarde vakken, stonden de wapenschilden van het Huis der Van de Werven en der stammen, waarmede zij maagschap hadden aangegaan. Het was een overvloed van teekens en zinspreuken: van leeuwen, everzwijnen, arenden, hermelijnen, strepen en kruisen van goud, van zilver, van sinopel en van lazuur, zoo schitterend en zoo menigvuldig, dat, als het middaglicht in deze zale drong, het oog des aanschouwers moeilijk het gefonkel van al die pracht verdragen kon. Het wapenteeken der Van de Werven, heeren van Schilde, op grootere mate dan de andere afgebeeld, stond in het diepe einde der zaal. Het was een schild | |
[pagina 119]
| |
van goud met een everzwijn van sabel, gevierendeeld met drie kepers van zilver op sabel en voerende eenen helm naar de natuur en een bladerig dekkleed, opgeluisterd met goud op zwart en bekroond door een zwart everzwijnshoofd. Rondom dit voornaam wapenteeken van den meester des huizes prijkten nog vele mindere schilden, en onder anderen de blazoenen van Van Wyneghem, Van Immerseel, Van Wilre, Van Meldert, Van Coolput, Van Bruloch en Van Zymaer, als zijnde ten dien tijde deze geslachten de naastbestaanden der Van de WervenGa naar voetnoot(1). Boven het houten beschot, in de nissen, door de opgaande pijlers gevormd, hingen de beeltenissen van eenigen der doorluchtigste voorouders van Willem Van de Werve, alsook de zijne, waardoor hij voorgesteld was als hopman van een vendel Hoogduitschers, in dienst van keizer Karel V. De beeltenissen vervulden niet al de vakken, door de rijke versieringen opengelaten: er waren er vele, die prijkten met kostbare schilderijen, door het penseel der meest befaamde meesters van Nederland geschapen. Daar kon men opvolgend werken bewonderen van de onsterfelijke broeders van Eyck, van den gevoelvollen Quinten Massys, van den vernuftigen Rogier Van der Weyden, van den luimigen Hieronymus Bosch, van den werkzamen Lucas van Leyden en van anderen nog, wier namen alsdan in de kunstwereld met eerbied werden genoemd. | |
[pagina 120]
| |
In eenen hoek der zaal, nevens den schoorsteen, stond eene clavecimbel, zeer kostbaar met veelkleurig hout ingelegd, en daarop twee luiten en eene vedel. Men beoefende dienvolgens ook de zoete kunst der muziek in Van de Werve's woning. Van het verdiep daalden zes gedreven luchters van verguld koper; op de schoorsteenplaat stonden twee groote kroonkandelaars; langs de wanden, uit de pilaarbundels, staken talrijke armkandelaars vooruit, zoodat, wanneer de heer Van de Werve zijne bekenden op een avondfeest onthaalde, het terugkaatsen der ontelbare waslichten in al het goud en zilver, dat hier was ten toon gespreid, aan deze zaal een vorstelijk aanzien moest geven en het hart der gasten tot vriendelijke uitstorting moest stemmen door al die vroolijke glanzen en kleuren. Drie dagen na de moordpoging, door den rabauw Brufferio op Geronimo gepleegd, was de gewone dag der avondvergadering ten huize van mijnheer Van de Werve verschenen. Alhoewel dit voorval hem pijnlijk had getroffen, en zijne dochter Maria nog niet gansch van den angst was hersteld, had hij evenwel de vergadering niet opgezegd, met de hoop dat deze samenkomst zou kunnen bijdragen, om hun allen het dreigend voorval te doen vergeten. Op het gestelde uur kon men van buiten op de straat het hevige licht bemerken, dat uit Van de Werve's woning tot tegen de overstaande huizen straalde. De groote poort stond wijd open, en in den breeden gang verdrongen zich de wachtende dienaars der gasten, die reeds binnen het huis waren getreden. De groote zaal was vervuld met personen van verschilligen stand en ouderdom: geene vrouwen waren | |
[pagina 121]
| |
er echter tegenwoordig, dewijl deze vergadering slechts als eene bijeenkomst van edellieden, kunstenaars en voorname koophandelaars was aangekondigd. Reeds moesten sedert lang de eerste groetenissen tusschen de talrijke gasten van Van de Werve zijn gewisseld; want zij hadden zich volgens lust en neiging in verschillige groepen verdeeld en waren meest allen in vriendelijke samenspraak met elkander. Sommigen der oudsten zaten rondom eene tafel en beschouwden met veel aandacht vijf of zes nieuwe boeken, welke hunne bewondering schenen op te wekken; anderen, die men op hunne minder prachtige kleederdracht voor kunstenaars kon aanzien, waren bezig met elkander eenige teekeningen te toonen; eene derde groep, zichtbaar uit jonge edellieden bestaande, omringde Geronimo, om van hem al de bijzonderheden der moordpoging te vernemen. In het diepe der zaal, niet verre van den schoorsteen, hielden zich de vreemde edellieden, die in Antwerpen koophandel dreven. Alhoewel hier tot vermaak en uitspanning vergaderd, koutten zij uit gewoonte nog van schepen, die verwacht werden, en van den prijs van geld en koopwaren. Tusschen deze vreemdelingen kon men velerlei kleederdrachten zien en velerlei talen hooren spreken. Daar stond de Spanjaard nevens den Luccheezer, de Portugees nevens den Florentijner, de Engelschman nevens den Genuees, de Franschman nevens den Oosterling, de Duitscher nevens den Venetiaan; en evenals op de beurze van Antwerpen, vonden deze lieden van zoo verschilligen landaard middel om elkander te verstaan. De heer Van de Werve had zich meest omtrent de | |
[pagina 122]
| |
deure der zaal gehouden, om de intredenden te verwelkomen; maar, nu hij het grootste getal der genoodigden tegenwoordig achtte, verliet hij zijne eerste standplaats en wandelde van de eene groep tot de andere, zich hier en daar in de samenspraak mengende en iedereen iets aangenaams zeggende. De oude Deodati had zich bij den wand, omtrent het midden der zaal, in eenen armstoel nedergezet. Bijna elke genoodigde had hem verwelkomd en geluk gewenscht in Nederland; hij had op zoovele groetenissen en hoffelijkheden te antwoorden gehad, dat hij, van veel spreken en lang staande te blijven, zich vermoeid had gevoeld en een weinig ter zijde in den armstoel was gaan zitten, om te rusten. Nevens hem zat Simon Turchi, die gemeenzaam en stil met hem koutte. De valschaard veinsde eene uitnemende vriendschap voor den grijzen edelman en vleide hem zooveel hij kon door bewijzen van eerbied en dienstwilligheid. Reeds hadden zij te zamen over de moordpoging gesproken; en Simon Turchi had zijne verbaasdheid over dezen aanslag uitgedrukt, dewijl hij niet wist of niet geloofde, dat Geronimo een enkel mensch op aarde tot vijand had. Ongetwijfeld moest de moordenaar Brufferio zich misgrepen hebben, iets, dat zeer gemakkelijk kon gebeuren in zulke diepe duisternis, als er den avond van het voorval had geheerscht. Terwijl Simon Turchi, dus in schijn rustig, met den ouden edelman sprak, moest er toch een geheim inzicht, een misdadig ontwerp misschien in zijnen boezem verborgen liggen; want schier tusschen elk woord richtte hij zijnen blik verder ter zaal in naar Geronimo en poogde op zijne wezenstrekken te raden | |
[pagina 123]
| |
en aan zijne gebaren te begrijpen wat hij zeide. Geen enkel oogenblik verloor hij Maria's verloofde uit het gezicht. Nadat de samenspraak over de moordpoging was ten einde geloopen, liet de oude Deodati zijne oogen over de verschillige groepen der uitgenoodigden dwalen en vroeg eindelijk aan Turchi: ‘Wie is toch de man met zijn paars fluweelen overkleed en zijne enge mouwen, wien de kooplieden ginder zooveel eerbied schijnen te betoonen? Niet de hoogstaltige grijsaard; dien heb ik daar straks leeren kennen; het is de rijke Fugger van Augsburg: - de andere, welke nevens hem staat?’ ‘Die man is een wisselaar, signore’, antwoordde Simon Turchi. ‘Hij is insgelijks zeer rijk en heet Lazarus Tucher. Vóór hem zit het hoofd van het huis der Hochstetters. De heeren, welke op zijne woorden luisteren, zijn edellieden, toebehoorende tot de groote handelshuizen der Gigli, der Spignoli en der Gualterotti. Ter zijde, achter hen, staat Don Pezoa, de Factor des Konings van Portugal, sprekende met Diego d'Aro en Antonio de Vaglio, Factors der Spaansche natie. De edellieden rondom hen zijn Italiaansche en Portugeesche kooplieden, wier namen ik u zou kunnen noemen, want ik ken ze allen, maar zulke verregaande aanduiding ware zonder belang voor u.’ ‘Ik ben u dankbaar om uwe dienstwilligheid, signor Turchi,’ antwoordde Deodati. ‘Mijn neef Geronimo moest mij al deze uitleggingen geven; maar hij is ginder omringd van jonge gezellen, en, dewijl hij van tijd tot tijd naar ons uitziet, zal hij waarschijnlijk overtuigd zijn, dat ik in geen beter en | |
[pagina 124]
| |
aangenamer gezelschap kan zijn dan in het uwe..... Gelief mij enkel nog te zeggen, wie de schoone grijsaard is, bij de tweede tafel iets verklarende aan personen, die aandachtig op hem luisteren?’ ‘Rondom de tafel, signore, zitten de geleerdste mannen van Nederland. De grijze spreker is de oude Grapheus, secretaris der stad Antwerpen en schrijver van vele schoone Latijnsche werken. De jonkman, op wiens schouder hij leunt, is Alexander, zijn zoon, ook zeer geleerd. Vóór hem zit Abraham Ortelius, de groote aardrijksbeschrijver, die men aanschouwt als den Ptolemeus zijns tijds. Nevens Ortelius zit zijn vriend en mededinger Gerardus Mercator, insgelijks als wiskundige en aardrijksbeschrijver een licht onzer eeuw. De eenige persoon, welken gij tusschen deze geleerde Nederlanders aan zijne kleeding voor eenen Italiaan kunt herkennen, is Ludovico Guiccardini, een Florentijner edelman, die hier de bouwstoffen verzamelt om eene wijdloopige beschrijving van al de Nederlanden en inzonderheid van deze machtige koopstad Antwerpen in het licht te geven. De eenvoudig gekleede heer met den zwarten baard, en een boek in de hand houdende, is Christophorus Plantyn, die nu bezig is met te Antwerpen eene wondergroote drukkerij op te richten. Zoo uitgestrekt zal dit gesticht zijn, dat het vele huizen innemen zal; honderden menschen zullen daarin dagelijks werkzaam zijn aan het zetten, drukken, nazien en verbeteren van boeken in alle talen der Christenheid. Gij moogt niet nalaten, signore, het gesticht van dezen vernuftigen man te gaan bezichtigen; onvoltooid als het nog is, zal het u evenwel verwonderen.’ | |
[pagina 125]
| |
‘ Nederland is eene gezegende streek,’ bemerkte de oude Deodati. ‘Is er de lucht niet zoo zacht als in ons schoon Italië, de menschen toch zijn er moedig, werkzaam, vernuftig, kunstrijk, geleerd, en zij bezitten in ruime mate al de voorwaarden tot stoffelijke welvaart en tot zedelijke verheffing. - Mij verwondert het, signore, dat gij, die hier vreemdeling zijt, de stad en hare inwoners kent, als waart gij er geboren.’ ‘Het is reeds eenige jaren, dat ik hier mijn verblijf heb,’ antwoordde Turchi. ‘Deze heeren zijn de gewone bezoekers van het huis des heeren Van de Werve, en ik heb ze hier zoo menigmaal gezien, dat ik ze ken als mijne oude vrienden..... Gij ziet naar gindschen hoek, waar men bij de clavecimbel luider spreekt en lacht en schertst, niet waar? Ongetwijfeld erkent gij vanzelf, dat deze lieden, zoo verschillig gekleed en zoo vrij van taal en houding, kunstenaren zijn?’ ‘Inderdaad. Is hij niet de Vlaamsche Raphaël, Fransciscus Floris, die schoone man, zoo edel van gelaat, dien de anderen eerbiedig schijnen te omringen?’ ‘Ja, hij was het, die u door den heer Van de Werve werd voorgesteld en met zoo innige bewondering den lof der Italiaansche kunst uitsprak.’ ‘Er staat nevens hem een zonderling persoon; zijne houding zelfs is kluchtig; zijne gebaren stemmen tot lachen.’ ‘Het is Petrus Breughel, een luimig schilder, die al zijne tafereelen dus ontwerpt, dat ze enkel uit scherts schijnen gemaakt. Hij is anders een geacht kunstenaar. Ik zag laatst van hem eene schilderij, | |
[pagina 126]
| |
waarop hij den Zaligmaker had voorgesteld, terwijl Hij zijn kruis ten Calvarieberge draagt. Op het tafereel van Petrus Breughel bevonden zich pelgrims met St.-Jacobsschulpen op den rug, Spaansche soldaten met gekorvene wambuizen, nonnen en monniken, kruisen langs de wegen en zelfs een Onze-Lieve-Vrouwebeeld, tegen eenen boom hangende..... en dit alles in den tijd, dat noch het Christendom, noch St.-Jacob te Compostella, noch kloosters, noch Spanjaarden bestonden!’ ‘Het is vreemd, inderdaad!’ glimlachte Deodati. ‘Mij schijnt nochtans, dat deze onkiesche luimigheid een kunstenaar niet tot eere kan strekken. Is het in Nederland nog bij anderen de gewoonte, dus van de heiligste zaken eene reden tot lachen te maken?’ ‘Neen, signore, deze Breughel is eene uitzondering. De andere kunstenaren, welke gij nog in den hoek rondom den Vlaamschen Raphael ziet staan, zijn allen zeer ernstige mannen. De persoon met den grijzen paltrok is Michaël Coxien, een ervaren kunstenaar, die bovenal uitmunt in het schilderen van vrouwebeeltenissen. De schoone jongeling, achter hem, is Martinus De Vos, de meestbelovende leerling van meester Floris. De overigen, voor zooveel ik ze van verre herkenne, zijn Lambertus Van Noord, Egidius Mostaert, Gulielmo Key, Bernardus De Rycke en de twee broeders Henricus en Martinus Van Cleef, allen reeds befaamde schilders van geschiedenissen, huiselijke tafereelen en conterfeitsels. Ter zijde van de anderen bevindt zich meester Grimmer, een befaamd landschapschilder; en de persoon, welke met hem spreekt, is een zekere heer Ack, van Antwerpen, die het groote glasvenster in de | |
[pagina 127]
| |
Ste-Goedelekerke te Brussel heeft geschilderd. De oude man, die bij de clavecimbel eenzaam staat te droomen, is heer Kerstiaen, een wonder ervaren kunstenaar op velerlei speeltuigen, maar bijzonderlijk op de vedel. Waarschijnlijk zult gij dezen avond hem hooren spelen.....’ Nog andere inlichtingen gaf Simon Turchi aan signor Deodati over de aanwezige personen, en koutte in vriendelijke gemeenzaamheid met den grijsaard. Deze was opgetogen over het verstand en bovenal over de hoofsche dienstwilligheid van zijnen landgenoot, die zichtbaar in zijnen stoel bleef zitten en aan de algemeene samenspraken geen deel nam, om hem gezelschap te houden. Geronimo was reeds twee- of driemaal tot zijnen oom genaderd; maar deze had hem telkens met vriendelijke scherts weder ter zaal ingejaagd, zeggende, dat hij aan het minnelijk gezelschap van signor Turchi genoeg had en liever ongestoord met hem bleef kouten. Onderwijl was de samenspraak tusschen de genoodigden meer algemeen geworden. Edellieden en wisselaars, kooplieden en geleerden, factors en kunstenaars hadden zich op vele plaatsen te zaam gemengd; rang en stand schenen vergeten, en het gerucht van het levendige gekout der gasten ruischte door de zaal als het gegons van eenen bijenzwerm. Er traden op dit oogenblik een tiental knechts in de zaal, dragende elk een zilveren schenkbord, beladen met kristallen glazen vol wijn van allerlei kleuren, of met gebak en uitgekozene vruchten, welke men den genoodigden tot verversching ging aanbieden. De knechts verspreidden zich tusschen het gezel- | |
[pagina 128]
| |
schap, en, terwijl zij voor elk der aanwezigen bleven staan, zeiden zij de namen der verschillige wijnen: ‘Een glas Malvezij, heeren? Rijnschen wijn? Franschen wijn? Spaanschen wijn? Muskadel? Beaune? Roomenye? Orleansche? Hippocras?’ Terwijl de uitmuntende dranken en lekkernijen dus werden uitgedeeld, hield Geronimo het oog onafkeerbaar op den heer Van de Werve gevestigd en volgde al zijne bewegingen met hoop en verlangen in den blik. Toen hij eindelijk bemerkte, dat de heer Van de Werve ter zaal uitging, kwam een vreugdevolle glimlach zijn aangezicht beglanzen. Geronimo wist, dat Van de Werve somwijlen zijnen vrienden en bekenden het genoegen schonk, een uurtje de tegenwoordigheid der schoone Maria te mogen genieten, en hij wachtte nu reeds den ganschen avond het gelukkig oogenblik, waarop de maagd in de zaal zou treden. Simon Turchi, die, alhoewel in schijn onverschillig, den jongen verloofde van Maria geen enkel oogenblik uit het gezicht verloren had, zag den glans op zijn gelaat en doorgrondde zijne verwachting. Maria ging verschijnen! Misschien zou het gansche gezelschap weten, dat zijne wenschen waren verworpen geworden, en dat Geronimo over den bestierder van het machtige huis der Buonvisi had gezegepraald! Dit gepeins bracht zijnen hoogmoed eenen pijnlijken slag toe. Hij stuurde eenen verslindenden blik op Geronimo, die het aangezicht naar eene andere zijde had gekeerd. Onder den onweerstaanbaren schok der spijt en der afgunst begon het litteeken op | |
[pagina 129]
| |
Simon's wang te gloeien, en hij, dit voelende, legde zich de hand voor de oogen, om zijne ontsteltenis te verbergen. De oude Deodati vroeg met belangstelling: ‘Wat geschiedt u, signor Turchi? Gevoelt gij u onpasselijk?’ ‘Het is hier zoo onverdraaglijk heet!’ zuchtte Simon, terwijl hij geweld deed om zich zelven meester te worden. ‘Heet?’ murmelde Deodati. ‘Mij schijnt het niet te warm. Wil ik u een oogenblik in den hof vergezellen, signore?’ Maar Turchi hief weder het hoofd op en zeide met eenen vrijen glimlach: ‘Ik dank u duizendmaal om uwe belangstelling, signore. Het is reeds voorbij. Ik had te lang mijn oog op dien grooten luchter gehouden, en door het schemeren van mijn gezicht was het mij duizelig in de hersens geworden .... Laat ons opstaan, signore; daar is de schoone Maria! La bionda Maraviglia!’ Mijnheer Van de Werve vertoonde zich op dit oogenblik in de deur der zaal, met zijne geliefde dochter aan de hand. Een gemompel van bewondering stond op uit al de groepen, en iedereen schikte zich ter zijde, om den heer Van de Werve en zijn kind eenen onbelemmerden doorgang te bieden. De jonge Maria was nu waarlijk schoon boven alle verbeelding. Eene lange samaar van zilverwit satijn, zonder ander versiersel dan eenen glinsterenden gordel van gouddraad, was haar eenig opperkleedsel. Haar hoofd was omgeven van eene kroon, uit hare blonde lokken gevormd, waarin, tusschen glinsterend | |
[pagina 130]
| |
geparelte, ook eenige witte bloemen geurden. Maar wat het meest nog in haar de bewondering der aanschouwers opwekte, waren hare groote blauwe oogen, haar leliewit voorhoofd, de edele zachtheid harer wezenstrekken en bovenal de milde, eenvoudige en kuische glimlach, die haar gelaat verlichtte en iedereen tegenblonk als een straal van levensblijheid en zielevreugde. Geronimo had nog nooit Van de Werve's dochter aldus gekleed gezien. Zij was integendeel gewoon, donkere of ten minste zeer gematigde verven te dragen. Nu was zij geheel in het wit getooid en had eenigszins het voorkomen eener bruid. Ongetwijfeld had haar vader het zoo verlangd; maar welk was zijn inzicht? Wilde hij daardoor aankondigen, dat Maria was verloofd en haast echtgenoote zou worden? Deze gepeinzen vlogen door Geronimo's ontstelden geest, terwijl hij bevend de maagd aanschouwde, die nu aan de hand haars vaders ter zaal intrad. De oude Deodati was uit zijnen zetel opgestaan en had zich vooruitbegeven, om volgens de welvoeglijk-heid zich insgelijks op den doorgang der jonkvrouw tè bevinden. Deze beweging had zijn gezel Simon Turchi waargenomen, om zich eenigszins van hem te verwijderen. Het was inderdaad wel tijd; want toen Simon, evenals de anderen, den eersten indruk der liefelijke verschijning ontvangen had, was het hart hem in den boezem verkrampt bij de gedachte, dat deze edele, zuivere maagd zijne echtgenoote zou geworden zijn, indien Geronimo hem het geluk zijns levens niet hadde ontstolen. De oogslag, dien hij als eenen bliksem van haat en | |
[pagina 131]
| |
afgunst op Geronimo wierp, hoe kort en vluchtig ook, was eene akelige bedreiging tot moord. Gelukkig dat iedereen de oogen onafkeerbaar op de jonkvrouw hield gevestigd, anders hadde wellicht iemand in de duistere ziel van Simon Turchi gelezen en geraden, wat boosaardig voornemen er in verborgen lag. De heer Van de Werve leidde zijne dochter voorbij de genoodigden. Allen drukten in hoofsche spreuken hunne bewondering uit en getuigden, dat zij zich gelukkig achtten, eenige oogenblikken in haar gezelschap te mogen slijten. Met stillen, minnelijken lach antwoordde de edele maagd op al de gelukwenschen en vleierijen, die haar werden toegestuurd. Er was in den toon harer stem en in den vorm harer woorden zooveel ootmoed, dat de omstanders elkander ondervragend bezagen, als wilden zij betuigen, dat zij zulks nog nooit hadden gehoord. Dan, wat echter wonderlijker mocht schijnen, alhoewel de genoodigden uit gewoonte er weinig acht op gaven, was de uitnemende geleerdheid der jonkvrouw. Wie hij ook ware, die haar aansprak, hetzij Spanjaard, Franschman, Italiaan of Duitscher, zij antwoordde elkeen in zijne eigene landtaal; maar het was bovenal de schoone Italiaansche taal, die in haren mond met eene betooverende zoetheid klonk. Voor den ouden Deodati gekomen, greep zij hem de beide handen en zeide zulke teedere, vriendelijke woorden tot hem, dat de grijsaard zich ontsteld gevoelde en slechts eenige woorden van dankbetuiging kon stamelen. Tot Simon Turchi sprak zij in het voorbijgaan met blijden glimlach: ‘God zij geloofd! signor Turchi, dat Hij u zoo | |
[pagina 132]
| |
spoedig genezen liet. Mij verheugt het zeer, u dezen avond hier te zien. Ik moet u hoogachten en u wel rechtzinnig erkentelijk zijn, signore, om uwe trouwe genegenheid jegens den neef van signor Deodati. Gij hebt een goed en edelmoedig hart, en ik dank den Heer, omdat Hij mijnen vader en Geronimo zulken vriend geliefde te geven.’ Turchi geraakte door de zoete woorden der maagd in eenen onverdraaglijken toestand. In zijne aderen bruiste het kokende bloed; in zijnen boezem sidderde het gefolterde hart; op zijn aangezicht gloeide het verradend litteeken..... en nochtans, hij moest bedaard schijnen en met onbenevelden geest antwoorden op de vriendelijke gezegden der jonkvrouw; want rondom hem stonden wel twintig personen, die het oog op hem hielden gevestigd en konden hooren wat hij zeide. Door eene schier bovennatuurlijke krachtsinspanning werd hij zich zelven meester en verrechtvaardigde zijne ontsteltenis door den indruk, dien hij evenals elkeen had ondergaan; hij sprak insgelijks van opofferingen, die men gewillig doet en die evenwel eene pijnlijke wonde in het hart laten; van eene zelfverloochening, welke men zich tot geluk van eenen vriend getroosten kan, maar die, voor eenen tijd ten minste, de duisternis der bedrogene hoop over onzen geest doet nederzakken. Maria begreep wat hij zeggen wilde, en was hem erkentelijk voor zijne goede gevoelens. ‘Heb dank, heb dank, signore!’ murmelde zij op diepgevoelden toon, terwijl zij zich verwijderde, om ook verder in de zaal met de lieden te spreken. Nu stonden meest al de genoodigden recht; of- | |
[pagina 133]
| |
schoon men elkander niet verdrong, toch scheen het grootste getal der aanwezigen tot eene enkele groep rondom de jonkvrouw vergaderd, en haar volgend in hare wandeling door de zaal. Toen Maria omtrent de clavecimbel was genaderd, en zij meester Kerstiaen, den kundigen vedelspeler, eenige vriendelijke woorden toestuurde, traden vele Italiaansche edellieden tot haar en baden en smeekten haar, hun het genoegen te geven van eene Canzone of een lied uit haren mond te mogen hooren. Met oorlof haars vaders toonde de jonkvrouw zich bereid, om aan het vriendelijk verlangen der genoodigden te voldoen; zij scheen echter eene wijl te weifelen, welke taal zij tot haar gezang uitkiezen zou, en doorbladerde eenige boeken, door meester Kerstiaen haar toegereikt. De oude Deodati, welke zich op dit oogenblik nevens den heer Van de Werve bevond, drukte zoo dringend de begeerte uit om een gezang in de Nederlandsche taal te hooren, dat de jonkvrouw aan zijne bede niet kon weerstaan. Zij vroeg verschooning aan de Italiaansche edelen en zeide, dat zij in hare Vlaamsche moedertaal een Kyrië Eleïson ging zingen. Meester Kerstiaen zette zich voor de clavecimbel, om den zang te begeleiden, en begon nu het voorspel. De jonkvrouw liet de eerste tonen des lieds zachtjes uit haren mond vloeien en door de zaal ruischen, maar drukte allengs meer blijdschap en meer diepte van gevoel in hare stem, totdat achter elke strophe het woord eleïson als een lofgebed met meer kracht uit hare borst ten hemel steeg. Opmerkelijk langzaam was echter de maat van het | |
[pagina 134]
| |
lied, ongekunsteld, eenvoudig en vol stille melodie. Maria moest den eigen aard van haar godvruchtig lied wel diep begrijpen; want in stede van eenig geweld te doen om het nadruk en luister bij te zetten, verteerderde zij nog hare zoete, malsche stemme, en liet de tonen rustig en langzaam van hare lippen vallen, als ware zij, zangster, in eene droomachtige beschouwing of in het naluisteren eener hemelsche muziek van de aarde weggedwaald. In het eerst bezagen de Italiaansche edellieden elkander en schenen de gedachte te willen uitdrukken, dat deze Nederlandsche zangwijze niet kon vergeleken worden bij den schitterenden en levendigen zangstijl der Italianen. Dit ongunstig gevoelen duurde echter niet lang voort. Welhaast geraakten ook deze edellieden evenals de andere aanhoorders onder den onweerstaanbaren invloed van Maria's bekorende stemme. Er heerschte zulke stilte in de zaal, dat men het geruisch der bladeren hoorde, die in den hof onder den adem der Meikoelte zich bewogen. Maria had eindelijk het hoofd opgeheven en haren blauwen oogappel aanbiddend ten hemel gericht. Allen, die haar zagen, allen, die haar op dit oogenblik aanschouwden, dreven met den geest naar hooger en waanden in de zoete, kuische maagd eenen engel te zien, zingende voor Gods troon. Geronimo ontvielen twee tranen van begeestering; de oude Deodati hield de handen saamgevouwen, als hadde het lied der maagd hem gedwongen om met haar te bidden; Simon Turchi zelf was door bewondering overmeesterd en had misschien voor een oogenblik de afgunst en den haat vergeten, die in zijnen boezem woedden. | |
[pagina 135]
| |
Onderwijl zette Maria haar gezang voort. Het luidde aldus:
Kyrie - God is gekomen
In aertryk t' onser vromen,
Des sullen wy t' allen tyden
Ons verblyden, - Eleison.
Kyrie - God is gheboren
Van eene Maghet vercoren;
Daerdoor syn wy ontbonden
Van sonden, - Eleison.
Kyrie - Wy syn ontloopen
Den vyant in der doopen;
God help ons voort ontganghen
Syn banden, - Eleison.
Christe - Medecyne
Onser pyne,
Om onse noot
Bleef hy dood, - Eleison.
Christe - Onse broeder
Ende behoeder,
In 't goede werc,
Maect ons sterc, - Eleison.
Christe - Soon des vader,
Ons berader,
Begheeft ons niet
In 't verdriet, - Eleison.
Kyrie, - God, vader, soon,
Heilighe gheest, drie persoon
Een God, laat ons u loven
Hierboven, - EleisonGa naar voetnoot(1).
| |
[pagina 136]
| |
Reeds had de maagd een oogenblik opgehouden te zingen, en toch duurde de diepste stilte nog voort. Iedereen vreesde eenen enkelen toon der zoete stemme te verliezen; maar als men bemerkte, dat Maria den blik ten gronde had geslagen, en dat het lied geëindigd was, dan steeg er een goedkeurend en dankbaar gemurmel onder de aanhoorders op. De jonkvrouw werd omringd en met gelukwenschen overladen. Te midden der hoffelijkheden, waarvan zij het voorwerp was, ontwaarde de maagd den ontroerden Geronimo, die op twee stappen van haar nog met eenen traan in de oogen stond. Of zij het deed om aan de algemeene loftuiging te ontsnappen, en of een waar verlangen haar aandreef, zij liep tot bij Geronimo, nam hem de hand en leidde hem met vriendelijk aandringen naar de clavecimbel. Hij zou eene Italiaansche aria zingen, zeide zij. De jonge edelman, ontsteld en schier dwalend, weerstond hare bede eene wijl; doch toen zijn oude oom hem aanspoorde om aan de vereerende begeerte der jonkvrouw te voldoen, greep hij eene luit, stemde ze in aller haast en wierp, als eerste noot van zijn lied, het woord Italia! door de zaal op eenen toon, die als een roep tot begeestering aller harten deed opspringen. De woorden en klanken stroomden van des jongelings lippen als éen gloeiend vuurgetintel; onder het uitspreken van zekere verzen, die den lof bezongen van zijn dierbaar vaderland, zwol hem de borst en glinsterden hem de oogen van wegvoerende geestdrift..... maar het was bovenal bij het einde elker strophe, dat zijne machtige tenorstem als | |
[pagina 137]
| |
Geronimo bemerkte dat er nog vier of vijf personen wandelden... (bladz. 141).
| |
[pagina 139]
| |
een trompetgeschal de zaal met hare bezielde galmen vervulde. Dan zong hij in het Italiaansch woorden, die beteekenden: ‘Gegroet, gegroet, o paradijs der aarde! Het lied van Maria, de omstandigheid, waarin hij zich bevond, de tegenwoordigheid zijns ooms, dit alles moest den jongen edelman tot eene ongewone hoogte van gevoel opgeheven hebben; want zijne stem sidderde, zijn hart klopte, zijn voorhoofd blaakte, en hij scheen gereed om onder eene overmatige ontroering te bezwijken. En nochtans, zijn gezang klom immer meer in begeestering, in nadruk en in kracht, totdat hij eindelijk het slotvers: ‘Mijn dierbaar land, mijn schoon Italia!’ als een schallenden zegekreet door de zaal deed galmen. Zoozeer had Geronimo zijne landgenooten door het bezielde gezang overmeesterd en geroerd, dat allen, ja zelfs de oudsten zich tot zooverre vergaten, dat zij hunne hoeden in de hoogte zwaaiden en met geestdrift den blijden schreeuw herhaalden: ‘Italia! Italia!’ - In veler oogen blikkerde een traan. Nu werd Geronimo op zijne beurt omringd en met gelukwenschen bestormd; zijn oom noemde hem zijn beminden zoon; Maria zeide hem zoete woorden; Van de Werve drukte hem de handen..... Wat Simon Turchi betreft, die was verpletterd, vernietigd; bij al wat hij hoorde en zag, leed hij zulke hevige martelpijn, de nijd blaakte zoo verterend in zijn hart, dat hij wegzonk in de kolk der afgunst en der wraakzucht. Hij stond op eenige stappen van | |
[pagina 140]
| |
Geronimo, met den blik ten gronde en zichtbaar sidderend van ontsteltenis. Niemand bemerkte echter, in wat toestand hij zich bevond; en, hadde men het ook bespeurd, men zou voorzeker gemeend hebben, dat signor Turchi, evenals de andere Italianen, door het begeesterd gezang dus ongemeen diep was ontroerd geworden. Slechts eene korte wijl bleef Turchi ten gronde zien. Als iemand, die een plotselijk besluit heeft opgevat, stapte hij rechtstreeks tot Geronimo, toonde hem een glimlachend aangezicht en wierp hem de beide armen tot eene omhelzing over den schouder. ‘Ah, Geronimo, dank, dank!’ riep hij. ‘Gij hebt mij doen verdwalen in zaligheid des harten; gij hebt mij den boezem doen zwellen van vaderlandschen hoogmoed!’ Tusschen de omhelzing zeide hij echter gansch stil aan des jongelings oor: ‘Geronimo, ik moet u alleen spreken, nog dezen avond. Straks zal ik in den hof gaan; poog mij te volgen; gij zult u verblijden.....’ En na het suizen dezer woorden ging hij achteruit, in schijn om plaats te maken voor mijnheer Fugger, den eindeloos rijken wisselaar, die insgelijks den zanger zijne goedkeuring en zijnen dank wilde betuigen. Nu traden de knechts ter zaal in met allerlei wijnen en lekkernijen. Meester Kerstiaen was bezig met zijne vedel te stemmen. Men wist, dat deze uitmuntende kunstenaar dien avond spelen zou, en velen der genoodigden naderden opnieuw tot de clavecimbel, om het spel van Kerstiaen goed te zien en te hooren. Geronimo, door de woorden van Simon Turchi | |
[pagina 141]
| |
verontrust en nieuwsgierig gemaakt, had zijnen vriend met den blik gevolgd en eene gelegenheid afgespied, om hem alleen te spreken. Hij zag op dit oogenblik, dat Turchi uit de zaal ging, en, dewijl het ronddeelen der ververschingen en de voorbereiding tot het spel van meester Kerstiaen veel beweging onder het gezelschap hadden doen ontstaan, kon de jonge edelman insgelijks ongemerkt de zaal verlaten, om zijnen vriend in den hof te gaan vervoegen. De tuin, achter Van de Werve's woning, ofschoon niet zeer groot, was evenwel doorsneden met eenige kronkelende paden, en langs de omvangmuren stonden hooge boomen en dichte gebosschen. Toen Geronimo onder de opene lucht kwam, bemerkte hij, dat nog vier of vijf personen om der frischheid wille in de paden wandelden. Alzoo hij nu met het oog door de halve duisternis poogde te dringen, om Simon Turchi te ontdekken, kwam deze achter een gebosch uit, vatte hem bij den arm en leidde hem zwijgend tot in den diepsten hoek des tuins, waar hij op eene banke zich nederzette en met teruggehoudene stemme zeide: ‘Zit nevens mij, Geronimo; ik heb goed nieuws.’ ‘Ah, hebt gij het geld gevonden?’ vroeg de jongeling. ‘Ik heb het gevonden; - maar nader meer en neig uw oor tot mij, Geronimo: niemand mag ons hooren. Luister. Een vreemd koopman, dien ik vóór een paar jaren schier ten koste van mijnen eigen val van schande en verderf heb gered, wil mij het middel aan de hand geven, om de tienduizend kronen in uwe kasse te storten.’ ‘God zij geloofd!’ zuchtte Geronimo. ‘En zal | |
[pagina 142]
| |
hij goed genoeg zijn, om niet lang het vervullen van zijn edelmoedig inzicht uit te stellen?’ ‘Morgen zal ik u betalen, wat ik u schuldig ben.’ ‘Ah, morgen; hoe gelukkig!’ ‘Maar ik kan u het geld niet brengen, Geronimo: gij moet het zelf komen halen.’ ‘Nu dit is het minste, al moest ik er voor naar Keulen gaan.’ ‘Neen, zooverre niet. Op mijn speelhofken in de Gasthuisbeemden moet gij komen..... Stil! daar nadert iemand, meen ik.’ Na eene wijl zwijgens hernam Turchi: ‘Hij is voorbij..... Gij moet weten, Geronimo, dat de vreemde koopman in Antwerpen niet wil of mag gekend worden. Ik heb hem toegelaten, op mijn hofken zich verborgen te houden gedurende eenige dagenGa naar voetnoot(1). Hij wil mij helpen; maar hij is een voorzichtig man en wantrouwend van aard. Ik zal hem schuldbekentenissen teekenen voor de somme, welke hij mij leenen gaat om u ter hand te stellen; hij eischt, dat gij als borg met mij teekent.’ ‘Welke geheimzinnigheid!’ mompelde de jongeling. ‘Ik moet als borg met u teekenen? Wie is dan die vreemde koopman? Een balling?’ ‘Wat doet dit ter zake? Het is mijn geheim niet, Geronimo: ik heb beloofd zijnen naam te verzwijgen. Indien gij slechts uit de gevaarlijke verlegenheid wordt gered, is ons doel immers bereikt? Het is waar. | |
[pagina 143]
| |
dat gij borg voor mij moet blijven; maar de tienduizend kronen zullen evenwel in uwe kasse liggen, en uw oom zal er geenen gulden te kort in vinden. Er kan u niets onaangenaams overkomen dan alleenlijk, wanneer ik onmachtig zou zijn om mijne wissels te betalen. Daarvoor is echter niet te vreezen; binnen eenige maanden zal ik middelen in overvloed hebben. Wat ik doe, is slechts om u uit een dreigenden toestand te redden. Liefst hadde ik u alleen tot schuldeischer, dit kunt gij wel begrijpen, Geronimo.’ ‘Inderdaad, Simon; ik ben u dankbaar om uwe goedwilligheid. En zal de vreemde koopman mij de somme ter hand stellen in geld?’ ‘Neen, in wissels op Milaan, op Florence en op Lucca.’ ‘Goede, zekere wissels, Simon?’ ‘Gij zult oordeelen, voordat gij de handeling aanvaardt. Vrees echter niet: gij zult alle bevrediging hebben.’ ‘Welnu, ik zal komen. Na het afgaan der beurs tusschen vijf of zes uren, is dit wel?’ ‘Mij is de tijd onverschillig, zoo ik slechts op voorhand de ure weet.’ ‘Verwacht mij dus morgen, tusschen vijf en zes uren. Laat ons nu naar binnen gaan. Men zal zich over onze lange afwezigheid verwonderen.’ Simon Turchi richtte zich op: doch hij bleef staan en zeide nog: ‘Geronimo, ik heb den koopman, die mij helpen wil, beloofd, dat niemand dan gij alleen van zijne tegenwoordigheid in Antwerpen zal weten. Zeg diensvolgens niets, noch aan uwen oom, noch aan Maria, noch aan wie het zij. De minste onbescheidenheid | |
[pagina 144]
| |
mocht onze hoop verijdelen en den vreemdeling in gevaar brengen. Kom alleen, zonder dienaar.’ ‘Het zij zoo,’ antwoordde Geronimo, ‘maar ik moet u verwittigen, dat ik niet tot het vallen van den avond kan blijven. Mijn oom heeft mij met zijne ongenade bedreigd, indien ik nog zonder goede wacht door de duisternis over straat ga.’ ‘Neen, een half uur slechts en alles.....’ Op dit oogenblik kwam er een dienaar van den huize in den tuin en naderde zoekend tot de plaats, waar Geronimo met zijnen vriend sprekende was. ‘Signor Geronimo,’ zeide hij, ‘men zoekt u overal in de zaal. Mijne jonkvrouw Maria wil het gezelschap verlaten. Uw heer oom staat gereed om huiswaarts te keeren. Men wacht u met ongeduld, signore.’ Beide edellieden volgden den knecht; onderweg suisde Turchi nog: ‘Tot morgen dan, tusschen vijf en zes uren!’ De oude Deodati stond reeds onder de poort, omringd van vijf of zes dienaars, welke hem moesten vergezellen. Hij toonde zich verstoord over het lange wegblijven van zijnen neef, en deze moest daarover eene strenge berisping doorstaan. Op de verklaringen van Turchi werd hem echter deze onachtzaamheid vergeven, en hij kreeg zelfs oorlof om nog metterhaast in de zaal terug te gaan, om Maria en haren vader het vaarwel te wenschen. Een oogenblik daarna was hij reeds terug, - en, zijnen oom den arm biedende, verliet hij Van de Werve's woning. Simon Turchi deed hem nog in het uitgaan met de oogen een teeken, dat scheen te beduiden: ‘Geheim, geheim!’ |
|