| |
| |
| |
VII
Des dokters hoop verwezenlijkte zich niet. Brachten zijne medicijnen eenige bedaring in de koortsige aangejaagdheid der zieke, zij konden niets tegen de begoocheling, die haren geest verduisterde; integendeel, de arme vrouw scheen dieper en dieper verslonden in de overtuiging, dat deze wassen pop haar eigen kind was, haar lang betreurd Roosje, levend beminnend en dankbaar voor hare onophoudende streelingen. Zij hield het beeld tegen de borst gedrukt, zij droeg het op de armen, zij wiegelde het op den schoot, koutte er mede, hoorde de stem en juichte in zalige moedervreugde over de geestige gezegden en liefdevolle antwoorden er van.
Het voorval in de tent der wassen beelden en de vlucht van Mev. Bakeland over de Markt waren geschied in tegenwoordigheid van eene menigte lieden, en nu was het openbaar geworden, wat men tot nu toe slechts had beginnen te vermoeden, namelijk dat des baljuws eenige dochter met volledige krankzinnigheid was geslagen.
Iedereen in het dorp treurde, iedereen beklaagde uit den grond des harten deze ijselijke ramp, die niet alleen de goede vriendelijke dame, maar tevens
| |
| |
haren vader en haren echtgenoot diep ongelukkig moest maken. Velen der voornaamste inwoners kwamen naar des baljuws woning, om dezen hunne deelneming te betuigen; doch dewijl niemand de zieke mocht zien en de baljuw en de advocaat hen smeekten om ongestoord aan hunne smart te worden overgelaten, verminderden de bezoeken al spoedig en hielden welhaast geheel op.
Gedurende twee of drie maanden beproefde de dokter nog velerlei geneesmiddelen, zonder ander gevolg dan dat hij nu en dan de lijdende dame lichamelijk ziek maakte, en zelfs eens met voorbedachtheid haar half had vergiftigd. Maar, wat hij ook beproefde, hare begoocheling bleef onverzwakt. Ten einde raad, zag hij zich gedwongen, het verdere gebruik van artsenijen te verzaken; en hij drukte de moedelooze overtuiging uit, dat de genezing der arme zieke nog slechts van God, van den tijd of van eenig onvoorzien toeval te hopen was.
Om haar tegen de onbescheidene nieuwsgierigheid van bezoeken en dienstboden te vrijwaren, en even zooveel om haar van de geruchten der straat te verwijderen, bracht men alles wat zich in de kinderkamer bevond naar een ander vertrek, dat uitzicht gaf op den tuin. Op haar eigen verzoek werd hier insgelijks haar bed gesteld: zij kon niet toestemmen om het beeld een oogenblik, zelfs gedurende den nacht, te verlaten.
Van toen af liet men de krankzinnige moeder zonder stoornis de zaligheid genieten, welke zij uit het bezit van het gewaande kind scheen te putten. Haar vader, haar echtgenoot en hare oude, trouwe meid waakten zorgvuldig over haar. Niemand anders
| |
| |
mocht haar zien of naderen; niet alleen konden bezoeken van vrienden haar geen goed doen, maar het kwetste den baljuw en zijnen schoonzoon diep, te moeten denken dat de arme Dina - indien zij ooit genas, - zich later zou te schamen hebben over daden, welke onverschilligen toeschouwers slechts als belachelijk konden voorkomen.
Het ijselijk tooneel in de tent der wassen beelden en, sedert dan, de smartelijke overtuiging dat de geest zijner dochter voor altijd zou beneveld blijven, hadden den ouden baljuw het hart ingedrukt. Hij was zeer vermagerd; zijn aangezicht was bleek en geel geworden, de oogen stonden hem mat en weifelend in het hoofd. Hij achtte het ongetwijfeld nutteloos, zijn knagend verdriet en zijne hopeloosheid uit te storten; want hij sprak bijna niet meer en scheen aan eene geheime verkwijning allengs weg te sterven.
Jonger en met meer zielskracht begaafd, bleef Frederic alleen nog eenigen moed behouden. Nu stond hij tusschen eene echtgenoote, wier ijselijke toestand hem onzeglijk martelde, en eenen ouden vader, die dreigde onder de wanhoop te bezwijken. Zijne arme Bernardina, voorwerp zijner eerste, zijner eindelooze liefde, moest hij aanschouwen, verzonken in den kolk der krankzinnigheid, levend in eene spookachtige wereld en, voor eeuwig wellicht, beroofd van alle gevoel der wezenlijkheid!..... En zijn kind, zijn aangebeden Roosje, waar bevond het zich? Door soldaten of dieven ontvoerd, wat kon haar lot zijn? Ongetwijfeld leed zij honger en ellende; zij groeide op te midden van grove, ondeugende lieden en werd mishandeld, geslagen misschien!
| |
| |
Zijn vaderhart sidderde bij zulke overweging en hem vloeide eene ijzige koude door de aderen.
Hoewel hij waarschijnlijk niet minder dan zijn schoonvader leed, bleef hij echter het hoofd rechthouden, om zijnen plicht jegens den baljuw en jegens Bernardina te kunnen vervullen. Hij was het, die aan alles dacht en voor alles zorgde, op zulk eene wijze dat noch de zaken der abdij, noch de gedingen van het Leenhof konden verraden, dat M. Halscamp veel van zijn aandachtsvermogen had verloren, en zijne hevige smart hem onbekwaam maakte tot het doelmatig vervullen zijner zware ambtsplichten.
Eindelijk vond Frederic nog eene andere bron van troost en moed. Door het medelijden teruggehouden en door de liefde ingesproken, had hij, van den beginne af, alles ontweken wat zijne dwalende echtgenoote in haren waan kon kwetsen of haar pijnlijk zijn. Zoo had hij, op haar aandringen, een schoon beddeken en eenige nieuwe witte kleederen voor het beeld doen maken, en nu voortdurend vervulde hij haren minsten wensch, ofschoon de baljuw en de dokter de vrees uitdrukten, dat zijne al te groote inschikkelijkheid de zieke in hare geestverdwaling kon versterken.
Dina scheen zoo uiterst gelukkig! Wanneer zij, met het beeld op de armen, geloofde haar kind te streelen of het om zijne lieflijkheid prees of roemde, blonken hare oogen met zulk eene innige geestdrift en was haar lach zoo helder en zoo zalig, dat de advocaat zelf in eenen zoeten droom verviel en zich dan in ernst afvroeg, of haar toestand wel zoo te betreuren mocht geacht worden als men het meende? Zij verkeerde nu in de overtuiging, dat zij haar kind
| |
| |
terugbekomen had. Die schrikkelijke wonde van het moederhart bloedde niet meer. Was het misschien zoo niet beter, dan dat zij van verdriet ware gestorven?
Op deze wijze verliep de geheele Zomer en naderde de Winter, zonder, dat eenige verandering den toestand dezer ongelukkigen was komen verlichten. Integendeel, de baljuw vermagerde hoe langer hoe meer, en de krankzinnige moeder, door de grauwe sneeuwlucht en het mistige daglicht aangejaagd, was gevoeliger voor de minste tegenstreving geworden en scheen dieper en dieper van het bewustzijn der wezenlijkheid te verdwalen.
Omtrent dien tijd kwam de eerwaarde heer abt van St. Pieter de baljuw een bezoek brengen, met het doel om hem in zijn ongeluk te troosten. De prelaat sprak de krankzinnige vrouw aan, en poogde eenig licht in haren geest op te wekken; doch zij, door zijne onverwachte komst verschrikt en vreezende dat hij haar kind wilde wegnemen, toonde zich zoo ontsteld en gaf hem zulke ijlzinnige antwoorden, dat de abt zich verplicht zag zijn edelmoedig doel te laten varen, en met eenen traan van medelijden in de oogen, de kamer der zieke te verlaten.
In de zaal getreden, koutte hij met den baljuw en den advocaat over den beklaaglijken toestand van Bernardina, en deed zich uitleggen, wat men tot hare genezing had beproefd. Volgens zijne meening hadden zij groot ongelijk, dus van alle verdere middelen te hebben afgezien. Liet men de arme vrouw ongestoord aan hare krankzinnigheid overgeleverd, dan zeker was er geene hoop, dat zij ooit het verstand zou terugbekomen. Men moest, kost wat kost, worstelen tegen de geestverdwaling. Erger kon het toch niet
| |
| |
worden; krachtdadigheid, werkzaamheid, al brachten zij zelfs geene genezing, lieten evenwel de hoop, die bron van troost en kracht, in het harte leven. Wat er te doen was, dit wist hij zelf niet aan te raden; maar er bestond te Gent een dokter, beroemd om zijne ervarenheid in het behandelen van krankzinnigen. Dezen zou hij hun toezenden, in gezelschap van den eigen dokter der abdij, insgelijks een bekwaam arts, oud-primus der Hoogeschool van Leuven. Zij zouden de zieke bezoeken en uitspraak doen over de middelen, welke hier met kans van welgelukken konden aangewend worden. Over veel ergere gevallen hadden zij gezegevierd. Er bestond geene reden om zoo geheel te wanhopen. Wat hem zelven betrof, hij zou bidden en in zijn klooster plechtige gebeden bevelen om den barmhartigen te smeeken, dat het Hem geliefde de pogingen der beide dokters te zegenen.
De minzame deelneming van den abt in hun lijden, zijne troostende voorspelling en bovenal zijne dringende welsprekendheid hadden zijne hoorders diep getroffen en het lang verloren vertrouwen in hunnen boezem weder opgewekt. Onder het uitdrukken hunner diepe erkentelijkheid, toonden zij zich bereid om zijnen goeden raad te volgen en zich te gedragen naar de besluiten der uitgelezene dokters, welke de eerwaarde heer abt de edelmoedigheid zou hebben, van Gent hun toe te schikken.
Evenals het met alle bedrukte lieden gaat, was het den baljuw en den advocaat genoeg, dat eene vriendenstem eene nieuwe vonk der hoop voor hunne oogen had doen glinsteren, om hunne harten met zoete verwachting te vervullen.
| |
| |
Ook, toen eenige dagen later de beide dokters voor des baljuws woning uit een rijtuig stapten, werden zij met zooveel blijdschap onthaald, alsof hunne wetenschap en hunne ervarenheid onfeilbaar de genezing der zieke moesten verwezenlijken. Het kostte hun eenige moeite, de overdrevene hoop dezer ongelukkige lieden te matigen, hoewel zij ze niet geheel bestreden.
In eene nevenzaal gebracht, opdat de zieke niet ontijdig van hunne tegenwoordigheid onderricht wierde, drukten zij allereerst het verlangen uit, dat men den dokter van het dorp ging roepen. Zij wilden van hem alles vernemen, wat hij, aangaande de zinneloosheid van Mev. Bakeland, had opgemerkt en tot hare genezing beproefd. Onder hun drieën zouden zij consult houden, en daarna te kennen geven, wat het gevolg hunner beraadslaging was geweest.
Gelukkig was de dorpsdokter te huis en kwam hij onmiddellijk. De baljuw werd verzocht, hen alleen te laten. Hadden zij iets noodig of verlangden zij van hem of van M. Bakeland eenige inlichting, zij zouden hen roepen.
De advocaat en zijn schoonvader verlieten de zaal en begaven zich naar het kabinet, waar zij zich op stoelen lieten nederzakken. Hun hart jaagde van angstige verwachting; zij zeiden niet veel, maar wisselden nu en dan eenen blik vol hoop of vol twijfel..... Wat daar, binnen de zaal, werd bepleit, was het niet de genezing hunner ongelukkige Bernardina of een beslissend vonnis tot haren zedelijken dood? En van welken aard zou de uitspraak der rechters zijn?
Toen de dokters, na een half uur beraadslaging, uit de zaal traden en den baljuw deden roepen,
| |
| |
bemerkte deze met angst, dat zij er vol zorg en bedroefd uitzagen. Tranen borsten uit zijne oogen en hij zeide hun met ontstelde stem:
‘Weest gezegend, Mijnheeren, voor uwe edelmoedige pogingen; maar de mensch, hoe geleerd of machtig ook, kan niets tegen Gods wil. Eilaas, ik zie het wel, uw besluit is niet gunstig: mijn kind, mijne arme dochter is verloren voor altijd!’
‘Maar neen, gij vergist u, heer baljuw,’ wedersprak hem de oudste dokter. ‘Het geval schijnt inderdaad zeer ernstig; maar wij hebben niets beslist. Eerst moeten wij de zieke zien..... Komt, heeren, geleidt ons tot haar; kout met haar en doet haar spreken, opdat wij zouden bespeuren tot hoeverre hare hersens zijn verduisterd en welke gevoelsvermogens in haar zijn afgedwaald.’
Zooals het te voorzien was, de verschijning dezer vreemde lieden, geheel in het zwart gekleed en met koel gelaat en ernstigen blik, trof de zieke dame met eene diepe verschriktheid. Eenen doffen noodkreet slakende, sprong zij naar het uiterste einde der kamer, klemde het wassen beeld vast op haar hart en zag bevend en met gloeiende oogen de vreemde bezoekers te gemoet, als hield zij zich gereed tot eenen wanhopigen strijd voor het behoud van haar kind.
Wat Frederic haar ook zeide en hoe hij met aandringende zachtheid haar poogde te doen verstaan, dat deze heeren door den eerwaarden abt van SintPieter tot haar waren gezonden om haar te genezen, geen redelijk antwoord was uit haar te bekomen: niets dan woeste kreten of geweldige bedreigingen tegen degenen die, volgens hare meening, gekomen waren om de kleine Rosa uit hare armen te rukken.
| |
| |
Na lange en vruchtelooze pogingen te hebben aangewend om haar te bedaren, verlieten de dokters, dubbende en het hoofd treurig schuddende, de kamer der zieke, en keerden terug naar de voor hen bestemde zaal, om er over hunne eindelijke beslissing te beraadslagen.
Meer dan een uur daarna kwam de oudste dokter in het kabinet. Hij vond den baljuw en den advocaat met het hoofd in de handen gezeten en zoo diep in de smart bedolven, dat zij bij zijne eerste woorden verrast en bevend opschoten, als lieden die uit een akeligen droom worden opgewekt. Hij zelf nam eenen stoel en zeide op treurigen toon:
‘Ja, vrienden, er is wel reden tot weenen; want de toestand der arme zieke is erg, zeer erg. Met gewone, met zwakke middelen, is hier op geen beterschap te hopen; integendeel, hoe langer dezelfde toestand voortduurt, hoe dieper wortelen de kwaal schiet en hoe onverwinnelijker zij dreigt te worden. In alle geval, de dokter van uw dorp is een wijs en ervaren man: hij heeft doelmatig al de artsenijen aangewend, die de wetenschap voor zulke ziekten tot hare beschikking heeft.....’
‘O, God, er zou geene hoop meer zijn?’ zuchtte Frederic. ‘Veroordeeld tot eeuwige duisternis, mijne arme Dina!’
‘Blijf bedaard, Mijnheer, en overdrijf den zin mijner woorden niet,’ hernam de dokter. ‘Dat niets ter wereld uwe vrouw uit de krankzinnigheid zou kunnen doen opstaan, is eene dwaling. Bij voorbeeld, indien de Hemel wilde, dat haar verloren kind werd gevonden en haar teruggegeven, dan zou dit gelukkig voorval, door de wezenlijkheid voor haar in
| |
| |
de plaats der dwaling te doen treden, waarschijnlijk hare krankzinnigheid doen genezen. Op de terugvinding uwer ontvoerde dochter is echter vooralsnu niet te rekenen. Wij moesten dienvolgens andere middelen zoeken, om den eentonigen gang en de onophoudende verergering harer kwaal door eenen harden slag te onderbreken. Wij weten wel, dat het door ons aangenomen middel hoogst pijnlijk voor u zal zijn; maar ondadig blijven, is de zieke tot eeuwige zinneloosheid veroordeelen. Put dus uit uwe liefde, uit uw medelijden, de noodige kracht om ons behulpzaam te zijn tot de uitvoering van ons besluit, dat namelijk in de volgende proefneming bestaat: uw dokter zal, op eenen door hem uitgekozen avond, de zieke eenen tamelijk sterken slaapdrank toedienen. Wanneer zij dan vast is ingesluimerd, zal men de noodlottige pop van hare zijde wegnemen, en wachten op hare ontwaking. Ongetwijfeld zal ze dan met denzelfden angst en denzelfden schrik getroffen worden, alsof men haar werkelijk haar echt kind had ontroofd. Zij zal schreeuwen, huilen, in onmacht vallen misschien; maar men moet haar aan de wanhoop en het lijden overgeleverd laten, ten minste gedurende genoeg tijds om den slag zijn volle uitwerksel te gunnen. Uw dokter zal daarover oordeelen..... Gij weent, vrienden? Ik begrijp het: uw lot is bitter; maar zeg mij, dat gij bereid zijt, uwe toestemming tot het beproeven van dit laatste middel te geven en, om het doelmatig uit te voeren, zult medewerken naar uw vermogen. Komt, heeren, blijft zoo niet onder de smart verpletterd; zoolang er leven is, is er hoop.’
Frederic antwoordde, dat hij nooit de kracht zou hebben om zich tot zulk eene wreede proefneming te
| |
| |
leenen. Hij wist, beter dan anderen, hoe de roof van het beeld zijne arme vrouw zou martelen; ja, hij was er van overtuigd, dat die nieuwe slag haar kon dooden.
Ook de baljuw betuigde zijnen afkeer voor de uitvoering van dit ijselijk middel; maar de dokter
Klemde het wassen beeld vast op haar hart (bladz. 110).
gelukte er eindelijk in, hun te doen begrijpen, dat het hun een dure liefdeplicht was, alle gevoel van deernis ter zijde te stellen, om nog deze laatste kans op genezing te beproeven. Dat zij zelven de pop zouden wegnemen, dit eischte men niet van hen. De dokter zou er zich mede belasten; en, om hen te
| |
| |
beletten, op de eerste noodkreten der zieke, haar het beeld te geven, zou hij het naar zijn huis doen brengen. Hij zou overigens de zieke bewaken; wat men van haren vader en haren man verlangde, was slechts, dat zij niet, door eene ontijdige toegevendheid, de beslissende poging kwamen onderbreken en verijdelen.
Overwonnen door zijne onwedersprekelijke redenen, gaven de baljuw en de advocaat hunne toestemming; doch zoo diep ontroerde en bedroefde hen het vooruitzicht van het lijden, dat de krankzinnige moeder zou te doorstaan hebben, dat zij, toen de dokters in hun rijtuig klommen, ze niet anders konden groeten dan bleek van angst en met tranen in de oogen.
|
|