| |
| |
| |
V
Des anderen daags, in den vroegen morgen, waren al de dienaars der heerlijkheid, benevens een tiental verkleefde vrienden, ten huize van den baljuw vergaderd om hem tot de opzoeking van het geroofde kind behulpzaam te zijn.
Na de noodige inlichtingen te hebben ontvangen, vertrokken zij, elk in eene bijzondere richting, op zulke wijze dat geen enkel dorp, uren in het ronde, onbezocht bleve. Het algemeen gevoelen was, dat, vóór het einde van den dag, het kind onfeilbaar zou teruggevonden zijn. In alle geval zouden zij, ware het noodig, hunne opzoeking tot het vallen van den avond voortzetten.
Dewijl Mev. Bakeland niet meer in gevaar scheen te verkeeren en zich moedig toonde, besloot Frederic haar aan de goede zorg haars vaders over te laten en met zijnen knecht bij de kapelle-ten-linde weder te keeren, om van daar opnieuw naar Cruyshautem te rijden, en, zoo mogelijk, het spoor der roovers te ontdekken.
Gedurende het grootste gedeelte van den dag bleef Bernardina vol vertrouwen, en zij verwachtte elk oogenblik de gelukkige tijding der terugvinding van haar kind. De baljuw zelf had zich door de alge- | |
| |
meene hoop laten medeslepen. Beiden spraken met geestdrift van de blijdschap, die hen allen zou vervoeren, wanneer zij het teerbeminde kind zouden terugzien en, van geluk zinneloos, het op hun kloppend hart zouden drukken.....
Maar naarmate de zon in het Westen daalde en eenige der uitgezondene lieden met onzekere berichten of geheel zonder tijding terugkeerden, begon hun vertrouwen te verminderen, en overmeesterden hen allengs weder twijfel en verdriet.
De overige dienaars en vrienden kwamen opvolgend melden, dat hunne opzoekingen vruchteloos waren gebleven. Frederic alleen was nog uit; deze omstandigheid nam de baljuw te baat om den moed zijner angstige dochter zooveel mogelijk nog te steunen.
Maar toen Frederic zelf, bleek van afgematheid en vertwijfeling, terugkeerde zonder Roosje en zonder ander bericht dan eene zwakke hoop op het gelukken der pogingen, welke hij morgen zou ondernemen, borst zijne vrouw in tranen los en vervulde de zaal met pijnlijk gekerm.
Lang ijverde de advocaat om haar te troosten en gerust te stellen. Hij zelf was geheel moedeloos; hare scheurende klachten deden zijn hart wreedelijk bloeden; maar het mannelijk plichtgevoel leende hem nog sterkte genoeg, om zijne doodelijke bedruktheid te verbergen.
De baljuw, die hem hierin had nagevolgd, bezweek eindelijk onder het gewicht der smart; hij liet zich met eenen wanhoopskreet op eene zitbank vallen, sloeg zich de handen voor de oogen en begon te weenen.
| |
| |
Eene wijl ging Frederic van den baljuw tot Bernardina en poogde door allerlei zoete woorden en gunstige overwegingen, eenig licht in hunne lijdende zielen te storten; maar al zijne moeite bleef vruchteloos: geen ander antwoord bekwam hij dan dieper snikken en overvloediger tranen.
Ten einde raad, naderde hij zijne echtgenoote en fluisterde met strengen nadruk aan haar oor:
‘Dina, Dina lief, herken uwen plicht. Zie uwen armen vader: hij is bleek, hij beeft, de koorts grijpt hem aan; uwe wanhoop, uwe ontroostbaarheid breken zijnen moed. Alle hoop is niet verloren; morgen zal ik weder uitgaan, nog meer lieden dan heden zullen zich ten onzen dienste over geheel Vlaanderen verspreiden..... O, Dina, heb medelijden met uwen vader: toon eenig vertrouwen in Gods goedheid!’
De dame slaakte eenen kreet van verschriktheid, wreef zich de tranen uit de oogen en stond op. Zij naderde den baljuw en zeide, terwijl zij haren arm om den hals legde:
‘Kom, vader lief, ween niet langer zoo bitter. Wij hebben ongelijk ons dus aan de wanhoop over te leveren, alsof wij zeker waren Roosje nimmer weder te zien. Wie zegt ons, dat men haar morgen of overmorgen niet zal vinden? Is men in alle dorpen - verder nog dan de roovers ons kind kunnen gevoerd hebben - niet verwittigd? Slechts éénen dag zijn de opzoekingen begonnen, en zou reeds alle vertrouwen ons ontzinken? Wees redelijk, vader; ik ben moeder, en nochtans zie mij aan, ik twijfel nog niet aan Gods barmhartigheid. Waarom zoudt gij dan wanhopen?’
De baljuw staarde zijne dochter in de oogen. Hij
| |
| |
verraste eenen helderen glimlach op haar gelaat, - ongeveinsde uitdrukking der hoop, die onder den invloed harer eigene woorden in haar gemoed was gedaald.
‘O, lieve Dina,’ kreet hij, ‘dank, dank! Ja, geef ons moed, giet ons vertrouwen in den boezem; gij alleen zijt er toe bekwaam en wij hebben het zoo noodig, om niet onder de smart te bezwijken.’
En hij drukte zijne dochter in eene teedere omhelzing aan zijn hart.
Op deze wijze gingen zij den geheelen avond voort met elkander te troosten, en zoo vruchtbaar was deze edelmoedige, deze dweepachtige strijd tegen de vertwijfeling, dat zij zich ter ruste begaven met de vaste hoop, dat de dag van morgen het verloren kind in hunne armen zou terugbrengen.....
Evenwel, de dag van morgen en vele andere dagen verliepen, zonder dat men er in gelukte, iets anders over de roovers van het arme Roosje te vernemen, dan velerlei uiteenloopende en elkander tegensprekelijke berichten.
De baljuw deed in alle steden der Nederlanden, en zelfs tot diep in Frankrijk, afkondigen, dat hij eene som van vijfduizend gulden zou betalen aan al wie op het spoor kon brengen van het ontstolen kind. Buiten de beschrijving van Roosjes gelaat en kleederen, duidde hij tevens aan, dat zij met zekerheid te herkennen was aan eene starvormige kale plek op de kruin van haar hoofd.
Van alle kanten werden hun nu brieven gezonden door lieden, die meenden de roovers met het kind gezien te hebben en de middelen opgaven om het weder te vinden. Hoewel zij veelmalen werden teleur- | |
| |
gesteld, en Frederic of uitgezondene boden, naar de aanduiding der brieven, vruchteloos bijna alle steden des lands hadden doorgereisd, brachten deze aanhoudende twijfel en de telkens vernieuwde hoop veel bij om hun den moed niet geheel te laten verliezen.
Maar er kwam, na maanden ijdele verwachting, een oogenblik, dat het getal der berichten allengs verminderde en men eindelijk de geldelijke belofte des baljuws geheel scheen te hebben vergeten.
Lang voor deze kwaadvoorspellende stilte hadden Dina en haar vader, ja, zelfs Frederic, alle hoop verzaakt; maar zij zeiden het elkander niet. Weenden zij allen dikwijls over het verlies van het aangebeden kind, hunne tranen vloeiden slechts, wanneer zij alleen waren..... En nochtans, hun lijden was eindeloos, en het denken, het pijnlijk denken aan Roosje verslond al hunne gedachten.
Uit deze vrees, van elkander door de uitstorting hunner smart te bedroeven, volgde allengs eene zonderlinge houding, die hun misschien een tegenovergesteld doel deed bereiken. In de woning van M. Halscamp hield men zich, als dede men moeite om het geleden ongeluk te vergeten. Men sprak er niet meer van Roosje; men zeide er bijna niets meer; zelfs de dienstboden werden zwijgend. Kwam somtijds nog een glimlach op het gelaat van iemand zweven, die uitdrukking eener geveinsde tevredenheid verdween onmiddellijk, als ware het slechts eene krampachtige zenuwtrekking.
En niettemin wisten zij allen zeer goed, wat in elks hart omging, en lazen zij in malkanders oogen de eeuwige klacht eener doodbedrukte ziel.
Frederic was meer dan eens in opstand gekomen
| |
| |
tegen dit onredelijk gedrag, en hij had gepoogd - door oprecht en onbedwongen van Roosje te spreken en hun ongelukkig lot te beklagen - het somber floers te scheuren en de stilzwijgendheid te breken, waaronder de arme Bernardina scheen te verkwijnen; maar bij zulke gelegenheid had hij geen ander uitwerksel bekomen dan tranen, wanhoopskreten en zenuwontsteltenissen, ten einde waarvan zijne echtgenoote en haar vader gedurende eenige dagen diep neergedrukt en ziekelijk bleven.
Nu had hij het opgegeven in de overtuiging, dat de tijd alleen de wettige moedersmart kon verzachten, en het onvoorzichtig was, die immer bloedende wonde, door wederzijdsche uitstorting van hun lijden, telkens opnieuw te openen. Dit was sedert lang des baljuws gevoelen.
Hun zonderling leven, hunne treurige stilzwijgendheid, hunne zorg om den naam van hun kind niet meer uit te spreken, was dus als eene overeenkomst, tusschen allen gesloten, en zij bleven er getrouw aan, zonder elkander daarover eenig verwijt te doen of eenigen uitleg te vragen. Het huis van M. Halscamp, waar vroeger levensvreugd en opgeruimdheid heerschten, was nu bijna gelijk aan een graf, door wandelende spoken bewoond.
Allen vervulden evenwel de plichten, hun door hunnen stand opgelegd: de baljuw zat als rechter de schepenbank voor en vonniste over dieven en overtreders; de advocaat was hem behulpzaam, hield zijne schriften en zorgde voor het beheer van de goederen der abdij; Bernardina bestuurde het huishouden - met eene durende verstrooidheid, zeker, - doch nauwkeurig genoeg om niet
| |
| |
oogenschijnlijk zich aan verzuimenis plichtig te maken.
Misschien was men den regelmatigen gang der huiselijke zaken aan de verkleefdheid der oude meid verschuldigd. Katrien, die nu op des advocaats verzoek hare meesteresse bijna geen oogenblik meer verliet, wist wel, dat haar geest, immer droomend aan het verloren kind, geen aandachtsvermogen genoeg meer bezat om aan al de kleine bijzonderheden van den huisdienst te denken; en de goede vrouw deed het in hare plaats en in schijn op haar bevel, om aldus de ontoereikendheid harer meesteresse niet te laten vermoeden.
Deze treurige, deze versmachtende toestand bleef zeer lang duren, zonder dat eenig voorval hoegenaamd hem kwam wijzigen.
Wel had Frederic zijne opzoekingen niet beslissend gestaakt. Nog van tijd tot tijd begaf hij zich op reis, en hij was zelfs eens tot verre voorbij Frankrijks hoofdstad doorgedrongen; maar men liet Bernardina gelooven, dat zijne afwezigheid de geldelijke belangen der abdij ten doel had. Wat den baljuw betreft, deze had sedert een paar jaren alle hoop op het terugvinden van Roosje verloren.
Omtrent dien tijd begonnen zich echter in den geestestoestand van Mevr. Bakeland zekere voorteekens te vertoonen, die niet zelden haren vader en Frederic van angst en schrik deden sidderen, hoewel zij elkander nog niet durfden zeggen wat zij vreesden.
Bernardina was gedurende de laatste maanden zichtbaar en snel vermagerd..... Eenen morgen, dat zij langer dan naar gewoonte te bed was gebleven, kwam zij in de zaal geloopen met oogen, die van
| |
| |
blijdschap glansden, en onder het uiten van allerlei vreugdekreten. Zij had Roosje gezien, riep zij, en het kind had haar beloofd, binnen korten tijd voor goed bij haar weder te keeren.
Verschrikt over eene opgewondenheid, die aan zinsverbijstering geleek, poogden de baljuw en de advocaat zachtjes aan en met berekende woorden haar te verwittigen dat zij ongelijk had, zich dermate te laten ontstellen door eenen schoonen en gelukkigen, doch tevens ijdelen droom.
In het eerst worstelde Bernardina met pijnlijken wederstand tegen de onttoovering; maar zij had nog rede genoeg, om te begrijpen, dat zij inderdaad de speelbal eener logenachtige begoocheling was geweest. Op het oogenblik, dat dit licht haar in het jagend harte drong, ontsnapte haar een wanhoopskreet en smolt zij in tranen.
Na de uitstorting harer smart over de teleurstelling harer blijde hoop, bekwam zij, in schijn ten minste, hare vorige kalmte terug. Er was evenwel in haar eene grondige verandering gekomen. Eenigen tijd na het verlies van haar kind, had zij met de grootste bezorgdheid alles verborgen wat aan Roosje had toebehoord. Zij gevoelde wel aan zich zelve, hoe het gezicht dezer voorwerpen haren man en haren vader kon ontroeren, en zij wilde hun deze smartverwekkende herinneringen sparen. Maar sedert haren droom had zij de kleederen van Roosje, haar speelgoed en hare wieg weder voor den dag gehaald en het alles in de kinderkamer geschikt, zooals het op den noodlottigen dag zich daar had bevonden.
In deze kamer zat zij bijna onophoudend met de oogen op de wieg gevestigd, of zij nam de kleederen
| |
| |
en het speelgoed van Roosje in de handen en keerde en wendde deze voorwerpen, terwijl een zonderlinge glimlach van hoop en blijdschap haar gelaat bestraalde. Somwijlen hief zij de handen biddend ten hemel, en uit de onduidelijke woorden, welke alsdan aan hare lippen ontsnapten, meende de oude meid te verstaan, dat zij nog aan de waarheid van haren droom geloofde en God smeekte, het oogenblik der terugkomst van haar kind te verhaasten.
Wel poogde Katrien in het eerst, evenals Frederic en de baljuw, haar over te halen om in de verwijdering dezer bedroevende overblijfsels toe te stemmen; maar het minste woord daarover pijnigde haar zoo schrikkelijk, dat allen besloten, de arme moeder over te laten aan de begoocheling, die zichtbaar hare smart lenigde.
Wanneer M. Halscamp en Frederic zich alleen bevonden, deelden zij, de bitterheid van hun lot beklagende, elkander hunne akelige vrees over den geestestoestand van Bernardina mede. Was zij bedreigd met verbijstering der zinnen? Eilaas, na het verlies van Roosje zouden zij misschien over den zedelijken dood der arme moeder te treuren hebben!..... Maar zij hoopten evenwel nog, dat hun dit ijselijk ongeluk zou gespaard blijven. Inderdaad scheen Bernardina, betrekkelijk de herinneringen aan haar ontroofd kind, in eenen gedurigen droom te verkeeren, voor alle andere zaken toonde zij een klaar verstand, en zoolang zij uit de kinderkamer bleef, was aan haar niets te bespeuren dan eene diepe, doch stille treurigheid.
Dit leven in eene dweepachtige droomwereld eindigde evenwel met meer en meer duisternis in de
| |
| |
hersens der ongelukkige dame te brengen, en welhaast kwamen er insgelijks oogenblikken, dat zij, buiten de kinderkamer en zonder de minste aandrijving, van Roosjes zekere terugkomst begon te spreken, of met stralenden blik in de ruimte stond te kijken, als zag zij haar kind uit de verte haar toelachen.
De dokter, reeds sedert lang geraadpleegd, had het gevoelen uitgedrukt, dat men op geene verbetering in den toestand van Mev. Bakeland kon hopen, vooraleer men de voorwerpen, welke aan Roosje hadden toebehoord, uit haar gezicht had verwijderd; maar alle pogingen om die aanduiding te vervullen, waren vruchteloos gebleven en hadden der arme moeder meer kwaad dan goed gedaan.
Dit deed den dokter eindelijk besluiten tot het beproeven van andere middelen. Bernardina verliet sedert maanden hare woning niet meer, dan om ter kerk te gaan; al de overige oogenblikken van haar treurig leven bracht zij in de kinderkamer door. De dokter meende, dat men haar tot het genieten van eenige verstrooiing moest overhalen of dwingen, met haar uit rijden of wandelen gaan, bezoeken brengen bij vrienden en bekenden, en zoo haren geest allengs afkeeren van de ééne gedachte, die door hare vastheid dreigde hare hersens te ontsteken.
Het kostte moeite om Mev. Bakeland de kinderkamer, zelf voor een half uur, te doen verlaten. Slechts toen Frederic, met tranen op de wangen, hare toestemming - als een bewijs harer liefde en als een middel om hem tegen eene doodelijke wanhoop te behoeden, - had afgesmeekt, toonde zij zich bereid om aan hunnen wensch te voldoen.
| |
| |
Reeds des anderen daags reed Frederic met haar in een open rijtuig naar de naaste gemeente, waar eenigen hunner bloedverwanten woonden. Het was op het einde der meimaand; de lucht was blauw, de zon warm en zacht; de weiden prijkten met duizenden bloemen; de vogelen zongen tusschen het frissche lentegroen.
Bernardina scheen niet ongevoelig voor de schoonheid der verjongde natuur, en zij toonde zich zoo welgemoed en hare antwoorden waren zoo redelijk en zoo juist, dat de gelukkige advocaat den Hemel dankte, in de overtuiging dat Hij hun het ware middel had laten ontdekken om zijne lieve Dina voor een akelig lot te behoeden.
Deze eerste wandeling liep uiterst goed af, en Mev. Bakeland scheen er zeer over tevreden. Ook, toen haar echtgenoot haar smeekte, voortaan het schoone lenteweder te benuttigen tot uitstapjes en bezoeken, maakte zij geene de minste tegenwerping en betuigde zelfs, dat het haar genoegen zou doen, dikwijls zoo met hem onder de opene lucht te wandelen.
Met wat zoete vreugde vertelde Frederic aan den baljuw, hoe weldadig dit uitstapje op den geest van Bernardina had gewerkt! Hoe juichten zij met kloppend hart bij het uitdrukken der vaste hoop, dat de dierbare zieke zou genezen!
Maar op den ontstelden geest der arme dame kon de stille natuur niet lang denzelfden invloed uitoefenen. Inderdaad, na weinige weken toonde zij er zich bijna gevoelloos aan en scheen geneigd, om weder in hare zucht naar eenzaamheid en in hare noodlottige droomerijen te vervallen. Gelukkig naderde een tijd- | |
| |
stip, dat, met nieuwe dingen, gerucht, vermaak en leven in hun anders zoo rustig dorp zou brengen.
De oorlog was gedaan: op het einde van het verleden jaar hadden de strijdende mogendheden te Nijmegen den vrede gesloten, en handel en nijverheid hadden onmiddellijk eene rassche ontwikkeling genomen.
Nog een paar weken en het zou kermis en jaarmarkt in het dorp zijn. Men verwachtte zich aan de komst van vele tenten en barakken, van goochelaars, kunstenmakers, wondertooners, kooplieden en winkels van alle soort; - vermaken, die des te meer elks verlangen en blijdschap opwekten, daar men ze gedurende de lange oorlogsjaren niet had mogen genieten.
De baljuw en zijn schoonzoon haakten, meer nog dan de andere inwoners, naar den dag der kermis. Zij hoopten met reden, dat al deze genoeglijke dingen: de kluchten der poetsenmakers, de muziek en het gewoel der lieden, door hunne nieuwigheid en door hunne aanjagende vroolijkheid, machtig op het gemoed van Bernardina zouden inwerken en haar opwekken tot den levensmoed en de zielehelderheid, welke zij nu weder bijna geheel had verloren.....
Eindelijk, de dag naderde. Van heinde en verre kwamen wagens en karren, geladen met timmerwerk, met zeildoek, met houten paarden of met koopwaren. Men bouwde op den Handboogschuttersmeersch, nevens de markt, twee lange rijen barakken, tenten, kramen en winkels; men klopte, men zaagde, men zong en schreeuwde; en, tusschen de werklieden van alle land en ras, krielden de nieuwsgierige en opgetogene dorpelingen in bont gewoel dooreen.
| |
| |
Frederic verzuimde niet, zijne echtgenoote twee of driemaal naar den Handboogschuttersmeersch te leiden, om haar dit schouwspel te laten genieten. Zij scheen er een groot vermaak in te vinden.
Wat zou het dan zijn, wanneer morgen, Zondag, na de hoogmis, de jaarmarkt zou worden geopend, en hij en Bernardina en de baljuw en zelfs de oude Katrien, onder het oorverdoovend geluid van trommels, fluiten en trompetten, de poetsen van koordedansers, baladijns en goochelaars zouden aankijken, en zelfs in de voornaamste tenten zouden treden, om te zien wat men er ter bewondering der lieden vertoonde!
|
|