| |
| |
| |
Hoofdstuk II.
Josef II beklimt den keizerlyken troon. - Hy wil alle oude instellingen en regten vernietigen. - Wederstand der belgische Staten. - Van der Noot en Vonck. - Brabandsche omwenteling. - Het leger der belgische patriotten, aengeleid door Van der Meersch, verstaet de Oostenrykers te Turnhout. - Keizer Josef II sterft. - Zyn opvolger, Leopold II, zendt den maerschalk Bender tegen de Patriotten. - De Oostenrykers nemen zonder wederstand bezit van de belgische Gewesten. - De Franschen dringen in ons Land; schandelyke gewekkladen en plunderingen door hen gepleegd. - De keizer Frans II staet de belgische Gewesten af aen de fransche Republiek, door het verdrag van Campo-Formio.
Van 1781 tot 1797.
De opvolger van Maria-Theresia was het kind, dat zy weleer op den landdag der Hongaren in den arm droeg, en dat nu tot rype mannenjaren geraekt, onder den naem van Josef II, den keizerlyken troon beklom. Reeds gedurende het leven zyner doorluchtige moeder had zich in Europa eene krachtige strekking tot nieuwigheden en veranderingen opgedaen; de voormalige keizerin zelve had onder dit opzigt aen de inspraek harer eeuw gehoorzaemd en in hare staten vele oude regten en gewoonten vernietigd, om ze door anderen te vervangen. Dan, hoe zeer de Belgen ook aen hunne voorvaderlyke wetten en gebruiken gehecht waren, hunne innige liefde tot de keizerinne en de zachtzinnige voorzigtigheid waermede deze in alles handelde, hadden hen de nieuwe vormen met lydzaemheid doen
| |
| |
aenveerden. Anders moest het gaen onder haren zoon Josef II. Deze jonge vorst was met vele gaven des geestes verrykt, vlug van verstand en edelmoedig van inborst; maer trotsch, onrustig en vervuld met de grondbeginselen der fransche schryvers van de XVIIIe eeuw, dit is te zeggen, met eenen diepen haet tegen alles wat de vorige eeuwen ons in wetten, vormen en gebruiken hadden overgeleverd. Hem scheen het, dat hy geroepen ware om eene herboring der maetschappy te doen ontstaen; in de ontheffing, tot dewelke de grootschheid zyner ontwerpen hem opvoerde, werd hy een blinde dwingeland en verkrachtte de volkeren in hunne dierbaerste regten. Hy misprees de gevoelens en verachtte den raed der staetsdienaren, welke onder zyne moeder door de ondervinding waren opgeleid, noemde den eerbied voor godsdienstige instellingen bygeloof, de voorzigtigheid vrees en zwakheid, en scheen zich overigens weinig aen de liefde zyner onderdanen gelegen te laten. Geweld zou hy gebruiken; met een dwingend woord, door hem gesproken, zouden alle oude instellingen voor nieuwe stelsels plaets maken; de volkeren zouden zwygen en bukken onder zynen magtigen staf; geheel het keizerryk, door hem herschapen, zou slechts ééne wetgeving en één regt hebben, en, aldus op eenslachtigheid gebouwd, de magtigste staet der bewoonde wereld worden. - Het is waer, er bestonden vele misbruiken; de europische samenleving was oud en vermolmd, zy moest eene opvolgende hervorming ondergaen: dit lag in den geest der tyden; en, of Josef II het werk zyner moeder voortzettede en of latere omwentelingen in een akelig bloedbad de maetschappy herdoopten, toch moest deze noodzakelyk een goed gedeelte harer versletene instellingen verliezen. In dien zin was het gedacht van Josef II niet ontydig; maer hy ging te verre in zynen dorst naer vernieuwing, bedroog zich over de middelen, verbitterde zyne onderdanen door zynen dwingenden willekeur en miste het doel dat hy zich had
voorgesteld.
Josef II kwam in den jare 1781 naer België. Met zyne grondbeginsels konden de bestuervormen, welke hy hier plegen zag en de uiteenloopende voorregten der Gewesten en steden hem weinig behagen.
| |
| |
Geen Land was misschien zoo verre van zyne wyze van denken verwyderd als België; ook verliet hy spoedig ons vaderland, waerschynlyk met eene zeer ongunstige stemming.
Voor alsdan liet hy echter nog niets van zyne inzigten blyken; zyne aendacht was gevestigd op den oorlog welke de Vereenigde Provinciën tegen Engeland hadden begonnen. Hy kon het moeijelyk verkroppen eene vreemde magt in sommige steden van België te zien gebieden, en nam de gelegenheid waer om het barreel-traktaet te verscheuren. Op het bestaende verdrag niet lettende, vaerdigde hy bevelen uit om in ons Land alle versterkte vestingen af te breken en te slechten; men begon opzettelyk met degenen waerin de Hollanders bezetting hadden, en dezen vertrokken zonder dat het hun in den zin kwame eenigen wederstand te bieden. Voortgaende in zyne eischen, wilde de keizer den Scheldestroom geopend hebben, niettegenstaende de weigering der Hollanders, die zich op de bestaende verbindtenissen en verdragen beriepen. Wanende dat, uit vreeze van oorlog met het keizerryk, men hem het hoofd niet zou durven bieden, deed hy te Antwerpen, in 1783, een schip uitreeden en met de keizerlyke vlag de Schelde afvaren; maer het werd door een hollandsch oorlogschip beschoten en in beslag genomen. Josef II stelde zich aen als wilde hy eene schrikkelyke wraek over dien hoon nemen: geheel Europa beefde in de verwachting van eenen algemeenen oorlog. Het was er echter niet om het welzyn van België te doen, ofschoon 's keizers eerste daden dit hadden doen denken, en dat men in de vlaemsche gewesten zyne eischen had toegejuichd. Op de aenrading van Frankryk aenveerdde hy van de Vereenigde Provinciën van Holland eene geldelyke schadeloosstelling van tien millioen guldens en zag van de opening der Schelde voor altyd af. De Belgen, in hunne hoop te leur gesteld, konden het den keizer moeijelyk vergeven dat hy, voor eenen ligten schat gelds, de verdediging hunner dierbaerste belangen ten voordeele van Holland had opgeofferd. Nog klaerblykender bewees Josef II zyne onverschilligheid jegens ons vaderland, toen hy weinig tyds daerna de belgische gewesten tegen het
keurvorstendom
| |
| |
van Beijeren meende te verwisselen; dat eventwel door den wederstand van Pruisen werd belet.
Omtrent dien tyd begon Josef II zich geheel toe te wyden aen de uitvoering zyner hervormingsontwerpen en gaf zonder verpoozing bevel op bevel uit, waervan elk eene geheele reeks instellingen vernietigde en onze vryheidminnende voorvaderen met verontweerdiging en droefheid vervulde. Godsdienst, regten, gebruiken, zeden: alles wat bestond moest verdwynen of vervormd worden om plaets te maken voor onbekende nieuwigheden, waeronder zich gewis vele wenschelyke verbeteringen bevonden; maer welke, opgedrongen door dwingend geweld en zonder den minsten eerbied voor aengewonnen regt en eigendom, de verbaesde Belgen als zoo vele onuitlegbare aenslagen op hunne vryheden voorkwamen.
Josef II wilde aen alle zyne Staten eene eenslachtigheid van wetten en regten, in het belang van de vorstelyke magt opleggen. Is dit niet het doel der hertogen van Bourgundië, van Karel V en van de spaensche koningen zelven geweest, en hebben de Belgen, tegen hetzelfde gedacht worstelende, hunne voorregten telkens niet door het vergieten van stroomen bloeds, zoo niet behouden, dan toch met hardnekkigheid verdedigd? Zeker, de tyden waren veranderd en de bevolking van België geleek ook niet meer aen het manhaftig voorgeslacht; maer de dwingelandy van Josef II overtrof ten minste zoo veel de willekeur der genoemde vorsten, als de zedelyke weerde der toenmalige Belgen beneden die hunner voorvaderen gezonken was. Men verwondere zich dus niet dat de inwooners der oostenryksche Nederlanden zich wars toonden van alle omverwerpende nieuwigheden en zich, als het ware, angstig vastklampten aen hunne oude regten en gewoonten, het eenige wat hun nog van vorigen roem en rykdom overbleef.
In de maend october 1786 vaerdigde de keizer eenen nieuwen bevelbrief uit, waerby in eens de bisschoppelyke seminariën werden vernietigd en een algemeen seminarie te Leuven werd ingesteld. Niemand bedroog zich over het doel van dit besluit: Josef II wilde ook
| |
| |
den Godsdienst onder zyne rigting hebben, niet alleen voor de wereldlyke betrekkingen der Geestelyken met den Staet; maer zelfs voor de zedelyke rigting en het onderwys der jonge priesters. Hoonend en grievend waren de bewoordingen zelven van het besluit: er werd onder andere in gezegd, dat hetzelve genomen was: ‘om aen het bestaende bederf der zeden palen te stellen en om de opkomende Geestelykheid te bevryden van eene besmetting die dreigde algemeen te worden.’ Het spreekt van zelve dat de bisschoppen en de gansche Geestelykheid, beroofd wordende van een eeuwenheugend regt en zich betigt ziende van onbekwaemheid tot de opvoeding der jonge priesters en van ondeugd, bittere klagten aenhieven en eenen diepen weêrklank vonden, onder een godvruchtig en zedig volk, dat de keizer zelf zich niet ontzien had voor bedorven uit te schelden.
Terwyl de geesten nog geheel in onrust waren over de vernietiging der bisschoppelyke seminariën, verschenen in de maend january 1787 nieuwe bevelbrieven, waerby alle bestaende Regtshoven afgeschaft en anderen, meer van het hoogbestuer afhangelyk, in hunne plaets waren ingesteld; alle raedgevende ligchamen, waren te niet gedaen om door eenen enkelen hoogen Raed te worden vervangen. Twee maenden later liet de keizer een derde besluit uitgaen, hetwelk ditmael geheel het Land in verwarring bragt: door hetzelve werden de oostenryksche Nederlanden in negen Kringen verdeeld, elk bestierd door eenen persoon onder 's keizers benoeming. Daer alle Gewesten of oude graefschappen hunne byzondere regten hadden, en een groot getal persoonen hunne ambten en bedieningen krachtens de oude wetgeving bezaten, kan men ligt oordeelen wat algemeene en byzondere belangen door het laetste besluit geslagtofferd waren en hoe pynelyk het den Belgen moest vallen, zich in eens van alle vaderlandsche instellingen beroofd te zien en als eenen drom slaven, tegen wil en dank, in eene nieuwe en onbekende baen te worden voortgezweept.
Reeds ware dan misschien een openbare opstand losgebroken, had de Landvoogdes Maria-Christina, zuster des keizers, die met haren
| |
| |
echtgenoot Aelbrecht van Saksen-Tesschen, te Brussel Hof hield, het niet voorzigtig geacht de uitvoering van 's keizers bevelen te verschuiven. Josef II laekte dit uitstel zeer en vergramde er over; eventwel
josef ii en maria christina.
zoohaest hy uit de afgezondenen der Staten, te Weenen, zelf vernam hoe dreigend de houding der Belgen was, stemde hy toe om zyne bevelen aengaende de nieuwe verdeeling des Lands en de herinrigting der Regtshoven in te trekken; alle andere uitgevaerdigde besluiten moesten onmiddelyk worden uitgevoerd.
De Staten van Braband weigerden 's keizers bevelbrieven hierover af te kondigen; maer de minister Trauttmansdorff dreigde het grof geschut tegen de vergaderzael te rigten indien zy niet gehoorzaemden; de krygsmagt omsloot werkelyk de Raedzael, en de Staten zagen zich tot de afkondiging door geweld gedwongen. In afwachting
| |
| |
stroomde eene angstige menigte door de aenpalende straten, en, daer zy waerschynlyk zich in scheldwoorden en bedreigingen tegen de krygsknechten uitliet, schoten deze onder het volk en doodden of wondden verscheidene burgers. Bloed werd er insgelyks te Antwerpen en te Mechelen gestort, toen men de bisschoppelyke seminariën aldaer, met hulp der krygsbenden en tegen dank der inwooners, sloot en vernietigde.
Intusschen stuerden de belgische Staten uit alle Gewesten stoute klagtbrieven of ootmoedige smeekschriften tot den keizer om hem onder oogen te leggen, dat 's Landsregten door zyne bevelen geschonden waren, en om hem tot de intrekking derzelve te bewegen: alles bleef vruchteloos.
Toen de Staten der verschillige Gewesten in 1788 over de geldelyke toelagen te stemmen hadden, sloeg Henegauwen de toelaeg af; in de vergadering der brabandsche Staten stemden de Geestelyken en Edelen ten voordeele der toelage; maer vermits de derde Staet of Burgerstand er zich tegen verklaerde, was de stem der andere twee Staten magteloos, en de toelage werd insgelyks door Braband geweigerd.
Zulke stoutmoedigheid, alhoewel door de Blyde Intrede gewettigd, deed den keizer in woede ontsteken. Hy zond aen den Landvoogd bevelen om de schattingen in te vorderen zonder tusschenkomst der Staten van Braband en de voorregten te aenzien als niet bestaende. In Henegauwen rukten vele krygsbenden te samen; onder den dwang der wapenen, verklaerden 's keizers afgezondenen, dat alle vryheden als ook de Staten vernietigd waren en men het graefschap voortaen zou beheerschen en bestieren als een overwonnen Land. De brabandsche Staten hadden zich onmiddelyk aen 's keizers wil onderworpen en ten hunnen opzigte had men de uitvoering der strenge bevelen opgeschorst; maer weinig tyds daerna werden zy te samen geroepen om te stemmen over eene regelmatige en eeuwigdurende schatting, het vernietigen van den Burgerstand in de Staten, de afkondiging der wetten zonder de goedkeuring der Staten, en de instelling van nieuwe Regtshoven. Ditmael weigerde
| |
| |
de vergadering met onbuigbare standvastigheid de eischen des keizers toe te staen; de krygsmagt omsingelde weder de raedzael en by het
scheiden der vergadering werden de geestelyke leden der Staten in hechtenis genomen. Denzelfden dag kondigde men eenen bevelbrief van den keizer af, waerby de Staten van Braband en de Blyde Intrede vernietigd waren verklaerd.
Reeds sedert eenigen tyd had men begonnen met in alle steden des Lands de burgers te vangen, die verdacht werden tegen 's keizers ontwerpen gestemd te zyn; dit had de uitwyking van velen te weeg gebragt, en de nieuwe geweldenaryen waren niet van aerd om de ongerustheid en de openbare vrees te verminderen. De meeste uitwykelingen hielden zich in Holland, of in het vrye bisdom van Luik waer zy een vriendelyk onthael en eene veilige schuilplaets vonden. Welhaest vormde zich te Breda een raed van belgische uitwykelingen, die belast was met de voorbereidsels tot het vergaderen van mannen
| |
[pagina t.o. 509]
[p. t.o. 509] | |
Van der Noot.
| |
| |
om gewapenderhand in België te rukken en de keizerlyke krygsmagt er uit te slaen. Zulk een raed kwam ook welhaest op het luiksche grondgebied tot stand.
Twee mannen beheerschten in ons land het openbaer gevoelen: de eene Hendrik Van der Noot, door het volk Heintje Van der Noot genoemd, advokaet te Brussel, had een stoutmoedig schrift tegen 's keizers dwangbevelen laten uitgaen en was naer Engeland geweken, en verder naer Berlyn en 's Gravenhage gereisd. In deze dry hoofdsteden had hy met tamelyk goeden uitslag de bescherming en de ondersteuning der mogendheden voor de zaek der Belgen gepoogd te verwerven. Nu stond hy aen het hoofd van den Raed der uitwykelingen te Breda. De andere was insgelyks een advokaet met name Vonck; deze scheen wel, voor het oogenblik, met Van der Noot een zelfde doel te bejagen, doch het was niet werkelyk zoo. Van der Noot wilde door bemiddeling der mogendheden en door de sluwheden der staetkunde de vryheid bewerken; daerenboven was hy een voorstaender der oude gebruiken en gedachten; Vonck integendeel beweerde dat België niet op de beloften der mogendheden mogt steunen en zich zelve zonder iemands hulp moest redden; verder deelde hy, ten minste voor de gedachten over burgerlyke instellingen, in de gevoelens dergenen die bezig waren in Frankryk de bloedige omwenteling te bereiden. Vonck was het hoofd van den Raed der uitwykelingen in het bisdom van Luik.
Wanneer men zich sterk genoeg achtte om het lot der wapenen te beproeven vervoegden de uitwykelingen van Luik zich by hunne landgenoten te Breda, en vormden te samen een legerken van omtrent 3,000 man. Een oud veldheer, Van der Meersch, die, na den oorlog in franschen en oostenrykschen dienst met eere gevoerd te hebben, als luitenant-kolonel in zyne geboortestad Meenen, in Vlaenderen, was teruggekeerd, aenveerdde het opperbevel over de Patriotten - zoo noemden zich de opstandelingen - en begaf zich naer Breda. Deze Van der Meersch was een moedig en ervaren krygsman. By het gezigt der handvol volks, meest ongewapend, allen ongeoefend, begon hy te
| |
| |
wankelen en toonde zich weinig genegen om, met dien onbeduidenden hoop jonge lieden en overloopers, de kans tegen de oostenryksche krygsmagt te wagen. Hy liet zich echter overreden, nam alle mogelyke maetregelen en zakte over de grenzen met het inzigt om zich regtstreeks naer Diest te begeven. Te Hoogstraten deed hy aen zyn leger de verklaring der Staten voorlezen, waerby Josef II van de hertogelyke kroon van Braband werd beroofd en alle onderdanen van getrouwheid jegens hem werden ontslagen. Dan verder Braband intrekkende, werd hem de tyding gebragt dat de oostenryksche generael Schroeder tegen hem in aentogt was. Van der Meersch week terug naer Turnhout, sprak zyne mannen moed in het hart, deed de straten met aerden borstweringen afsluiten en wachte dan met koelbloedigheid de komst des vyands af. Ondertusschen kwamen de dapperste inwooners der stad zich onder zyn bevel schikken; de anderen, zoo wel vrouwen als mannen, droegen steenen en ander werptuig op de daken en braken schietgaten door de muren hunner huizen.
Des anderendaegs 's morgens, zynde den 26en october 1789, dringen de Oostenrykers by den eersten aenval in Turnhout tot op de Grootemarkt, waer Van der Meersch zich met het voornaem gedeelte zyner magt bevindt. Hier krygen de Oostenrykers het te kwaed: de patriotten houden hardnekkig stand en schieten de eerste gelederen des vyands neder, terwyl de inwooners uit hunne huizen en keldergaten schrikkelyk vuer geven en eenen hagel steenen van hunne daken op den vyand doen storten. De Oostenrykers beginnen te wankelen; Van der Meersch verheft zyne stem, hy moedigt zyne mannen aen: de Patriotten door zyne woorden vervoerd, springen onder eenen luiden zegeroep vooruit, vallen met het blanke geweer hunne vyanden op het lyf, dooden er eene menigte en veroveren het grof geschut. De generael Schroeder voert zyne benden nog meermalen tegen de Patriotten aen, doch, na vyf uren ydel poogen en na verlies van veel volks, ziet hy zich eindelyk verpligt Turnhout met schaemte te verlaten. Deze overwinning, hoe weinig beduidend zy ook in andere omstandigheden ware
| |
[pagina t.o. 510]
[p. t.o. 510] | |
Veldslag van Turnhout.
| |
| |
geweest, werd eene gewigtige daedzaek; zy ontmoedigde de oostenryksche krygsknechten en bragt geheel België in openbaren opstand. Van der Meersch had eene bende vrywilligers naer Gent gezonden; door de inwooners geholpen waegde zy eenen aenval tegen de bezetting, verjoeg dezelve en overweldigde het kasteel; uit geheel Vlaenderen, Braband en Henegauwen werden de Oostenrykers insgelyks met geweld verdreven.
Hierop vergaderden te Brussel de afgeveerdigden van Braband, Vlaenderen, Limburg, Henegauwen, Namen en Gelderland en riepen de onafhanglykheid van België uit, onder de benaming van Vereenigde-Belgische-Staten.
De keizer Josef II, reeds zeer ziekelyk, vernam de tydingen uit België met een bitter hartzeer, hetwelk zyne dood ontwyfelbaer verhaestte. Den 20en february 1790, in doodstryd liggende, zegde hy met verzwakte stemme tot den prins de Ligne: ‘Uw Land heeft my gedood. Gent verloren is myne zieltoging geweest; Brussel verlaten, myne dood. Welke schande voor my! Ik sterf er van. Ga naer de Nederlanden; dryft ze aen om terug te keeren onder hunnen vorst, en kunt gy het niet, blyf er dan. Slagtoffer my uwe belangen niet, gy hebt kinderen.’
Terwyl de vergadering der Staten zich bezig hield met wetten en besluiten te maken en af te kondigen, alsof er ter wereld geene vyanden meer bestonden, liet men Van der Meersch met zyn leger zonder geld en krygsbehoeften in het Naemsche liggen; wat de belgische veldheer ook klagten indiende men gaf er weinig acht op, dewyl de leden der Staten op hem verbitterd waren en met kwaden wille aen zyne gegronde eischen verzuimden te voldoen. De reden van die verdeeling lag in staetkundige gevoelens: Van der Noot had zich sedert de overwinningen van Van der Meersch tegen hem uydig getoond; de veldheer, uit wraek of door samenneiging der gedachten, was de gezindheid der Vonckisten of aenhangers van Vonck bygevallen, en de meeste oversten en krygsknechten zyns legers hadden hem hierin nagevolgd. Zoo ontstond er in het nog niet vrygemaekte België eene
| |
| |
beklagelyke splitsing: de Staten, met Van der Noot aen hun hoofd, wilden de oude instellingen behouden; Vonck en Van der Meersch
vonck.
poogden integendeel aen iedereen het gevoelen in te drukken, dat men van de oude voorregten en gebruiken moest afzien om eene nieuwe algemeene grondwet in te voeren. Daer de laetste gezindheid hare staetkundige leerstelsels aen de fransche omwenteling ontleende, vond zy geenen aenhang onder het volk; alhoewel het geheel leger haer toegedaen was; ja, zooverre wisten de aenhangers van Van der Noot den haet der menigte tegen de Vonckisten te ontsteken, dat het gespuis van Brussel, op den 16 en meert 1790, te samenliep en alle de wooningen der Vonckisten uitplunderde. Weinig tyds daer na zonden de oversten, die onder bevel van Van der Meersch stonden, een vermetel en hoonend schrift aen de Staten en stelden zich aen als of zy eene tegen-omwenteling wilden verwekken. De veldheer verklaerde dat zulks met zyne wete
| |
[pagina t.o. 512]
[p. t.o. 512] | |
Plunderingen in 1790.
| |
[pagina t.o. 513]
[p. t.o. 513] | |
Van der Meersch.
| |
| |
en goedkeuring geschied was; hy werd daerover naer Brussel geroepen, in hechtenis genomen en op het kasteel van Antwerpen gevangen gezet. Hoe zeer hy ook in deze zaek moge misdaen hebben, men behandelde hem met eene schandelyke ondankbaerheid: in zyne gevangenis van alles ontbloot, leverde men hem zonder verdediging over aen de beschimpingen zyner wachten; en de Staten, aen zyne klagten ongevoelig, deden hem, als met vermaek, aen den beker van smaed en lyden drinken. In zyne plaets werd de pruisische generael Schoenfeld tot opperveldheer benoemd.
De keizer Leopold II, opvolger van Josef II, deed intusschen aen de belgische Staten den vrede en eene algemeene kwytschelding voorstellen en verbond zich, onder waerborg van Engeland, Pruisen en Holland, alle de oude voorregten, wetten en gebruiken te herstellen; maer het lot onzes vaderlands was in de handen van eerzuchtige en bekrompen geesten, die hunne eigene verheffing niet wilden slagtofferen. Men sloeg des keizers voorstellen af. Deze deed hierop in 1791, een leger naer België afzakken, onder bevel van den maerschalk Bender. De Belgen boden geenen wederstand en trokken terug tot in Vlaenderen; de Oostenrykers namen weder bezit van het Land, de leden der Staten vloden over de grenzen, en de omwenteling eindigde als een droom, die niets na zich laet dan eene verwarde heugenis.
In de laetste dagen had men de gevangenis van Van der Meersch geopend; hy was naer Frankryk gevlugt, en stierf te Meenen in 1792; Vonck eindigde zynen levensloop in hetzelfde jaer te Ryssel; Van der Noot bereikte den ouderdom van 96 jaer en stierf in 1826, te Strombeek, by Brussel.
Terwyl de graef Mercy-d'Argenteau, volmagthebbenden minister des keizers, met veel moeite en wederwaerdigheden de gemoederen in België poogde te bedaren, tot de aenkomst der Landvoogden Maria-Christina en Aelbrecht van Saksen-Tesschen, was de groote fransche omwenteling losgeborsten, en de aendacht van geheel Europa op dit allesbedreigend onweder gevestigd. De oorlog tusschen Frankryk en Oostenryk
| |
| |
ging beginnen, toen keizer Leopold II den 1en meert 1792 overleed; zyn opvolger Frans II had naeuwelyks den troon beklommen of hy zag zich gedwongen alle zyne krachten in te spannen om zyne Staten tegen de winzucht en uitzettingskracht der Franschen te verdedigen. Alhoewel de Belgen weinig of geen deel in dezen oorlog namen, werd hun land alweder het veld waerop men over het lot van Europa ging beslissen.
In den aenvang van den veldtogt behaelden de Oostenrykers eenige voordeelen: Aelbrecht van Saksen-Tesschen beschoot zelfs de stad Ryssel gedurende zes dagen; maer de fransche generael Dumouriez zakte welhaest over de grenzen in Henegauwen, waer hy een oostenryksch leger van 20,000 man aentrof, onder bevel der belgische veldheeren Clairfayt en Beaulieu. Dumouriez aen het hoofd van 40,000 man dwong het oostenryksch leger tot den veldslag en behaelde eene beslissende overwinning te Jemmapes, by Bergen, op den 6en november 1792. De Oostenrykers trokken over de Maes en lieten de Franschen van geheel België bezit nemen.
By het begin des volgenden jaers kwam het oostenryksch leger, veel magtiger en beter uitgerust, op nieuw te velde onder bevel van den prins van Cobourg; deze dappere veldheer versloeg Dumouriez in eenen bloedigen veldslag, dwong vervolgens de Franschen België geheel te verlaten en veroverde zelfs de stad Valencyn.
De aertshertog Karel-Lodewyk, broeder des keizers, kwam als Landvoogd naer België; de oorlog ging intusschen met weinig voordeel van wederzyde voort, tot in het midden des jaers 1794, toen de Franschen voor de tweede mael ons Land veroverden.
België moest dan eerst leeren waer de uiterste grenspalen des ongeluks en der verdrukking gelegen zyn. Als eene wolk roofzuchtige gieren kwam het schuim der fransche natie van ons vaderland bezit nemen; onbeschofte snorkers, walgelyk van domheid en van ondeugd, nestelden zich in onze steden, om in name eener leugenachtige vryheid, onze voorvaderen erger dan gekochte slaven te behandelen. Niets werd geëerbiedigd, noch Godsdienst, noch zeden, noch eigendom, noch
| |
[pagina t.o. 515]
[p. t.o. 515] | |
| |
| |
wetten der menschelykheid: men verbryzelde of ontroofde de werken der kunst; men stampte en verpletterde de gouden en zilveren vaten der kerken in tonnen om naer Frankryk te worden gevoerd; men hoonde een nog onverdorven volk door de bitterste spotternyen tegen zyne kuische en godvruchtige inborst; men legde de Belgen eene schatting op van tachtig millioenen, en voerde in vyf maenden tyds voor twee-en-dertig millioen gemunt geld naer Parys. Alle winkels en pakhuizen werden uitgeplunderd door ambtenaren der republiek, die, voor eene weerde van vele duizenden, den verstomden burger een nietig papieren geld dwongen te ontvangen en des niettemin de schattingen in zilveren of gouden munt deden betalen. Wie zich van zulke vryheid wars toonde en met te veel droefheid alles wat hy bezat, tot zelfs zynen nooddruft, zag wegvoeren, werd welhaest door de sabels der vuigste dwingelanden tot stilzwygen gebragt of in den kerker gesmeten.
Dit hachlyk leven duerde meer dan twee jaren: het geld, de granen, het vee, de peerden, al wat weerde had of eetbaer was, hadden de Franschen grootendeels naer hun Land gesleurd of tot hun byzonder voordeel gestolen. Ook, gedurende den harden winter van 1794 veranderde de schaerschheid in hongersnood: - in een Land zoo vruchtbaer als het onze, vochten de burgers dagelyks om een brood voor de deuren der bakkers! - Een volmaekt gedacht te geven van de baldadigheden, de belagchelyke snorkery en de losbandige plunderingen der Franschen in die droeve tyden, ware slechts door het schryven van gansche boekdeelen mogelyk.
Allengskens begon men echter in Frankryk zelven eenen walg van alle deze schandelyke gewelddaden te krygen: na meer dan eene omwenteling hadden gematigder mannen het woest gespuis en zyne aenleiders gefnuikt. Men begon dan ook het uitgeputte België een regelmatig bestuer te geven en moeite de doen om de geledene schade te herstellen.
Reeds was men op dien beteren weg zeer gevoorderd toen de keizer Frans II, op den 6en october 1797, door het verdrag van
| |
| |
Campo-Formio, de Nederlanden aen Frankryk afstond; het prinsdom van Luik hield op van te bestaen en volgde het lot der overige belgische Gewesten, die, in negen departementen verdeeld, by den grond van het fransche gemeenebest werden ingelyfd. De vereenigde provinciën van Holland, door den franschen veldheer Pichegru ingenomen, vormden eenen byzonderen Staet onder de benaming van Bataefsch Gemeenebest.
|
|