Punt- en kleine mengeldichten(1837)–S.M. Coninckx– Auteursrechtvrij Vorige Volgende CCCLXXXIV. Eenen armen blindeman spréekt. Ik was myn ouders eenig kind, En had vrywillig dienst genomen; Toen ik was aen den Rhyn gekomen, Een vyands kogel schóot my blind. Ei, wil my toch eene aelmoes géven: Gy ziet dat ik niet werken kan; 'k Heb goed noch renten om te léven, Ik ben een armen blindeman; Ach! wil uw médelyden toonen, Een óordje maer; God zal 't u loonen. Vorige Volgende