Punt- en kleine mengeldichten(1837)–S.M. Coninckx– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 20] [p. 20] LXIII. Faes met zyn dikken buik en gekarbonkeld wézen Héeft huizen in de stad, kasteelen op het land, Lakeyen, pèerden, koets, en vóor geen duit verstand. Ik heb véel min als hy, doch schyn wat meer belézen. Myn vaderlandsche poézy, Indien ik 't zeggen mag, gaét om niet ongeprézen. Dit ben ik, Faes, en dat zyt gy: Maer 't geen ik ben, kont gy niet wézen, Terwyl een boef, een schork, een hannegat, een zot Kan hebben wat gy hebt, en nog een béter lot. Vorige Volgende